2*
zou proberen met elkaar een escape te vinden voor de sociale nood waarin deze werkloze jonge mensen
verkeren; dat is echter niet gebeurd. Nu weet ik niet of het hier nog haalbaar is. De heer De Pree heeft
gezegd dat de gemeente Leeuwarden aan het werklozencomité mogelijkheden heeft geboden; dat heb
ben wij inderdaad gedaan nadat zij alles hadden afgelopen om zelf steun te vinden bij de bestaande
instellingen. Wij hebben toen ook ontdekt dat dit zelfde werklozencomité heel subtiel reageerde toen
wij hen voorstelden om een deal te maken met bestaande sociaal-culturele instellingen. Wij hadden
toen m.n. het oog op de V.J.V. die zichzelf ook aanbood op dat moment en zei: Wij vinden ook dat wij
hierbij een taak hebben en wij willen jullie met raad en daad ter zijde staan. U weet dat wij toen me
dewerking hebben gekregen van de directrice van Het Baken om daar te beginnen met een sociëteits-
ruimte, met een trefpunt. Deze groep jeugdige werklozen zetten zich af tegen alles wat ook maar
zweemde naar professionalisering van de leiding. Wij zeiden tegen hen: Er is misschien wel een jeugdi
ge werkloze die in het kader van de Interimregeling Jeugdige Werklozen of als T.A.P.-er jullie behulp
zaam kan zijn bij de programmering en de uitvoering enz., maar zij wezen dit categorisch van de hand
en zeiden: Nee, dat willen wij niet, dat kunnen wij zelf wel. Wij hebben daar toen meteen twijfelge-
voelens bij gekregen. De praktijk heeft ook uitgewezen dat het niet voldoende klikte. In de loop van de
late lente en in de zomermaanden is het een zaak geworden die eigenlijk een klein beetje dreigde dood
te bloeden totdat zij deze week weer opnieuw een bijeenkomst hebben belegd in het Ruiterskwartier en
geprobeerd hebben opnieuw een startpunt voor hun werk te vinden. Die bijeenkomst was op zichzelf
goed bezocht, maar ik weet niet wat er van is blijven hangen. Wij hebben het comité uitgenodigd voor
een gesprek na die bijeenkomst van donderdagavond en toen hebben wij opnieuw met hen besproken dat,
wanneer zij geen kans zagen om aansluiting te vinden bij het bestaande sociaal-culturele vormingswerk,
wij hun hele verdere functioneren als een moeilijke opgave zagen en bovendien voorzagen dat wij
moeilijkheden zouden krijgen met het rijkssubsidie. Het is op het ogenblik zo dat het rijk op grond van
artikel 36 van de Wet Werkloosheidsvoorziening bereid is om voor dit werk 100% subsidie te verlenen,
maar daar worden voorwaarden bij gesteld en die voorwaarden zijn dat er een professionele programme
ring moet plaats vinden op een wijze die ook inderdaad perspectief biedt voor de continuïteit van het
werk. Wij hebben hen dit meegedeeld, de directiesecretaris van de G.S.D., de heer Van Cruysen,
treedt op als vaste contactman tussen de gemeente en het comité en zij zouden aan de heer Van Cruysen
verslag uitbrengen hoe zij deze zaak hebben ervaren. De heer De Pree heeft gevraagd of de gemeente
ook bezig is om een groot aantal instellingen om de tafel te brengen om eens na te gaan wat men geza
menlijk en ieder voor zich op dit punt kan doen. Ik moet zeggen dat dat niet het geval is. Wij hebben
op dit stuk van zaken niet zo'n grote hoop gevestigd omdat wij m.n. bij het comité zelf zoveel weer
standen ontdekken tegen alles wat maar naar professionele leiding zweemt. Men zal nu zelf de moge
lijkheid onderzoeken om via de V.J.V. aanknopingspunten te vinden maar ik weet niet of dat er inder
daad uit komt.
