wr/23
ervaringen opgedaan met het functioneren van dat systeem. T.a.v. de doorstromingsgedachte blijkt dat
de sociale werkvoorziening steeds meer een eindstation is voor mensen. Dan kun je de vraag stellen:
Moeten wij zo eindeloos doorgaan, want de categorie mensen die vragen in die sociale werkvoorziening
opgenomen te worden groeit. Als die groep groeit en een steeds kleiner percentage terugkeert in de
maatschappij dan moet je je afvragen of je moet doorgaan op de manier waarop nu gewerkt wordt. Als je
die uitgangspunten eens kritisch zou bekijken en zou gaan evalueren hoe de dienst in de loop van de
tijd heeft gefunctioneerd dan zou je misschien - ik weet dat niet, ik stel die vraag maar - eens '"in
nen bekijken of die fundamentele uitgangspunten nog gelden, of wij ons daar niet eens opnieuw op moeten
bezinnen. Dat doe je, denk ik, niet zo maar, dat moet je m.i. in zijn totaliteit bekijken. Je zult dan
waarschijnlijk moeten constateren dat de paral lel liteitsgedachte niet meer helemaal houdbaar is in deze
tijd, dat je de mensen die in het produktieproces niet meer helemaal mee konden komen niet meer op
nieuw moet binden aan de normen van dat produktieproces. Misschien zou je andere uitgangspunten
moeten hanteren en dat kan m.i. bij een stuk bedrijfsvoering wel het geval zijn. Dat hoeft niet ten koste
te gaan van b.v. het rendement van een sociale werkplaats. Ik denk dat het meer gaat om de eigenheid
van de problemen waarmee de mensen zitten die uiteindelijk bij zo'n dienst terecht komen. Ik meen dat
dat een stuk herbezinning zou kunnen zijn. Die ben ik jammer genoeg niet bij de beantwoording van de
vragen tegen gekomen. Een andere zaak is die rendementsgedachte. Door de ontwikkeling van de be
drijfsresultaten wordt dit, dacht ik, ontkracht, b.v. ook door de ontwikkeling in het bedrijfsleven.
Steeds meer moeten de mensen voldoen aan de produktienormen, rentabiliteit speelt een belangrijke rol,
machines worden ingevoerd. Ik denk dat zo'n doelstelling van rendement averechts zou kunnen werken
op de eigenlijke functie van een sociale werkplaats. De doorstromingsgedachte waar ik al eerder over
sprak vind ik ook een probleem. Ik heb het jaarverslag van de dienst gezien, ik heb er ook een aantal
andere jaarverslagen bij gehaald, ik heb cijfers opgevraagd van andere sociale werkvoorzieningsprojec
ten. Wat je ziet is dat eigenlijk steeds minder mensen terug geplaatst kunnen worden in de maatschap
pij omdat ze op de een of andere manier niet bruikbaar zijn, handicaps hebben waarmee hef bedrijfs
leven en instellingen eigenlijk niet goed uit de weg kunnen. De vraag is dan of wij op dezelfde manier
door moeten gaan, of wij niet andere mogelijkheden moeten creëren voor mensen om toch weer in die
maatschappij opgenomen te worden, maar dan niet meer gekoppeld aan de eisen die nu gesteld worden
aan arbeid. Ik denk dan m.n. aan wat hier arbeidvervangende activiteiten wordt genoemd. Dat is een
stuk activiteit, een stuk bijdrage aan de maatschappij die zin geeft aan het leven van mensen, maar
die in tegenstelling tof waf wij traditioneel onder arbeid verstaan niet meer een financieel rendement
oplevert maar toch zinvol is voor de maatschappij. Ik hoop dat de intentie van mijn verhaal duidelijk is
geworden. Er is vanavond gesproken over een A.R.A. Als je een dergelijk instituut ontwikkelt binnen de
perspectieven waar wij bij de huidige uitgangspunten van uitgaan dan zou ik graag willen dat wij, voor
dat wij daarmee beginnen, eerst eens samen een gesprek hebben over die uitgangspunten. Misschien
zijn er mogelijkheden om wat wijziging in dat beleid te brengen, misschien is dat noodzakelijk, ik
weet niet waf wel en wat niet kan. Ik heb er sterk behoefte aan om daarover te spreken alvorens wij bij
wijze van spreken over een A.R.A. gaan oordelen. Ik zou hef college eigenlijk willen uitnodigen - ik
heb in een vorige afdelingsvergadering al een vraag gesteld over het participatiebeleid - om in af
wijking van dit antwoord een wat uitgebreider gedachtengang op papier te zetten over het functioneren
van de Dienst Sociale Werkvoorziening.
