met andere woorden, dat gewerkt zou worden met horizontale verbanden. Eind november 1973 is de
projectorganisatie gestart, ik meen met Aldlan-oost, en de ervaringen waren toen positief. Het is nu
november 1975 en de ervaringen met het werken met horizontale verbanden zijn uitgebreid. Als men
met een nieuwe organisatie gaat werken is het nuttig dat de resultaten van tijd tot tijd getoetst worden.
Men moet zich afvragen: Zijn de dingen bereikt die men met de reorganisatie wilde bereiken, zijn de
gestelde problemen uitgekomen, zijn de problemen overwonnen en hoe? Dat is de reden waarom ik
vraag 32 gesteld heb en ik vind het eigenlijk wat jammer dat u deze vraag op deze summiere wijze be
antwoord hebt. Daarom zou ik graag jn de vorm van een aantal detailvragen deze zaak nogmaals aan
de orde willen stellen. Die vragen zijn:
1 Wat zijn de ervaringen met het werken van de projectgroepen bij Oldegalileën en Huizum-Dorp?
2. Indien hier fricties zijn ontstaan wat is dan de aard van de fricties, waar liggen de eventuele pro
blemen, hoe zijn die opgelost of zijn die niet opgelost?
3. Hebben de eventuele problemen te maken met het feit dat a. chefs niet voldoende willen delegeren,
b. in de organisatie onvoldoende geschikte personen zijn aan wie gedelegeerd kan worden, c. over
leg en gezamenlijke besluitvorming in multidisciplinaire groepen hoge eisen stellen aan het samen
werkingsvermogen der leden, d. het naast elkaar bestaan van horizontale werkverhoudingen in de
projectorganisatie en de vaak nog sterk hiërarchisch ingestelde functionele afdelingen aanpassings
moeilijkheden scheppen?
4. Wie zullen zitting krijgen in de projectgroep of projectgroepen van Camminghaburen?
5. Wat is de reden van deze samenstelling?
6. Wat is de mening van b.v. het personeel van de dienst daarover?
7. Wie is verantwoordelijk voor de samenstelling van de projectgroepen?
8. Komt het voor dat een externe adviseur niet zijnde een organisatiedeskundige zich bemoeit met de
organisatie binnen de gemeentelijke diensten en met voorstellen komt die afwijken van de door het
beleid vastgestelde lijnen?
9. Deze vraag is toegespitst op de contactgroepen. Hoe en volgens welke normen worden contactgroe
pen samengesteld? Is er van de zijde van de burgerij voldoende animo? Zijn er voldoende represen
tatieve vertegenwoordigers te vinden die zitting willen nemen in de contactgroepen?
10. Mogen b.v. vertegenwoordigers van een politieke partij als zijnde vertegenwoordigers van een aan
tal bewoners in die wijk zitting nemen in een contactgroep?
Dit zijn de vragen die ik in eerste instantie wilde stellen.
De heer J. de Jong: Op de vragen 33, 34 en 35 geeft u één antwoord. Daarin stelt u dat op grond
van de ervaringen de N.V. Bouwfonds Nederlandse Gemeenten is gevraagd om een visie te geven op
het woonwensenonderzoek. Ik vraag mij af of dit niet te eenzijdig is. Wij hebben hier de Federatie van
Woningbouwverenigingen, waarin 5 grote woningbouwverenigingen die regelmatig in Leeuwarden bou
wen. Nogmaals, ik vind dit een wat eenzijdige benadering. Daarnaast stelt u dat het advies van de
N.V. Bouwfonds Nederlandse Gemeenten ter advisering zal worden voorgelegd aan de Raad voorde
Volkshuisvesting. Met alle waardering voor deze door de raad ingestelde raad vraag ik mij toch af of
een dergelijke zaak niet aan een deskundiger college moet worden voorgelegd, althans aan vakdeskun
digen. Ik zou graag willen weten waarom het college het op deze wijze aanbeveelt.
