aktuele fraech sjoen yn it ijocht fan hwat de minister-presidint in pear dagen lyn sei oer it foars oan- pakken fan de kostenstigingen yn de "gezondheidszorg". Yn it biropskrift oan de minister fan C.R.M. skriuwt De Hofwijck as stok efter de doar dat it net fierder meiwurking jaen kin oan de oplossing fan de forpleechhüssituaesje yn Ljouwert yn it ramt fan de gearwurking mei Parkherstellingsoord en it forpleechhus Triotel hwannear't der gjin tasizzing komt dat De Hofwijck wer omfoarme wurde mei ta forsoargingshus. Dat stanpunt is neffens my ridlik. It giet hjir om minsken dy't yn harren jonge jierren us mei great brocht hawwe en dy't nou op us help oan- wiisd binne. Litte wy der oan dwaen hwat wy kinne dat it och sa gaedlike plak fan De Hofwijck yn de binnenstêd syn funksje as forsoargingshus wer werom krije kin. Hwat sil it kolleezje dwaen om dat to bifoarderjen? Ik wachtsje de réaksje fan de wethalder mei greate niget of. De heer De Vries (weth.)Ik moet beginnen met aan de heer Jansma mee te delen dat de zaak waarover wij in november in de raad hebben gediscussieerd op dit moment nog niet zo erg veel vorde ringen heeft gemaakt. De tijd die er tussen ligt - de maand december leent zich te enen male niet zo erg voor het stimuleren van procesontwikkelingen in deze richting - is te kort geweest om tot zaken doen te komen. Ik kan de heer Jansma meedelen dat ik inmiddels afspraken heb lopen met 2 gedepu teerden, zowel met de gedeputeerde die verantwoordelijk is voor de planning van de bejaardentehui zen als met de gedeputeerde die verantwoordelijkheid draagt voor de planning van de verpleeghuis situatie. Wij zullen dan proberen in te spelen op het beroepschrift dat ingesteld is door het bestuur van De Hofwijck. De heer Jansma heeft al gezegd dat het provinciaal bestuur bij schrijven van 3 november l.l.aan De Hofwijck heeft bericht dat het geen medewerking zou kunnen verlenen om de thans nog als ver pleeghuis functionerende bedden terug te brengen tot de status van verzorgingsbedden. De heer Jansma heeft ook gereleveerd dat, toen deze situatie in 1964 zijn beslag kreeg, dit ge beurde met instemming en ook op aandrang van de kant van het gemeentebestuur. Het ligt dan ook voor de hand dat wij ons moreel gewoon mee verantwoordelijk voelen voor deze situatie en ons best willen doen om waar mogelijk bij te sturen zodat dit nog mogelijk is. Wat is n.lde situatie. Als de plannen van de fusie De Hofwijck en Parkherstellingsoord doorgang zullen vinden dan betekent dat dat er in onze stad midden in de binnenstad een verzorgingshuisgedeelte van De Hofwijck overblijft met 30 bed den; 30 bedden stelt totaal niets voor. Een groot gedeelte van het gebouw zal dan leeg staan en wij missen de gelegenheid om aan een aantal verzorgingsbehoeftige bejaarden in onze stad hier huisves ting te verlenen in de binnenstad met mogelijkheden om op alle mogelijke manieren contacten te kun nen onderhouden en te kunnen blijven onderhouden met het maatschappelijk leven, ledereen weet dat, wanneer wij tot een goede spreiding zouden komen van onze verzorgingstehuizen, deze eigenlijk alle maal zo dicht mogelijk bij het centrum van de stad gelokaliseerd zouden moeten worden om de bejaar den de gelegenheid te geven zolang het in hun vermogen ligt te kunnen blijven winkelen en zolang het mogelijk is te kunnen wandelen in gezellige delen van de binnenstad die hopelijk straks vrij ge maakt kunnen worden van een stuk verkeersdrukte. Welaan, wanneer de kwestie De Hofwijck zich ont wikkelt zoals dat nu lijkt te zullen gaan, dan betekent dit dat het gepaard zal gaan