6
welijks aan bod zijn gekomen en dat er soms zelfs sprake is van tendentieuze conclusies kunnen wij tot
de onze rekenen. In de raadsbrief worden de bezwaarschriften slechts zeer summier behandeld en op
sommige punten naar onze mening op lang niet voldoende wijze weerlegd. Bedrijven die zelf zeggen op
deze plaats tot bloei te zijn gekomen en soms zelfs bijdragen tot een als positief gewaardeerde leven
digheid in het straatbeeld worden naar onze mening al te gemakkelijk naar het industrieterrein verwe
zen. Daardoor wordt verder gegaan met de scheiding van de functies werken en wonen, wat ook weer
meer verkeer oplevert. Wij hebben al vaker betoogd dat wij met die functiescheiding op de verkeerde
weg zijn, ook in Leeuwarden; overigens strookt het ook niet met het structuurplan voor de provincie
Friesland dat in voorbereiding is. Daarnaast - dat komt ook in de bezwaarschriften tot uitdrukking -
zijn er bij ons ook grote twijfels aan de economische uitvoerbaarheid. De cijfermatige opzet roept bij
ons grote twijfels op. Eén van de bezwaarschriften spreekt er zelfs van dat het het tienvoudige moet
bedragen wat dan neer komt op 25 miljoen in plaats van 2,5 miljoen. Welke consequenties dat heeft
voor de grondkosten kan iedereen voor zichzelf gemakkelijk uitrekenen.
Ik zou graag willen weten hoe urgent de vaststelling is van het bestemmingsplan Camstraburen-
zuid. Aan de urgentie m.b.t. Camstraburen-noord bestaat bij ons geen twijfel. Kunnen wij niet meer
inzicht krijgen in de ruimtebehoefte teneinde de verwevenheid met de stad meer tot zijn recht te laten
komen
Ik ben het volledig oneens met het verhaal dat mevr. Brandenburg heeft gehouden die zelfs spreekt
van het schoon vegen van het gebied. Ik dacht dat dat toch een achterhaalde wijze van ruimtelijke
ordening was die juist ingaat tegen de bedoelingen waarom wij de hoger onderwijsinstellingen dichter
naar de stad hebben gehaald; daarbij ging het juist om de verwevenheid. (Mevr. Brandenburg—Sjoerdsma:
Ik mag dat toch wel heel duidelijk zeggen?) Ja, u zei het ook heel duidelijk en daar heb ik waarde
ring voor. Ik vraag mij echter af of het zin heeft te vragen bij de verdere uitwerking betrokken te wor
den als het gebied wordt schoon geveegd. Wij hebben het volgende voorstel gemaakt:
"De gemeenteraad van Leeuwarden, in vergadering bijeen op 29 maart 1976, overwegende de
ernst van de bezwaren die zijn ingebracht tegen de vaststelling van het ontwerp-bestemmingsplan
Camstraburen-zuid voor zover die betrekking hebben op de geplande ruimtebehoefte voor onderwijs
doeleinden en op het z.g. wegbestemmen van grote gedeelten van de bestaande bebouwing, besluit:
le de ingediende bezwaarschriften voor zover deze betrekking hebben op de geplande ruimtebehoefte
voor onderwijsdoeleinden en het z.g. wegbestemmen van de bestaande bebouwing gegrond te verklaren,
2e b. en w. op te dragen a. zo spoedig mogelijk de raad nader inzicht te verschaffen over de te ver
wachten ruimtebehoefte voor onderwijsdoeleinden in dit gebied en b. in samenwerking met de voor dit
gebied ingestelde contactgroep nader te onderzoeken op welke wijze grotere delen van de bestaande
bebouwing gehandhaafd kunnen worden teneinde integratie van de bestaande met de toekomstige be
bouwing beter tot zijn recht te laten komen, 3e de vaststelling van het bestemmingsplan Camstraburen-
zuid te verdagen tot aan het onder punt 2 gestelde is voldaan en verslag aan de raad is uitgebracht."
Ik wacht nog even met het indienen van de motie tot ik het antwoord van de wethouder heb ge
hoord.