De heer De Pree: Ik moet zeggen dat ik zelf ook nog helemaal niet toe ben aan een discussie want er
zit een hele hoop aan vast dat ik niet kan overzien. Ik zit echter te denken aan het opschrift van het
artikel waar ik het straks over had, dat luidt "Werkloosheid is een samenlevingsprobleem". Het is dus
niet een welzijnswerkprobleem maar een samenlevingsprobleem. Ik vraag mij daarom af - dat zal aan
op de langere termijn moeten - of je ook bij je gemeentelijke beleid niet wat zou moeten inspelen op
datgene waar wij het straks over hadden toen het ging om een verschuiving van de plaats van de arbeid,
wij krijgen steeds meer te maken met mensen die niet werken of half werken of wat dan ook. Misschien
zou je in je gemeentelijk beleid met praktisch alle instellingen die je hebt, alle voorzieningen enz. op
zo'n samenleving moeten inspelen. Dat is eigenlijk ongeveer de achtergrond van mijn vraag. Ik begrijp
best dat u zegt dat u daar nog nooit mee bezig bent geweest; dat heb ik ook nog niet gedaan. Dat is
echter wat ik bedoel. Ik heb begrepen dat men daar op een aantal plaatsen wel schoorvoetend mee be
zig is. Het is een probleem van de samenleving, je zult een andere wijze van leven krijgen ook in
Leeuwarden. Hoe kan je daar nu op inspelen, waarbij werklozen niet meer als probleemgroep worden
behandeld.
De heer De Vries (weth.): Ik vind dat dit een gedachte is die wij best eens tot ons zouden kunnen
nemen om te kijken welke kanten daar aan zitten. Wij zouden dit ook eens als een gedachtenpunt in
kunnen brengen in onze functionele raden die daarvoor in aanmerking komen. Ik dacht dat dat m.n. het
niveau is waar wij dit soort dingen eens zouden moeten doorlichten.
De heer Van der Wal: Ik wil nog graag een opmerking maken over de I.J.W.-regeling. De wethouder
zegt terecht dat het een rijksregeling is en dat het enige dat de gemeente doet het afgeven is van een
briefje met instemming. Een feit is natuurlijk wel dat, als de regeling ophoudt voor de mensen die er
nu onder vallen - ik denk dat er onderhand wel zo'n 50 mensen in dit kader werken -, die mensen
25/36
allemaal direct of indirect bij de G.S.D. terecht komen en dan toch betaald moeten worden. Wij hebben
nu nog wat tijd want de eersre mensen die in dit kader geplaatst zijn zijn half augustus in dienst geko
men, dus augustus 1976 vervalt de regeling voor hen en vallen zij weer terug op de G.S.D. Dan moeten
wij ze ook betalen terwijl ze geen werk meer doen met de bekende gevolgen van verlies van sociale
relaties, verminderde mogelijkheden tot deelneming aan ontspanningsmogelijkheden enz. wat nu niet
het geval is. Financieel gezien schieten wij er dan als totale overheid toch bij in. Ik zou wel graag wil
len dat in de loop van het jaar daar eens wat gedachten over geformuleerd worden of mogelijkheden
bekeken worden.
De heer De Vries (weth.): Wij hebben sinds kort met de gemeenten die vallen binnen het arbeidsbu
reau van Leeuwarden een geregeld contact juist m.b.t. de jeugdwerkloosheid. Daarbij hebben wij ook
overlegmogeIijkheden met het college van ged. staten en met de R.C.O.W. Ik zal in ieder geval deze
vraag in dat overlegkader inbrengen om na te gaan hoe er daar op gereageerd wordt. Maar in principe
is het zo dat het straks afgelopen is. Dat heeft de instelling die een aanvraag heeft gedaan steeds gewe
ten, want die heeft een aanvraag gedaan voor een bepaalde periode. De mensen die een jaar lang on
der deze regeling hebben gewerkt vallen niet direct onder de G.S.D. maar gaan eerst de gewone lijn
volgen van w.w. enz. Dat doet echter niets af aan de situatie, men zit weer zonder werk; dat is een
ding dat zeker is. Ik zal dit graag meenemen naar dat overleg.
