30 3' V3t van willen. Ik vind het dwaas het niet te doen. Ik heb al gesteld dat het opstoplichten zijn in plaats van stoplichten. Als deze lichten op elkaar afgesteld zijn, als beide lichten tegelijk op groen gaan, kan het verkeer door rollen. Nu trekt het 30 a 40 meter op en staat weer stil. De heer Rijpma (weth.): De Commissie Openbare Werken heeft zich de laatste keer laten voorlichten over deze zaak en die heeft die voorlichting zo overtuigend gevonden dat zij er geen bezwaar tegen had dat het licht door bleef gaan als het op dat moment ging. Inmiddels is dus het knipperlicht wel in gesteld. De heer P.D. van der Wal: Ik heb nog gevraagd naar de proeven die u voornemens bent te nemen; het betreft de laatste zin van het antwoord op vraag 114. Blijft het bij dat ene knipperlicht op de Vrouwen- poortsbrug? De heer Rijpma (weth.): Ik dacht dat er nauwelijks andere verkeerslichten waren waar hetzelfde ex periment uitgevoerd zou kunnen worden. (De heer P.D. van der Wal: Dat ontkracht eigenlijk helemaal uw antwoord op die vraag.) (De Voorzitter: Niet helemaal, gedeeltelijk.) (De heer P.D. van der Wal: Voor het grootste gedeelte dan.) De Voorzitter: Het heeft de aandacht van de Verkeerscommissie. De heer Muller heeft het al geno teerd. Het komt weer in die commissie. Wat punt 118 betreft hebben de heren Geerts en Van der Wal allebei gezegd dat zij voorlopig ge noegen nemen met ons antwoord; daar hoeven wij dus nu niet verder op in te gaan. D. Bouw— en Woningtoezicht. Mevr. Visscher—Bouwer: Punt 133 gaat over het welstandstoezicht. Er wordt hier gesteld dat u eigen lijk vindt dat de huidige gang van zaken voldoende is. De vraag is gesteld n.a.v. het boekje "Om het gezicht van Friesland"; u zult waarschijnlijk hebben begrepen dat deze vraag afkomstig is van de heer Ten Hoeve. Ik wil hier toch nog wel even op ingaan. Het welstandstoezicht is op het moment in Leeu warden zo geregeld dat de commissie zelfstandig beoordelingen geeft. Wanneer er een oordeel wordt gegeven over een bouwvergunning voor een pand in een wand waarin ook monumenten voorkomen dan wordt dit meestal niet aan de orde gesteld in de monumentencommissie. Er is dus op dat niveau geen samenwerking. Verder zou ik nog een opmerking willen maken over de samenstelling van de Welstands commissie. Op één na zijn het, dacht ik, architecten. Deze architecten zijn natuurlijk altijd ergens belanghebbende. Ik weet wel dat, wanneer er een bouwproject van een van de leden aan de orde is, de betrokkene de vergadering niet meemaakt, maar die mensen kennen elkaar natuurlijk allemaal, zij komen elkaar overal tegen. Ik geloof daarom nooit dat het objectief kan zijn. Je kunt niet zeggen dat dat ooit een onafhankelijk objectief oordeel kan zijn. Dat kan je van die mensen ook nooit verlangen en verwachten. Als je veel leest over het welstandstoezicht, b.v. over hoe het in Overijssel geregeld is, dan merk je dat het anders kan. In Overijssel is het provinciaal geregeld; er werkt daar een onafhanke lijke stichting waarin zowel het welstandstoezicht als de beoordeling van monumenten en het landschap zijn opgenomen. Daardoor is er een samenspel. Ik dacht dat wij in Friesland ook behoefte hadden aan zo'n onafhankelijke stichting. Er functioneert in Friesland provinciaal welzijnstoezicht, de Schoon heidscommissie waar wij niet aan meedoen omdat wij zelf een commissie hébben; Sneek heeft ook een eigen commissie. Verder is er een provinciaal monumentenbureau dat blijkbaar niet erg veel doet. Een samenspel van disciplines zoals dat in Overijssel bestaat kennen wij hier niet en wij dachten dat dat ook voor onze gemeente heel belangrijk zou zijn. Daardoor zou je ook op de deskundigheid van die mensen terug kunnen vallen. In Friesland zouden b.v. Het Fries Genootschap, It Fryske Gea en al der gelijke instellingen daarin ondergebracht kunnen worden waardoor je een geweldige hoeveelheid des kundigheid bij elkaar zou brengen waar je van zou kunnen profiteren. Dit is maar even een suggestie omdat wij eigenlijk vinden dat toch het welstandstoezicht zo niet bevredigend werkt. Ik weet niet of Leeuwarden een aanzet zou moeten geven in de provincie. Misschien kan ook worden bekeken of wij het gemeentelijk anders kunnen doen. De Voorzitter: Wij vechten er momenteel in landelijk verband voor dat het bouw- en woningtoezicht en alles wat daarmee samenhangt tot de gemeentelijke competentie blijft behoren. Dit is maar een op merking er tussen door, maar u begrijpt wel waarom ik hef zeg. Mevr. Visscher—Bouwer: Dat sluit niet uit dat je verschillende disciplines samenbrengt in een onaf hankelijk bureau. De Voorzitter: Het gaat u er om dat wordt bekeken of onze commissie al dan niet moet worden aange vuld. De heer Geerts: Punt 137 gaat over een verordening m.b.t. het plaatsen van benzinepompen. Ik heb hier een aantal maanden geleden ook naar gevraagd n.a.v. de kwestie van de benzinepomp in de Willem Lodewijkstraat. Toen heb ik te horen gekregen dat ik er bij de begroting nog maar eens op terug zou moeten komen en dat ik