i«73
minste mijn ervaring met deze materie. Ik zou u toch willen vragen - als het niet op korte termijn kan
dan toch op middellange termijn - te willen denken over het bij elkaar vegen van al deze aspecten en
niet steeds stukje bij beetje op te diepen als het toevallig eens aan de orde komt bij OIdegalileën,
straks bij Huizum-west of Huizum-BorniaWij zouden eigenlijk eens een integrale behandeling - het
staat zo mooi in vraag 66 - van de totale stadsvernieuwingsproblematiek moeten krijgen. Ik hoop dat
u dat zult kunnen toezeggen. Bij mijn fractie leeft die wens in ieder geval wel.
De punten 67 en 68 gaan dus over de stadsvernieuwingscorporatie. In het antwoord staat: "Momen
teel wordt op ambtelijk niveau overleg gepleegd met de initiatiefnemers over de doelstelling en werk
wijze van een stadsvernieuwingscorporatie alsmede over de verhouding tot het gemeentebestuur." Valt
er iets naders mee te delen intussen? Ik ben bang dat er wel wat naders mee te delen is want in tegen-
stelling tot wat normaal de gewoonte is als er op ambtelijk niveau met initiatiefnemers wordt overlegd
is nu toch een behoorlijk groot en gefundeerd artikel in de Leeuwarder Courant verschenen(De
Voorzitter: U wilt graag informatie hebben.) Ja, maar ik ga hier even op door. Uit dat artikel blijkt
duidelijk dat nu al in een zeer vroeg stadium een verschil van mening bestaat tussen m.n. de wethouder
- hij wordt met naam en toenaam genoemd - en de hoofddirectie van de D.S.O. omdat deze meer voelt
voor stadsvernieuwing onder supervisie van de gemeente waarbij de wijkprojectbureaus worden geleid
door ambtenaren. In een gemeentelijke nota - dat staat een eindje verder in het artikel - wordt gecon
cludeerd dat de gemeente de probleempanden in oude wijken moet verwerven indien de D.S.O. de uit
voerende instantie wordt; daar is veel geld mee gemoeid. Mijn vraag is welke nota dat is en hoe die in
de publiciteit is gekomen. Ik ken die nota niet terwijl ik meen dat ik mij zelf toch vrij goed op de
hoogte houd van de ontwikkelingen bij de stadsvernieuwing, speciaal ook wat betreft de woningbouw
corporaties. Ik wil dus graag weten hoe die nota bij de pers terecht gekomen is. Het artikel sluit met:
"Het is bekend dat weth. Rijpma met D .S.O .-hoofddirecteur Van der Wal van mening verschilt over de
uitvoering van stadsvernieuwingsprojecten." Er wordt ons altijd voorgehouden dat er een redelijke mate
van overeenstemming over dit punt bestaat tussen de dienst en de wethouder. (De Voorzitter: Dat is ook
zo.) Mijn vraag is dan hoe dit kennelijk vrij goed gefundeerde verhaal waarin gemeentelijke nota's en
kennelijk ook notulen van een vergadering worden geciteerd in een zeer vroeg stadium in de krant is
gekomen. Ik zou graag willen weten wat daar, voor zover u weet, achter zit, want er zit ongetwijfeld
iets achter.
De heer Rijpma (weth.): Laat ik maar bij het laatste beginnen, dan kom ik vanzelf wel bij de andere
opmerkingen terecht. Er is een blauwe nota - ik neem aan dat de heer Van der Wal die nota kent; mis
schien heeft hij er wel aan mee gewerkt - bij ons ingediend. (De heer P.D. van der Wal: Ik heb hem
toegezonden gekregen.) Op basis van die nota hebben wij een inleidend gesprek gehad met de initia
tiefnemers en in dat gesprek hebben wij geconcludeerd dat het het beste was dat onze beleidsafdelin
gen met betrokkenen om de tafel zouden gaan zitten om te proberen een duidelijk voorstel aan b. en w.