De heer P.D. van der Wal: De heer Geerts heeft een groot aantal vragen gesteld m.b.t. de organisa
tie van de dienst; ik wil daar nog even bij aansluiten. Gisteravond zijn Oldegalileën en Huizum-Dorp
in de raad aan de orde geweest en er is daarbij ook van de zijde van de raad nogal lovend gesproken
over de werkwijze projectgroep-contactgroep. Uitgerekend vanavond staat er in de krant onder het
kopje "Hollanderdijk moet blijven bestaan": "Er was twijfel over de waarde van de contactgroep die
mee praat over de toekomst van de wijk. Wordt de groep wel serieus genomen door de projectgroep?"
Verder staat er dan nog: "Als de bewoners stemmen voor het behoud van de gehele wijk zal de C.D.A.-
fractie hen steunen, zo beloofde raadslid Albert Klomp." Wel, daar zullen wij hen dan aan houden.
Het gaat mij echter om het eerste gedeelte van dat stuk. Er is kennelijk gerede twijfel gerezen - ik
kom er straks als de Hollanderdijk nader aan de orde komt nog wel even op terug - over de waarde
van de contactgroepen. Ik heb gisteravond ook al gezegd dat wij niet moeten vergeten dat in Oldega
lileën en Huizum-Dorp al een vrij hechte bewonersorganisatie was die zich al voordat er een project
groep en een contactgroep bestonden had voorzien van deskundige begeleiding. Er zijn echter ook
wijken, zoals Huizum-west - daar gaat het nu even concreet om - en Huizum-Bornia, waar dat nog
niet van de grond is gekomen. Nu blijkt toch dat daar wel enige twijfels zijn en niet alleen daar. Ik
wil mij wat dat betreft aansluiten bij de vragen van de heer Geerts en dan toegespitst op de gebieden
Huizum-west, Huizum-Bornia en Achter de Grote Kerk waar wij dit soort geluiden ook al hebben ge
hoord.
2 t>if
De heer De Jong is al ingegaan op de punten 33, 34 en 35. Ik heb een vraagteken staan bij: "Zodra
wij over meer concrete gegevens beschikken zullen wij hieromtrent advies vragen van de Raad voor de
Volkshuisvesting." Mijn vraag is: Wat verwacht u daarvan en wat gebeurt er dan met dat woonwensen-
onderzoek? Dat staat er n.l. niet bij.
In het antwoord op de vragen 38, 39 en 40 zegt u: "Het woonwensenonderzoek ten behoeve van
stadsvernieuwingsgebieden zal gericht zijn op de nieuwbouw in dergelijke gebieden en zal geen betrek
king hebben op de normering van woningverbeteringen." Acht u het bij voorbaat onmogelijk dat uit het
woonwensenonderzoek gegevens naar voren zullen komen die er op wijzen dat mensen wensen in oudere
woningen te wonen of in woningen die niet gebouwd zijn voor de gemiddelde Nederlander met een ge
zin met twee kinderen, maar b.v. in woningen die geschikt zijn voor een gezin dat bestaat uit man en
vrouw of twee mannen of twee vrouwen of voor alleenstaanden? De groep van gezinnen van twee per
sonen en alleenstaanden breidt zich steeds uit. Ik heb vanmiddag nog even met Jongerenhuisvesting ge
beld, met V.O.W. dus, want daar zitten zij bij in. Toen bleek mij dat er een wachtlijst is van 1 50 al
leenstaanden (De hear Miedema: Hoefolle?) U hebt het goed gehoord, ik zei dat er een wacht
lijst is van 150 alleenstaanden; ik heb vanmiddag gebeld en ik neem niet aan dat men gelogen heeft.
Het is zelfs zo dat men tegen mensen die zich komen laten inschrijven zegt: Je kan je wel laten in
schrijven voor kleinere panden in de oudere wijken, maar het heeft weinig zin want er is zoveel animo;
je kan wel een flat of een maisonnette krijgen in Heechterp. Maar voor dat laatste is geen belangstel
ling, ook niet bij die groep. Ik vraag mij af waarom dat woonwensenonderzoek tot een kleine groep
wordt beperkt - waar bestaat die kleine groep eigenlijk uit? - en waarom het alleen wordt beperk''
tot nieuwbouw en waarom het niet wordt uitgebreid met woonwensen die naar voren zouden kunnen
komen bij vernieuwbouw.