De hear Jansma: Ik soe noch graech ïen ding sitearje wolle nei oanlieding fan it bitooch fan de hear
De Greef, ntl. in üfspraek fan minister Boersma, in pear wike lyn dien op in kongres by de V.N.O., it
ynstitut De Baak. Der hat hy sein: "Gebrek aan arbeid wordt door de betrokkenen beschouwd als een
sociale ramp. Werkloosheid doet afbreuk aan de menselijke waardigheid, leidt tot doelloosheid, sociaal
isolement en gebrek aan contacten. Het ontkennen" - dêr giet it my even om - "van de centrale
plaats van de arbeid leidt het sociaal politieke denken op dwaalwegen." Miskien kinne jo dit by de
diskusje biluke.
De heer De Vries (weth.): Als het goed is moet ik eigenlijk beginnen bij de heer De Greef. Hij heeft
een aantal bijzonder interessante aspecten in theoretische zin naar boven gehaald, maar waar hij zich
mogelijk minder in verdiept heeft is het praktisch functioneren van onze Dienst Sociale Werkvoorzie
ning. Daar het hier gaat om de concrete werksituatie geloof ik dat de beantwoording zoals die op pag.
71 onder punt 251 staat niets van zijn betekenis heeft verloren. Ik sluit dan aan bij de woorden van
minister Boersma die de heer Jansma net citeerde. De mensen die op het ogenblik in onze Dienst Sociale
Werkvoorziening functioneren hebben niet hef arbeidsethos zoals de heer De Greef dat als een toe
komstperspectief schilderde. Het gaat om mensen die arbeid als zinvol beschouwen en die het beleven
als een bijzonder negatieve ervaring dat zij uitgestoten zijn. Nu kan het best zijn dat de principes van
de sociale werkvoorziening zoals die in de vijftiger jaren vorm hebben gekregen aan betekenis hebben
M /3 O
ingeboet; dat is ook juist want de doorstromingsgedachte is eigenlijk al lang los gelaten. Men zit op het
ogenblik helemaal in de ontwikkeling dat men de sociale werkplaatsen als volwaardige arbeidsplaatsen
wil laten functioneren in die zin dat men de mensen ook naar een loonniveau brengt dat vergelijkbaar
is met het particuliere bedrijfsleven. Het rendement is een ander probleem, maar dat wordt voor een
deel opgevangen door de rijkssubsidieregelingen die daar voor staan. U weet dat iemand die bij de D.S.W.
werkt een bepaald produktieniveau moet halen om de rest gesubsidieerd te krijgen, er wordt in de
arbeidskosten gesubsidieerd, maar voor de rest functioneert het hele bedrijf in een concurrentiepositie
met het bedrijfsleven. Er worden gewoon offertes gemaakt en die offertes verschillen niet met die van
een ander bedrijf. Als de heer De Greef zegt dat dit voor veel mensen een eindstation is geworden dan
heeft hij volkomen gelijk, maar ik weet niet of de medewerkers van de D.S.W. dat als een ramp be
schouwen. Er zijn onderhand verschillende werknemers in dit bedrijf die daar al langer dan 25 jaar heb
ben gewerkt. Als ze er 25 jaar zijn - je zou kunnen zeggen dat dat een beetje tragisch is - dan wordt
daar net als voor iedere andere werknemer in het particuliere bedrijfsleven even aandacht aan besteed.
Deze mensen beschouwen dit als een rustpunt om te kijken waar zij vandaan gekomen zijn en ik kan
niet anders zeggen dan dat de hele sfeer waarin de D.S.W. functioneert volkomen beantwoordt aan ons
ideële uitgangspunt van de vijftiger jaren dat deze mensen weer zinvol maatschappelijk kunnen functi
oneren juist door het feit dat zij weer werk hebben. (De heer De Greef: Mag ik even interrumperen, ik
wil niet verkeerd begrepen worden. Het gaat mij principieel om het verzilveren van het recht op arbeid;
dat is een recht dat ik iedereen toeken. Ik zeg alleen dat ik een genuanceerder visie zou willen hebben
t.a.v. de invulling van dat recht. Ik heb geprobeerd de nadruk te leggen op de heroriëntatie, een her
oriëntatie in de richting van niet alleen produktienormen als maatstaf maar ook de zinvolheid van die
arbeid, dus een stuk arbeidsbeleving waar ik m.n. op heb gewezen.) Ik heb juist geprobeerd dat laatste
te bevestigen. .Ik heb bedoeld te zeggen dat deze mensen juist de zinvolheid van hun werk wel degelijk
ervaren, ook waar het de situatie betreft t.a.v. het functioneren op een lager niveau. Er zitten b.v.