tot stand te doen komen. Er is, dacht ik, een allerplezierigste coöperatie geweest tussen de betrokke
nen en onze afdelingen en daar zijn de verschillende standpunten op tafel gekomen. Dat de dienst een
bepaald standpunt had was legitiem; de dienst had zijn eigen inbreng, anderen hadden hun inbreng. Er
is van weerskanten volledig geaccepteerd, ook door de wethouder, dat ook ambtelijke diensten legi
tiem hun visie op tafel kunnen leggen. Er is door één van de beleidsafdelingen een voorlopige nota -
een discussienota, wel te verstaan - geproduceerd en die is een paar dagen geleden weer in een bij
eenkomst besproken. Die heeft geresulteerd in een definitieve nota van de afdeling V.O.W. aan b. en
w. en die is vandaag besproken. (De heer P.D. van der Wal: (Wanneer wordt die gepubliceerd?) Ik
dacht dat het niet zo verschrikkelijk verwonderlijk is dat, als er een groep mensen om de tafel zit -
ik weet niet precies hoeveel het er waren; zo'n 10 a 12 - die allemaal over de documentatie beschik
ken en waarvan verschillende niet in gemeentelijke dienst zijn - zij hebben niets beloofd of iets der
gelijks -, een speurende pers iets ontdekt. Ik heb vandaag gehoord dat, voordat de minister de nota
over het Ijipaeisykjenhad, de Leeuwarder Courant er al over beschikte. Dat schijnt herhaaldelijk
voor te komen. (De heer P.D. van der Wal: Mi jn opmerking was niet bedoeld om te zeggen dat de Leeuwar
der Courant, als die over de gegevens beschikt, die niet moet publiceren; ik zeg dit even voor de goe
de orde. Het gaat mij om de vraag: Hoe is de Leeuwarder Courant aan deze informatie gekomen?) Dat
interesseert mij geen fluit op dit moment. (De heer P.D. van der Wal: Mij wel. U suggereert hiermee
dat mensen die niet bij de gemeente in dienst zijn dit waarschijnlijk naar buiten zullen hebben ge
bracht.) Er is geen zwijgplicht opgelegd, zij hebben dus geen onregelmatigheden of een onrechtmatige
daad gepleegd. Ik ben niet van plan om uit te zoeken wie het naar buiten gebracht heeft, want het in
teresseert mij niet. Iemand heeft de Leeuwarder Courant geïnformeerd, het heeft in de krant gestaan.
Dat daaruit blijkt dat het uitgangspunt van de wethouder op bepaalde punten verschilt van dat van de
hoofddirectie van de Dienst Stadsontwikkeling is n.iet zo erg, dat gebeurt wel meer; dan gaan wij bij
elkaar zitten en dan praten wij het uit. Soms komen wij dan tot een gemeenschappelijk standpunt. In
ieder geval scherpt een discussie over twee verschillende uitgangspunten jezelf en soms komt er ook
wel een compromis tot stand. Daar heb ik persoonlijk nog nooit van wakker gelegen en dat is ook nu
nog niet het geval. Waar de zaak om draait is dat vandaag de definitieve nota in b. en w. is geweest.
Uzult uiteraard in de verslaggeving van de vergadering van b. en w. het standpunt kunnen vinden dat
door b. en w. geformuleerd is. Ik wil hier nu wel zeggen dat b. en w. van mening zijn dat de stadsver
nieuwingscorporatie een nuttige functie in het rehabilitatieproces kan hebben; dat is een unaniem
standpunt. Over het functioneren in het kader van het verwerven van panden en het rehabiliteren van
panden kan deze corporatie om allerlei redenen een nuttige functie vervullen. Ik neem aan dat de heer
Miedema dat onder nieuwbouw verstaat, want het is duidelijk een club die gericht is op rehabilitatie;
dus echte nieuwbouw pleegt deze club niet. Over nieuwbouw hebben b. en w. ook niets gezegd, want
daar heeft men niet om gevraagd. Ik zeg niet dat het niet in de nota heeft gestaan, maar het is geen
uitgangspunt van discussie geweest. Wij zijn heel snel op het punt gekomen dat zij bij de rehabilitatie in
engere zin van particuliere panden een uiterst nuttige rol kunnen spelen. Dat daarbij ook panden een
rol kunnen spelen waarvan de eigenaren om welke reden ook niet in staat of bereid zijn aan het reha
bilitatieproces deel te nemen en dat die panden onder bepaalde voorwaarden tijdelijk misschien in het
bezit komen van deze stadsvernieuwingscorporatie - maar dan heel tijdelijk, alleen gedurende de pe
riode waarin de rehabilitatie plaats vindt - zou uit organisatorische of subsidie-overwegingen gewenst
kunnen zijn. Die mogelijkheid is in het standpunt van b. en w. ingecalculeerd. Over de vormgeving
van die stadsvemieuwingscorporatie kan nog overleg worden gepleegd. B. en w. dachten dat in dit ge
val de stichtingsvorm wel eens de meest aangewezen vorm zou kunnen zijn, maar zij willen graag het
overleg met de initiatiefnemers voortzetten om de statuten de nodige kwaliteiten te geven zodat ook
de zekerheden ingebouwd worden t.a.v. het rijk waarvan wij ongetwijfeld medewerking zullen moeten
hebben en t.a.v. de gemeente opdat het een continu-proces wordt waarvan ook de bestuurlijke vorm
geving voldoet aan het doel dat wij stellen.