met een stuk ver nietiging van praktische mogelijkheden. Daarvandaan dat wij ons dus t.o.v. het provinciaal bestuur sterk zullen proberen te maken om aan te tonen dat De Hofwijck als verzorgingshuis de kansen moet hebben waarvan wij menen dat die haar toekomen. Wanneer dit onverhoopt in de toekomst niet door mocht gaan, wanneer het bestuur van De Hof wijck of wel de Diakonie van de Hervormde Kerk niet het uitzicht wordt geboden om van het verpleeg huis De Hofwijck weer een verzorgingshuis te maken dan staat inderdaad de zaak van de verpleeghuis situatie op slot. Het bestuur van De Hofwijck heeft aan de minister bericht dat zij de zaak dan zullen laten zoals die is, d.w.z. voor een groot gedeelte verpleeghuis en voor een klein gedeelte verzorgings huis. Het is natuurlijk mogelijk dat straks de nieuwe wet voor de ziekenhuisvoorzieningen mogelijkhe den biedt aan het rijk om dermate hoge eisen te stellen aan het kwaliteitsniveau van een verpleeghuis dat men zegt: Daaraan beantwoordt De Hofwijck niet meer. Het is per slot van rekening niet meer een van de modernste tehuizen. Aan de andere kant geloof ik dat dit nog wel eens wat mee zou kunnen vallen. Wij zitten daarom inderdaad met de nare situatie dat de verpleeghuissituatie in Leeuwarden op slot is gekomen terwijl wij juist op een plezierige manier onderweg waren om gezamenlijk, Parkher stellingsoord, De Hofwijck en Triotel, tot een overlegkader te komen. Wij hadden reeds principe-af spraken gemaakt om, zodra de twee lokaties binnen ons gezichtsveld kwamen, tot goede afspraken te komen om de verpleeghuissituatie zoals die er zou komen uit te zien goed, deugdelijk en verantwoord op elkaar af te stemmen. Dit overleg stagneert op dit moment en dat is een reden te meer om hierover met het provinciaal bestuur te gaan praten. Ik zou aan de heer Jansma t.a.v. de cijfers die ik hier heb willen vragen of hij er genoegen mee wil nemen om deze cijfers straks aangeboden te krijgen in de vorm van een beleidsnota op het terrein van de bejaardenzorg in onze stad. De Raad voor Bejaardenaangelegenheden sleutelt op het ogenblik driftig om te komen tot een reactie op de Bejaardennota 1975 van C.R.M. en deze nota zal zo worden opgesteld dat daarin juist de totale ontwikkeling van het bevolkingsverloop van de mensen van 65 jaar en ouder extra zal worden geanalyseerd. Deze nota kan of in de tweede helft van februari of in de eerste helft van maart tegemoet worden gezien, ik dacht dat dat op zichzelf een interessante aanloop kan zijn om dan zowel m.b.t. het beleid op het terrein van de bejaardenzorg als m.b.t. het beleid van de gezond heidszorg, m.n. in de sector van de verpleeghuissituatie, met u van gedachten te wisselen over de maat regelen die genomen moeten worden en over het beleid dat wij dan metelkander voor de eerstkomende jaren gestalte moeten geven. Samenvattend zou ik dit willen zeggen. Het geheel ligt op het ogenblik nog in de sfeer van het overleg, maar de raad kan zich er in ieder geval van verzekerd weten dat wij of in de tweede helft van februari of in de eerste helft van maart op deze zaak als totaliteit terug zullen komen. In de tus sentijd zullen wij in ieder geval trachten openingen te vinden bij het provinciaal bestuur om daar de belangen van De Hofwijck, wat ook de belangen zijn van de gemeente en van Triotel, extra onder de aandacht te brengen. De Voorzitter: Heeft de heer Jansma behoefte aan een tweede instantie? (De hear Jansma: Né.) Dan is dit punt voor vandaag voldoende besproken. Wij komen er dus nog nader op terug. Punt 3. De Voorzitter: Ook dit punt is overgebleven