1*7? 7 januari 1975. Wij wisten toen wel - ook de dienst wist dat - dat het stuk over de Bonkebrug tot de Canterlandseweg nog lang niet aan de beurt was, maar deze mensen veronderstelden door die brief dat het toch niet meer zo heel lang zou duren; verschillende mensen zaten met een bruggetje dat gerepa reerd moest worden, anderen zaten met hun tuin. Ik dacht dat dit toch wel wat zorgvuldiger gekund had. Het was wel bekend dat dat stuk nog lang niet aan de orde was. Dat had echt wel wat anders ge steld kunnen worden. Dit wekt verwachtingen. Er gaan verhalen rond, zo van: Jongens, ze beginnen binnenkort. U weet wel hoe de burger dan reageert; die leest dat zo. De heer Knol: Even iets n.a.v. punt 60. Ik had u gevraagd om een opgaaf te verstrekken m.b.t. de stand van zaken in Aldlan-oost. Het komt in wezen op precies hetzelfde neer wat de heer De Jong vraagt bij punt 58, n.l. de begeleiding van de grondkostenontwikkeling. Ik had gevraagd om een cal culatie en een toetsing hiervan aan de werkelijke kosten. Dat wordt dus helemaal niet gegeven, want er wordt gewoon gezegd: gemaakte kosten zoveel, nog te maken kosten zoveel, gerealiseerde opbreng sten zoveel en nog te realiseren opbrengsten zoveel. Dit zijn natuurlijk wat lagere school-antwoorden; dat vind ik tenminste. Ik had graag gewild dat er een andere opstelling was gegeven, n.l. naast elkaar de cijfers van de kosten die zijn gemaakt - in dit geval dus 11 .969.547,83 - de calculatie van die kosten en de verschillen daar tussen. Dat komt dus helemaal niet uit het antwoord naar voren. Als ik de bedragen die gegeven zijn optel en aftrek dan verwacht het college een overschot van 8.912,op dit plan; maar dat lijkt mij toch wel een beetje een erg vooruitziende blik hebben. In wezen komen mijn opmerkingen op hetzelfde neer als op wat de heer De Jong zegt, alleen mijn opmerkingen zijn toegespitst op vraag 60. Het was in het verleden zo dat de uitwisseling van de financiële gegevens, of het ontbreken daarvan, tussen Openbare Werken en het Grondbedrijf altijd de schuld kreeg van het niet kunnen volgen van de calculaties; nu is het echter één dienst, maar uit de rest van het antwoord merk ik dat die uitwisseling van de gegevens nog steeds niet plaats vindt. De heer Rijpma (weth.): Ik zou graag zien dat de heer Van der Wal de vraag van de budgettering voor zijn rekening neemt. De heer J. van der Wal: Wij hebben hiervoor wel een vrij nauwkeurig systeem ontwikkeld. Voor alle uitgaven die er moeten worden gedaan wordt een budget geopend, dat budget wordt verstrekt aan de instantie die de werken uitvoert en heeft telkens betrekking op onderdelen die uitgevoerd moeten wor den. De afspraak is gemaakt dat, wanneer de uitvoerende instantie - dat is meestal de civieltechni sche afdeling - vindt dat men niet met het budget toe kan, men tijdig aan de bel trekt. Bovendien wordt er in het systeem regelmatig bijgehouden hoe het gaat met de besteding van de kredieten. Met dit ad ministratieve systeem proberen wij toch wel helemaal bij te blijven, zodanig dat wij niet op een te laat tijdstip ontdekken dat er iets scheef gaat. De heer J. de Jong: Ik wil hier nog graag een vraag over stellen. Het is natuurlijk prachtig dat wij nu weten wat er scheef gaaf, maar het is ook belangrijk te weten wat wij mogelijk over hebben en dat wij dat ook tijdig kunnen besteden in de wijk aan die zaken ten aanzien waarvan steeds gesteld wordt dat er geen geld voor is. De heer Van der Wal zegt: Wij signaleren