Omdat wij beide plannen tegelijk behandelen wil ik nog een opmerking maken over het bestem
mingsplan Camstraburen-noord. Ik kan in grote lijnen wel instemmen met dit bestemmingsplan. Bij de
ter inzage gelegde stukken lag ook een brief van de architect en daarin staat: "De tekeningen van de
plattegrond en de maquette willen slechts een indruk geven van het te ontwikkelen hoger onderwijs
project. De burger kan hieruit concluderen dat een gelede bouw in fasen ontstaat," - en dan komt het -
"deze bouw gerelateerd aan de kleinschaligheid (menselijke maat) van de binnenstad." Ik heb die te
keningen en de maquette bekeken maar dat laatste lijkt mij een totale onmogelijkheid. Deze brief lag
ter inzage en ik zou het commentaar van b. en w. wel eens willen horen op deze zinsnede uit de brief
die gericht is aan het college.
In de brief van g.s. wordt ongerustheid uitgesproken over de parkeergelegenheid op eigen ter
rein. Die parkeergelegenheid staat net als alle gebouwen trouwens indicatief aangegeven. Als wij
daarbij dan de berekening zien van de parkeerbehoefte en de plaatsen waar die parkeergelegenheden
zijn gedacht dan wordt zo ongeveer alle overblijvende ruimte voor het opslaan van auto's gebruikt en
blijft er nauwelijks ruimte over voor "het gebeuren". T.a.v. Camstraburen-zuid komt de fa. Miedema
in zijn bezwaarschrift met een berekening van de parkeerbehoefte op grond van de gemeentelijke plan
nen die uitkomt op maar liefst 4 hectare. U stelt niet dat dat een foute berekening is, maar u stelt dat
hij vergeet dat er ook ondergronds geparkeerd zou kunnen worden. Dat heeft hij misschien inderdaad
vergeten, maar bij Camstraburen-noord waar toch ook een enorme parkeerbehoefte bestaat is er geen
sprake van parkeren ondergronds en ik vind dat toch een duidelijke tegenstrijdigheid. Waarschijnlijk
is het te duur, maar ik wil toch graag weten hoe het college over deze materie denkt.
7
De heer De GreefAls aanvulling op het betoog van mijn fractiegenoot zou ik graag een aantal
vragen willen stellen m.n. aan de wethouder van Onderwijs, tenzij de wethouder van Ruimtelijke Or
dening die vragen ook kan beantwoorden. Ik was als lid van de Commissie Onderwijs erg verbaasd over
een aantal argumenten die genoemd worden om zo grootschalig in Camstraburen-zuid te gaan bouwen.
De volgende zin heeft mij bijzonder geïntrigeerd: "De gemeente Leeuwarden kan zich niet permitteren
om tegen de ervaringen van andere universiteitssteden in uit te gaan van een minder snelle groei." Als
ik lees wat er het laatste jaar is verschenen m.b.t. de planning van het hoger onderwijs dan vraag ik
mij af: Zijn wij een universiteitsstad of worden wij dat? Als ik achter mij de heer De Jong hoor praten
over een mammoet dan denk ik dat die tijd voorbij is, gezien ook het feit dat de verdere uitbreiding
van het wetenschappelijk onderwijs waarnaar de toeloop onevenredig groot is volgens de bewindslieden
onverantwoord is. Letterlijk is door de heer Klein gezegd dat de grens van de spankracht van de meeste
universiteiten de laatste tijd wel is bereikt. Wat je ziet is dat m.n. een versterking van het hoger be
roepsonderwijs in de toekomst zal plaats vinden. Daar zullen ook de financiën naar toe vloeien en wel
ten koste van het wetenschappelijk onderwijs. U zult ongetwijfeld de nota Hoger Onderwijs gelezen
hebben. Daarin zie je dat de hogeschool nieuwe stijl m.n. die studenten zal moeten opvangen die vol
gens de nieuwe visie van het Ministerie van Onderwijs zullen moeten doorstromen. Ik vind het dan ook
merkwaardig dat u in de verdediging op de bezwaarschriften zegt dat het niet beschikbaar stellen van
het terrein zou kunnen leiden tot het niet komen van een universitaire vestiging hier. Ik ben als lid van
de Commissie Onderwijs niet op de hoogte van al die wilde plannen. Ik vraag mij dan ook af of u niet
een verkeerde taxatie heeft gemaakt. Ik denk dat niet het wetenschappelijk onderwijs zal groeien in
de toekomst maar dat het m.n. het hoger beroepsonderwijs zal zijn dat zal groeien. En ten aanzien
daarvan vraag ik mij af of er een combinatie zal zijn en welke combinatie dat dan zal zijn tussen het
wetenschappelijk onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, zeker als ik zie wat voor soorten hoger
onderwijs er in de toekomst gepland kunnen worden. En daarbij kun je dan de vraag stellen of Camstra
buren-noord en Camstraburen-zuid nog wel een wezenlijke relatie hebben met elkaar.als onderwijsge
bieden.