De heer Van der Wal heeft gevraagd om een nota. Hij heeft in diverse gesprekken al wel begrepen
dat ik wat aarzel bij nota's. Dat is niet omdat b. en w. geen verantwoording van hun beleid willen ge
ven, dat is niet omdat b. en w. geen duidelijke handleiding willen geven, geen normen willen opstel
len waarlangs bepaalde processen zich moeten afspelen. Wij hebben echter ook met mensen te maken.
Op degenen waarop wij heel vaak een beroep doen moeten wij in de meeste gevallen opnieuw een be
roep doen als een beleidsvoornemen duidelijk geformuleerd moet worden. De mensen die wij daarvoor
beschikbaar hebben zijn op dit moment wel zodanig belast - ik durf heel best te zeggen "overbelast" -
dat ik, niet uit een oogpunt van beleidsverantwoording maar wel uit een oogpunt van de verantwoor
delijkheid die het college heeft t.o.v. zijn medewerkers in de persoonlijke welzijnssfeer, telkens een
beetje de kriebels krijg bij een verzoek om een nota of iets dergelijks, zo van: Moet ik deze mensen
die zich al tot het uiterste inspannen en die het proces waar wij mee bezig zijn al nauwelijks kunnen
volgen - in de tijd gezien vanwege hun energiebesteding - op dit moment daar ook nog mee belasten?
Ik dacht dat, als de raad diezelfde bezorgdheid tot uiting wil laten komen t.o.v. onze medewerkers, de
raad op dit moment genoegen zal moeten nemen met het feit dat er een aantal stukken in voorbereiding
zijn die niet gaan over kleine gebiedjes; die zijn met name genoemd. Er komt een uitgebreid overzicht
van onze beleidsvoornemens t.o.v. de binnenstad, de schil en Huizum-west. Ik zou de raad willen vra
gen om geduld te hebben en eerst dit eens af te wachten en dan eens te zien waarover hij nog verder
voorgelicht zou willen worden.
De Voorzitter: Dit is dan een herhaling van hetgeen ik in afdeling I heb gezegd. Sommigen van u
zijn daar niet bij geweest. De wethouder heeft nu in andere woorden in feite hetzelfde gezegd als ik
toen. In het algemeen moeten wij ons er van bewust zijn dat wij ook in deze gewoon gedwongen zijn
prioriteiten te stellen. Ik hoop dat wij dat in de andere afdelingen niet nog eens hoeven te herhalen.
De wethouder was niet bij de vergadering van afdeling I aanwezig, maar degenen die wel aanwezig
waren zullen zich dit zeker herinneren. Wij zullen gedwongen zijn daar rekening mee te houden.
De heer Rijpma (weth.): Wij hebben juist voor twee afdelingen een beleidsmedewerker kunnen aan
stellen die ons misschien in dit proces van verantwoording afleggen kunnen helpen. Die mensen komen
echter pas per 1 februari en die zullen ook een zekere aanlooptijd nodig hebben.
Punten 70 t.e.m. 75.
Mevr. Visscher—Bouwer: Het antwoord op vraag 71 dekt eigenlijk niet de bedoeling van de vraag. De
bedoeling van de vraag was om een meer actief, een meer stimulerend beleid te voeren op het gebied
van restauratie; de vraag was eigenlijk meer gericht op het werk in het klein dan op het werk in het
groot. Het antwoord richt zich meer op het laatste. Bij de vraag om ombuiging van het beleid was het