van de begrotingsbehandeling. Het betreft de fasering van de nieuwe subsidieregeling voor amateuristische kunstbeoefening. De heer Buising: MVoor wat betreft de amateuristische kunstbeoefening wijzen wij u op de integrale subsidieregeling voor de hele sector waartoe u op 23 juni 1975 hebt besloten." Dit zinnetje citeer ik uit het ontwerp-beleidsplan 1976-1980, zoals dat door de raad is aanvaard op dit puntje 3 van de agenda van vanavond na. Voordat het beleidsplan echter in deze raad aan de orde kwam is er aan het college advies over uitgebracht door de diverse functionele raden en dat gebeurde aan de hand van een concept voor het ontwerp-beleidsplan dat door de diverse afdelingen ter Secretarie was opgesteld. Uit dat concept is ook dit zinnetje overgenomen dat ik zonet citeerde. Maar t.a.v. de amateuristische kunstbeoefening stond er in dat concept nog wat meer en dat wil ik nu graag even citeren: "Wij zijn van oordeel dat, gezien het belang dat wij hechten aan het zo goed mogelijk in onze gemeenschap functioneren van zang-, muziek-, toneel-, volksdans- en andere verenigingen op het amateuristische vlak, een snellere stijging van de voor de uitvoering van deze subsidieregeling beschikbare bedragen noodzakelijk is. In verband hiermede stellen wij ons voor het in het beleidsplan 1975-1978 voor het |aar 1978 voor dit doel geraamde bedrag reeds in het jaar 1976 beschikbaar te stellen." I.v.m. de finan ciële positie waarin de gemeente verkeert heeft het college die zinsnede niet kunnen overnemen, maar dat was nu net waar mijn fractie van harte achter stond. Toen de subsidieregeling dan ook op 23 juni van het vorig jaar werd aangenomen heb ik er niet verder op kunnen aandringen, maar heb ik moeten volstaan met de mededeling dat ik er bij de begroting op terug zou willen komen. En dat is nu. Er be staat - daar zullen wij het wel over eens zijn - een duidelijke intentie om in de komende jaren de prioriteit te leggen bij de amateuristische kunstbeoefening, de creativiteitsontwikkeling en de kunst zinnige vorming. Het is bovendien een feit dat een relatief zeer gering bedrag van het totale cultuur budget naar de sectoren gaat die ik net noemde. Ook gaat het in absolute cijfers gerekend niet om echt hoge bedragen. De regeling vraagt een bedrag van 45.000,dat in 3 jaarlijkse fasen met 9.000,zal moeten stijgen tot 54.000,in 1978. Als wij nagaan dat het bedrag van ƒ45.000, voor zover mij bekend op dit moment door 41 verenigingen in de stad zal moeten worden gedeeld dan is de afschaffing van de fasering en het nu reeds beschikbaar stellen van het bedrag voor 1978 beslist geen overbodige luxe. En dat is dan ook de reden waarom ik namens mijn fractie dit pleidooi nu graag voer. De heer Weide (weth.): Met wat de heer Buising ons vanavond heeft verteld kunnen wij het als college, dacht ik, volledig eens zijn. Wij hebben dat ook in de afdeling duidelijk gesteld. Het is in derdaad zo dat wij in ons beleidsplan voor de komende jaren een duidelijke prioriteit leggen bij o.a. de amateuristische kunstbeoefening; het is zuiver een financiële zaak dat wij het bedrag niet ineens konden opnemen. De verhoudingen liggen inderdaad enigszins scheef; dat is een feit. Wij moeten die verhoudingen echter niet helemaal zwart-wit zien, want vanuit de professionele kunstbeoefening is er ook een stuk uitstraling naar de amateuristische kunstbeoefening. Het is dus zuiver en alleen om finan ciële redenen dat wij een fasering hebben moeten aanbrengen; dat heb ik ook in de afdeling al gesteld.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1976 | | pagina 5