dan toezeggingen in deze richting zou kunnen verwachten. Nu kom ik er bij de begroting op terug en nu staat er in het antwoord dat t.z.t. op deze zaak terug zal worden gekomen. Goed, zo blijven wij natuurlijk aan de gang; dan kom ik er bij de volgende begroting nog een keer op terug en dan zal ik er ook wel t.z.t. weer iets van horen enz. Eigenlijk had ik wel een wat concreter antwoord verwacht, ook gezien de voorgeschiedenis. De heer Rijpma (weth.): Mevr. Visscher heeft een vrij eenvoudige vraag nogal ingewikkeld gemaakt door een aantal problemen aan elkaar te breien. Ik heb wel het verslag gelezen over de Friese welstands commissie en het functioneren daarvan. Ik heb ook kennis genomen - heel oppervlakkig hoor - van de werkwijze zoals men die in Overijssel toepast. Ik ben echter niet a l'improviste in staat om daar zinnig op te reageren. Wel wil ik zeggen dat wat de monumenten aangaat - dat heb ik zopas ook al gezegd - wij een groep hebben die zich voor wat de hele binnenstad betreft meer op monumenten toelegt dan de Welstandscommissie. Wij hebben hen inspraak gegeven in die welstandsbeoordeling. Dat betekent dat panden in de binnenstad in feite wel langs één commissie gaan, maar dat er toch een onderafdeling is die het nog eens een keer bekijkt uit een oogpunt van monument en passend bij een monument in de bin nenstad. Verder is het zo dat ik weet dat onze architect bijzonder veel contacten heeft met architecten die dat plezierig vinden; hij heeft met die architecten ook al in een vroeg stadium - ik zou een aantal voorbeelden kunnen noemen - gesprekken gehad die naar mijn gevoel duidelijk geleid hebben tot een verbetering van het ontwerp dat groeiende was. Tot dusver was het vrijwel altijd zo dat de Welstandscom missie er pas bij betrokken werd als het ontwerp al klaar was, als de bouwtekeningen al aanwezig wa ren. Ik zeg niet dat dat nu niet meer gebeurt, maar gelukkig zijn er ook een aantal architecten die al in een heel vroeg stadium contact met ons opnemen en de adviezen die dan van onze stedebouwkundige resp. bouwkundige afdeling komen, van de heer Achterhof en zijn medewerkers, hebben voor een aan tal ontwerpen naar mijn gevoel duidelijk tot een zeer aanmerkelijke verbetering geleid. Daarbij is ook duidelijk geworden dat, wanneer men met elkaar samenwerkt, een aantal voorschriften in de Bouwver ordening toch op een bepaalde wijze kunnen worden toegepast zodat er een aantrekkelijk geheel is ont staan. Daarop is het antwoord op de betreffende vraag geïnspireerd, het is niet geïnspireerd op een or ganisatie waarover ik hoogstens op een zondagmiddag eens iets gelezen heb en ten aanzien waarvan ik bepaald niet competent ben een zinnig oordeel te geven. Mevr. Visscher—Bouwer: Maar misschieh zou hier toch nog eens over gedacht en gepraat kunnen wor den, want ik vind dit wel erg belangrijk. De Voorzitter: Ik zou hier nog dit van willen zeggen. Er zitten in de commissie twee onafhankelijke leden die dus noch architect noch aannemer zijn. Ik weet dat één lid op niet al te lange termijn af zal treden. Ik dacht dat wij - ik weet niet of de wethouder het met mij eens is - dan misschien nog wel eens zouden kunnen bekijken of wij op dat moment moeten zoeken naar iemand van een wat andere discipline. Als wij het zo zouden doen zouden wij de wet in stand kunnen houden. De wethouder en ik zullen daar nog eens over nadenken. (Mevr.Visscher—Bouwer: Komt het dan ook in de raad?) Ja, dat moet. (Mevr. Visscher—Bouwer: Dan is er dus ook een aanleiding om nog eens over het hele probleem te praten.) Wij zullen ons er over beraden. De raad benoemt de leden van de commissie, dus zodra er een vacature is hebt u de gelegenheid over deze problematiek te praten. De heer Rijpma (weth.): Nu wij dit weten kunnen wij ons adequaat op deze zaak voorbereiden. Dan nog even iets over de benzinepompen. Ik vraag de heer Geerts excuus voor ons onvermogen om alles tegelijk te doen. U hebt dit al eerder gehoord vanavond. Wij hebben een afdeling die incompleet is door ziekte en die verder ook nog dringend aanvulling behoeft op het niveau waarop uw verzoek ligt. Wij kunnen dit op dit moment niet doen. Wij moeten de Bouwverordening nog wijzigen, er zijn monu mentennota's in voorbereiding en dan is het dagelijkse werk er ook nog met een heel stuk actualiteiten die een buitengewoon groot beslag leggen op juist deze afdeling. Ik kan u op dit moment geen toezeg ging doen anders dan in het antwoord staat. De Voorzitter: Laten wij hopen dat de heer Geerts de vraag het volgend jaar niet weer hoeft te stel len. (De heer Rijpma (weth.): Ik kan het niet garanderen.) Ik heb ook alleen maar gezegd dat ik het hoop. Wij zijn aan het einde van deze afdelingsvergadering gekomen. Ik ben bijzonder blij dat wij er door gekomen zijn. Ik ben daar vanavond lange tijd niet zeker van geweest. Ik had al met de wethouder overlegd wanneer wij de vergadering voort zouden kunnen zetten. Gelukkig is dat niet nodig. Het was

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1975 | | pagina 16