De hear Singelsma: Net dat ik sa botte optein bin oer alles hwat yn dit riedsbrief stiet, mar ik sil
my der dochs net tsjin forsette. Ik bin wol in bytsje toloarsteld oer de argumintaesje op de biswier-
skriften.
Om de saek net unnedich op to halden moat it bislut tinkt my wol efkes oanfolle wurde, hwant der
soene mooglik biswierskriftyntsjinners gebruk fan meitsje kinne. Der is ntlin ófwiking fan it untwerp
dat "ter visie" lein hat. Dy ófwiking moat mei redenen omklaeid wurde. Dy reden wurdt hjir net neamd,
der wurdt allinne sein: Wy forleegje de bibouwing fan 21 meter ta 15 meter. Mar de reden dêrfan
wurdt yn it bislut net meidield. Dus wol men gjin toloarstel I ingen hawwe dan sil men dat mei redenen
omklaeije moatte. It giet om artikel 25, 2e lid.
De heer Rijpma (weth.): Meerderen uit de raad hebben gememoreerd dat er al een voorgeschiede
nis aan deze bestemmingsplannen verbonden is. De geschiedenis die aan universitair c.q. hoger onder
wijs verbonden is begint al voor 1960. Op dat moment is de Fryske Akademy al bezig om te proberen
hier een bepaalde vorm van universitair onderwijs te krijgen. Mede op verzoek van de raad is de be
treffende voorbereidingscommissie uitgebreid met deelname zowel uit de gemeentelijke sfeer als uit de
provinciale sfeer. In 1967 zijn provincie, gemeente en Fryske Akademy samen op pad gegaan om te
kijken of een of andere vorm van universitair onderwijs in Leeuwarden te realiseren zou zijn. De pij
len die uitgezonden zijn zijn in verschillende richtingen uitgezonden. Niemand heeft ooit kunne be
vroeden dat het resultaat geboekt zou kunnen worden in de sociale wetenschappen. Dat heeft niemand
kunnen bevroeden, dat is op een gegeven moment als één van de mogelijkheden gebleken. Daarop
hebben zowel gemeente als provincie ingespeeld. Dat inspelen heeft in zoverre succes gehad dat er 3
onderwijsinstellingen waaronder een deel wetenschappelijk onderwijs zich op het ogenblik opmaken
om hun bouwplannen in Leeuwarden te realiseren. T.a.v. deze bouwplannen zijn er in betrekkelijk
korte tijd enorme verschuivingen opgetreden. Toen het gesprek begon met de belanghebbenden in het
gebied Camstraburen was er sprake van een maximum van 20.000 m2 vloeroppervlak. In de loop van de
gesprekken is naar voren gekomen dat het rijk als eis stelt dat er uitbreidingsmogelijkheden moeten
zijn tot ten minste het dubbele. De ontwikkeling van ten minste één van deze onderwijsinstellingen is
van zodanige aard dat het niet irreëel is om te veronderstellen dat een deel van de uitbreiding tege
lijkertijd aan de eerste fase van de bouw gekoppeld zal worden. Ik zal er nog een ander facet aan toe
voegen. Op het moment dat wij begonnen met in dit gebied de mogelijkheid te veronderstellen van de
vestiging van instellingen voor hoger en universitair onderwijs is nog niet uitgegaan van de gedachte
dat een aantal instituten op een zodanige wijze geclusterd zouden worden dat dit ook voor de bouw-