zwakzinnigen bij elkander in een produktieproces die, hoe eenvoudig het werk ook is, er toch plezier
aan beleven en die het gevoel hebben dat zij iets doen dat belangrijk is. Noem nu eens iets hiervoor in
de plaats om deze mensen een stuk vervanging te bieden, ik zie dat waarachtig niet, ik beschouw de
D.S.W. als een bijzonder belangrijke outlet voor enige honderden mensen die door factoren die in hen
zelf gelegen zijn uitgestoten zijn. En daarmee kom ik meteen bij de vraag van de heer Jansma over het
gebruik maken van de mogelijkheden in het particuliere bedrijf. Wij hebben inderdaad geantwoord dat
de D.S.W. tot nu toe in deze in de eigen organisatie voldoende passend emplooi heeft kunnen vinden;
ook heeft de heer Jansma gelijk dat wij even verderop zeggen dat de huidige economische recessie van
invloed is op de orderportefeuille van de D.S.W. Ergens vloekt dat echter niet want waar ik het oog op
heb is m.n. de werksituatie van de categorie geestelijk gehandicapten die ik zoëven als voorbeeld nam.
Deze categorie mensen kan niet anders dan binnen de D.S.W. functioneren en wanneer er voor deze
mensen onvoldoende werkvoorraad binnen het werkverband is dan is er geen mogelijkheid hen te plaat
sen buiten het werkverband, want daar worden nu eenmaal heel andere normen en graden van techni
sche vaardigheid e.d. gehanteerd. In de situatie waarin wij op het ogenblik zitten met de D.S.W. is het
inderdaad zo dat de plaatsingsaanvragen tot dusver gehonoreerd kunnen worden binnen het bedrijf. Wij
hebben qeen beroep hoeven te doen op particuliere ondernemers. Ik weet niet of het ooit zo ver zal ko
men, want ergens is er aan het aantal te plaatsen mensen op een gegeven moment ook een verzadigings
punt. Ais de heer Jansma het jaarverslag noemt en zegt dat er plaatsingen zijn afgewezen omdat er
geen passend werk aanwezig was dan moeten wij ons even voor ogen stellen waar dat mogelijk op kan
slaan. Ik weet dat ook niet exact, maar misschien kan de heer Kas als directeur van de D.S.W. daar
straks nog even op reageren.
Ik wil nu overstappen naar het punt van de Arbeids Revalidatie Afdeling. De heer Bouma heeft in
een wat pessimistisch getint betoog gewaarschuwd en gezegd: Pas op waar je aan begint, dit gaat de
gemeente geld kosten, eigenlijk zou het rijk dit moeten doen uit hoofde van de verplichtingen die het
rijk heeft t.a.v. de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet die het volgend jaar van kracht gaat worden.
Hij heeft daarbij gewezen op de nog steeds groeiende werkloosheid waardoor de plaatsingsmogelijkhe
den in het vrije bedrijf toch al zo beperkt zullen zijn. De heer Jansma zegt: Pas op, hang niet alles op
aan de recessie van dit moment. Eigenlijk hebben zij beiden het gelijk wel wat aan hun kant, zij het
dan dat ik op dit moment meer voel voor de uitgangspunten van de heer Jansma omdat ik het persoon
lijk als bijzonder onplezierig beleef wanneer wij zouden moeten leven met de gedachte dat de recessie
van dit moment al te lang zal duren. Wij hebben toch wel de hoop dat wij op een gegeven moment toch
door dit dieptepunt heen moeten groeien en dat wij ons beleid toch moeten kunnen enten op een situa
tie die verband houdt met meer reële verhoudingen. Met de 2%-regeling die, dacht ik, de oude heer
Drees van kracht heeft doen worden kan men inderdaad in de bedrijven alle kanten op, want men wijst
eenvoudig enkele maagpatiënten aan en zegt dat dat minder validen zijn; men komt dan gemakkelijk op