zo tijdig mogelijk de tekorten die er zullen komen. Ik dacht dat de heer Knol hef net zo bedoelt als ik hoewel wij het wat verschillend naar voren brengen. Er wordt een begroting gemaakt voor een totaal-plan. Dat zijn bij elkaar gehaalde cijfers, maar uiteindelijk komen die uit een stuk specificatie-begroting. Daar worden deelsgewijze de aanbestedingen op verricht. Nu kan het best zijn dat de markt zodanig ligt dat de begroting wat aan de stijve kant is. In dat geval zou je in plaats van een tekort een overschot kunnen signaleren. Ik dacht dat het heel erg belangrijk was, ook omdat zo'n werk vaak 2 of 3 jaar loopt, dat je in de diverse com missies die deze zaken behandelen weet hoe de stand van zaken is. Wanneer je dan bepaalde zaken krijgt voorgelegd die niet opgenomen zijn in de begroting dan kan je die mogelijk in overleg met die overschotten financieren. Maar als wij op de manier van nu doorgaan dan blijkt aan het eind van de rit pas - wij hebben met meerdere plannen gehad dat er een behoorlijk bedrag over is - dat er een overschot is en dan zeg je: Als wij dat eerder hadden geweten dan hadden wij dat en dat toen nog kun nen doen, maar daarvoor is het nu te laat. Dat probeer ik te signaleren. Wij hebben destijds de toezeg ging gekregen dat die zaak zou worden opgezet. Ik begrijp heel best dat dat niet zo eenvoudig is, maar dat het zo moeilijk is dat dat 2 jaar moet duren geloof ik niet. (De Voorzitter: U hebt op dit moment natuurlijk niet zoveel concreets.) Ik wil hef wel heel concreet stellen, maar dan zitten wij hier om 12 uur nog en dat is, dacht ik, niet de bedoeling. (De Voorzitter: Daar zijn wij hef in ieder geval wel over eens.) Dat gebeurt ook wel eens vaker, dacht ik. De Voorzitter: Ik zou één advies willen geven, maar daar wordt u vanavond ook niet zoveel wijzer van. Ik dacht dat de Commissie Grondbedrijf in een periode dat zij het niet zo druk heeft (De X7# hear Miedema: Dat bart nea.) Ik dacht dat die tijd toch wel eens zal komen. Dan zou u eens met de wethouder moeten afspreken dat een aantal mensen die veel verstand van deze dingen hebben daar sa men met de commissie eens een vergadering aan wijden. Want in die commissie speelt het probleem al lereerst, ik zeg niet uitsluitend maar allereerst. Daarbij zouden de heren Fuykschot en Van der Wal - misschien zijn er nog anderen - aanwezig moeten zijn; ik denk ook aan de heer Corée en de admini strateur van de dienst. Met die mensen zou de commissie dan eens een discussie moeten hebben. Ik zeg dit uit praktische overwegingen want je moet nogal deskundig zijn om dit te kunnen bevatten. (De heer Heidinga: Ach wel nee, het is gewoon een kwestie van optellen en aftrekken.) Nou, des te sneller zijn zij dan klaar. Maar wat voor sommige mensen gemakkelijk is kan voor anderen fabelachtig moeilijk zijn; dat weet u ook wel. (De heer J. de Jong: Hier is natuurlijk vanuit de commissie al lang om gevraagd. Ik heb er best begrip voor dat de wethouder zo maar geen antwoord kan geven, maar wij moeten hier wel uit, wij kunnen hier niet mee blijven doorsukkelen.) Daarom doe ik deze suggestie ook. U zult eens met de wethouder moeten bespreken wanneer het een geschikt moment is, want dit kan niet in een half uurtje er even bij genomen worden; daar moet u gezamenlijk eens echt voor gaan zitten. Ik zie dat de heer De Jong zeer aarzelend akkoord gaat met deze suggestie. De heer Rijpma (weth.): Ik heb al aan een paar medewerkers gevraagd zich op deze discussie