De heer Aarts: De vraag of aan iemand een uitkering op grond van de Wet Werkloosheidsvoorziening
of de Groepsregeling Werkloze Werknemers toegekend kan worden moet beantwoord worden aan de hand
van de wettelijke criteria. Eén van die criteria is de vraag: Is de betrokkene werkloos, is hij werkloze
werknemer? Die vraag wordt in het algemeen zo beantwoord dat, ook wanneer iemand onbezoldigd
werkzaam is o.a. in het kader van het sociaal-cultureel werk - wij hebben deze vraag al in verschil
lende kaders moeten beantwoorden in de lóóp van de laatste jaren -, hij niet als werkloos beschouwd
mag worden. Dan zou het een oneigenlijke toepassing van de W.W.V. of de R.W.W. zijn om de man
zijn werkloosheidsuitkering door te betalen. Voor de bezoldiging van mensen die op deze manier werk
zaam zijn in het sociaal-cultureel werk is de I.J.W.-regeling juist gemaakt. Zo staat het nu eenmaal in
de regelingen en zo moeten die regelingen ook toegepast worden. De gemeente wordt daarbij zeer
nauwkeurig dagelijks op de vingers gekeken door de rijksoverheid die oneigenlijke uitvoering van de
regelingen bestraft met intrekking van het rijkssubsidie. Nu vind ik dat je niet al te star deze regelin
gen moet gaan toepassen en in sommige gevallen zijn wij er dan ook wel in geslaagd om zo te redeneren
dat iemand die werkzaam was in het kader van het sociaal-cultureel werk toch nog wel als werkloze zou
kunnen worden beschouwd, maar dat hangt helemaal van de individuele omstandigheden van het geval af.
In het algemeen moet iemand die werkzaam is o.a. in het kader van het sociaal-cultureel werk, ook als
dat onbezoldigd gebeurt, worden beschouwd als iemand die niet meer werkloos is.
De heer Van der Wal: Formeel gezien is het dus zo dat je iemand die een uitkering heeft alleen maar
kunt laten tafeltennissen e.d. Je kan zo iemand niet wezenlijk inschakelen bij de opbouw van een cen
trum of bij de begeleiding van groepen of iets dergelijks.
De heer Aarts: Als er voor zo iemand in een centrum een zinvolle taak zou zijn dan zou geprobeerd
moeten worden de Interimregeling Jeugdige Werklozen van toepassing verklaard te krijgen. Dat is de
juiste weg. Voortzetting van een werkloosheidsuitkering zou een oneigenlijke toepassing zijn. (De heer
Van der Wal: Voor iemand die b.v. net 23 jaar is geworden gaat dat niet meer op.) Bij ieder individueel
geval moet natuurlijk nauwkeurig onderzocht worden of misschien die algemene regel een uitzondering
kan lijden.
De Voorzitter: Dan kom je op het punt: Is er in dit bepaalde geval een oplossing te vinden. Dat zal
geval voor geval met de dienst moeten worden besproken. De heer Aarts heeft in ieder geval toegelicht
wat de formele regeling is en dat over individuele gevallen met de dienst gepraat moet worden. Over
individuele gevallen valt nu weinig te zeggen. (De heer Van der Wal: Ik had ook niet gedacht dat ge
zegd zou worden dat dit wel even voor elkaar zou komen. Maar het inschakelen van plaatselijke instel
lingen wordt wel een stuk bemoeilijkt door deze formele regeling.) Dat kunt u opmaken uit deze dis
cussie.
F. Sociale Dienst.
Mej. De Vos: Aan de wethouder van Sociale Zaken zou ik willen vragen hoe groot op dit moment de
druk van het toenemende aantal w.w.v.-uitkeringen en r.w.w.-uitkeringen op de dienst is en wat even
tueel daar de gevolgen van zijn. Die druk groeit en ik neem aan dat dat een soort pressurecooker-situa-
tie op de dienst geeft. Ik zou graag willen weten of dat werkelijk zo is. (De Voorzitter: Over welke si-