De heer Rijpma (weth.): De heer Geerts heeft een vrij groot aantal vragen gesteld over het functio
neren van projectgroepen. Wij hebben gezegd dat deze wijze van organisatie over het algemeen bevre
digend werkt. Ik moet zeggen dat ik aanvankelijk twijfel heb gehad - om maar eens een aspect er van
te noemen - of het ambitieuze programma dat men voor de planning van bestemmingsgebieden had -
het voorbereiden van diverse bestemmingsplannen, rehabilitatieplannen enz. - wel gehaald zou kunnen
worden. Ik moet er bij zeggen dat ik aangenaam verrast ben door het bijzonder grote aantal opdrachten
dat in het kader van de projectorganisatie tot stand is gekomen. Eén van de dingen die naar mijn me
ning zeer goed functioneert is de timing, de hele opzet van wat men in een bepaald tijdsbestek wil be
reiken. Ik heb uit de reacties die ik van verschillende gebieden gehoord heb - wij hebben daar gister
avond ook over gesproken - begrepen dgt ook de contacten die tussen de projectgroepen en de contact
groepen gelegd worden in het algemeen behoorlijk functioneren. Ik wil dan m.n. noemen Oldegalileën,
Huizum-Dorp, de Linnaeusstraat en Wirdum; zo zijn er nog wel een aantal te noemen. Het tempo is dus
goed en aan de plannen die wij tot dusver gehad hebben is m.i. te zien dat ook de kwaliteit aan be
hoorlijke normen voldoet. Het is dus een organisatievorm die voldoende betrouwbaar is om redelijk goed
werk te verwachten in de daarvoor staande tijd en de contacten die gelegd worden zijn van redelijk
tot goed tot zeer goed niveau. Ik dacht dat de medewerking tussen de medewerkers die in de project
groep samen gebracht zijn over het algemeen goed is. Eén van de dingen die in het begin even stag
neerden was de samenwerking - ik noem maar man en paard - die b.v. met S.Z.W. tot stand gebracht
moest worden. Op het ogenblik is de instelling van degene die S.Z.W. vertegenwoordigt anders den in
het begin. In het begin dacht S.Z.W. dat het over pleintjes, grasveldjes en andere kleine elementen
ging die in een wijk tot stand moeten komen, terwijl onze opzet veel meer was dat S.Z.W. een inbreng
zou hebben die een duidelijk andere zou zijn dan de overwegend technische inbreng van de D.S.O.
Op dit moment is van een niet op dezelfde noemer zitten van deze afdeling en de andere afdelingen
geen sprake meer. Ik dacht dat dit een aantal punten zijn op grond waarvan je kunt concluderen dat
het een vorm is die goed kan werken. Het zou niet goed zijn niet te zeggen dat er wel eens problemen
zijn. Eén van de dingen die wat moeilijk zijn is dit: de projectgroep heeft de neiging zich wat te iso
leren van het andere gebeuren; men heeft een concrete opdracht en men voelt zich ook verantwoorde
lijk voor die opdracht. Ter wille van het tempo en ter wille van allerlei andere dingen is men er in
eigen verantwoordelijkheid aanwezig. Dat betekent misschien in sommige gevallen wel eens dat men
even te weinig rapporteert naar anderen, o.a. naar de chefs, maar ik dacht dat ook dat langzamerhand
gaat wennen. Er vallen wel eens woorden over, maar ik dacht dat dat niet ongezond was. Zowel van de
kant van de leiding als van de kant van de deelnemers aan de projectgroepen bestaat er naar mijn ge
voel de intentie om deze kortsluiting die zo nu en dan optreedt te voorkomen en het contact met het
management, de leiding op het gewenste niveau te handhaven. Ik heb de indruk dat de fricties niet
van ernstige aard zijn en in ieder geval heb ik het gevoel dat ze incidenteel zijn. Tot dusver zijn de
problemen op dit terrein steeds weer goed opgelost. De sfeer is er goed door gebleven en ik dacht dat