voor te bereiden. De heer J. de Jong: Als u positief toezegt dat dit binnenkort gebeurt dan heb ik daar vrede mee; ik denk dat de overige commissieleden het daarmee eens zullen zijn. De Voorzitter: Deze zaak komt dus in de Commissie Grondbedrijf. (De heer Knol: Ik krijg dus geen antwoord op mijn vraag over de grondkosten van Aldlan-oost t.o.v. de calculatie die daarmee inherent is?) Op dit moment dus niet. (De heer Knol: Maar ik wil wel graag weten hoe dat zit; dat komt dus nog?) U wilt daar nog een keer een antwoord op? (De heer Knol: Ja.) Dat wordt genoteerd, dat komt ook voor elkaar. De heer Rijpma (weth.): Dan nog even de kwestie van de brief aan bewoners van de Lekkumerweg. De planning voor het tweede deel van de Lekkumerweg is niet zo heel ver meer af. Wij zijn gewend aan bepaalde termijnen en het kan zijn dat het uitzicht op hef uitvoeren van het werk voor de dienst een korte termijn is, maar dat de burger kennelijk in andere termijnen rekent. Waarschijnlijk moeten wij ons iets meer realiseren waf de burger denkt en onze gedachten daar iets meer op transponeren; misschien dat wij dan kunnen voorkomen dat de interpretatie van bepaalde zinnen zo hemelsbreed uit elkaar ligt. 4. Stadsvernieuwing. Punten 65 t.e.m. 69. De hear Miedema: De punten 67 en 68 geane oer de "stadsvernieuwingscorporatie". Nou hawwe de inisiatyfnimmers in blaudruk ötjown hweryn ungefear omskreaun stiet hwat hja tinke. Ik leau, dat kinne jo op in hiel soad punten posityf binaderje, mar der sitte dochs ek dingen yn dêr't ik myn twifels oer haw. Ik tink dan binammen oan it punt dat hja stelle dat hja yn bipaelde wiken binnen de skyl seis ta nijbou oergean sille. Dan wurdt it dus yn wezen in nije wenningboukorporaesje. Myn fraech is: Is dit nedich, is dit winsklik? It kolleezje antwurdet op de fragen: Wy binne der mei dwaende, der is in amtlike kommisje dy't hjir oer gear is en wy komme straks by de ried mei in foorstel. Dat is allegearre bést. Ik soe it kolleezje forsykje wolle om by de bioardieling ek ris to bisjen oft it mooglik is dat by it wurk dat dizze korporaesje dwaen sil m.b.t. dy partikuliere wenningen - dat is yn wezen net sa'n mak- like matearje - it Gemeentlik Wenningbidriuw ynskeakele wurdt en dat dat dy taek op him nimt en dat men de nijbouplannen yn dy wiken faskout nei de Federaesje fan Wenningboukorporaesjes. Ik tocht ek dat dat de hiele saek oersichtliker halde soe. De heer P.D. van der Wal: Op vraag 65, of het college voornemens is op korte termijn een beleids nota inzake de stadsvernieuwing op te stellen, antwoordt u dat het naar uw mening vooralsnog niet noodzakelijk is een algemene beleidsnota op dit terrein uit te brengen. Nu weet ik wel dat u zo lang zamerhand bij het woord nota de kriebels krijgt. Wij hebben gisteren echter twee van dit soort stads vernieuwingsplannen in de raad gehad en m.n. wat betreft de financiering werd toch gesteld - dat ge beurde eigenlijk alleen bij Huizum-Dorp - dat wij niet mee gaan betalen aan het exploitatietekort van te renoveren panden. De punten 67 en 68 gaan over het instrumentarium bij de stadsvernieuwing, m.n. over de stadsvernieuwingscorporatie. Wat is de rol van de woningbouwcorporaties die vaak grote complexen bezitten in potentieel te rehabiliteren wijken? Verder zijn er ook nog allerlei oude rappor ten, o.a. het rapport Priemus. Je krijgt eigenlijk nooit een goed overzicht over het geheel; dat is ten-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1975 | | pagina 9