10 wordt. Het gaat om zich totaal los van elkaar ontwikkelende onderwijsvormen die helemaal geen inte gratie met elkaar hoeven te hebben en daardoor ook ruimtelijk niet aan elkaar gebonden zijn.) Ik be grijp niet dat u de nota van de minister aanhaalt waarin het gaat om het h.b.o. nieuwe stijl, want het gaat bij de clustering juist om de samenhang van het gehele h.b.o. (De heer De GreefHier wordt een heel complex gepland voor 4 soorten onderwijs.) Dat is absoluut niet waar, het gaat niet om 4 soorten onderwijs. (De heer De Greef: Het gaat om 4 typen onderwijs, wetenschappelijk onderwijs, wetenschap pelijke vorming, toepassing van wetenschappelijke kennis en programma's die in beginsel algemene toepasbaarheid hebben.) Ja, maar nu moet u even verder lezen in de nota en niet een uittreksel nemen. Het gaat bij die clustering n.l. niet om de clustering van de typen onderwijs maar om de verschillende afdelingen die men brengt. (De heer De GreefDie hebben geen logische samenhang met elkaar en dat wordt verondersteld in de argumentatie van het college.) Dat is niet waar. (De heer De GreefDie ver schillende typen hoeven niet op één terrein te liggen.) Nee, dat hoeft ook helemaal niet. In de nota Hoger Beroepsonderwijs van de minister is er heel goed een samenhang mogelijk tussen A.A.F. en Ubbo Emmius. Er moeten overstapmogelijkheden zijn. Het gaat n.l. om de overstapmogelijkheden van het ene h.b.o.-instituut naar het andere; vandaar die clustering. Ik kan mij alle bezwaren die u hebt wel voorstellen - die zijn er op de weg naar het nieuwe h.b.o. - maar dat wat wij nu doen en wat wij hier beweren in strijd zou zijn met de nota is in genen dele waar. De Voorzitter: De heer De Greef krijgt straks eventueel nog wel een kans om zich in tweede in stantie uit te spreken. Voordat ik die tweede instantie open zou ik toch ook nog graag een enkel woord willen zeggen aansluitend op wat beide wethouders hebben gezegd en ook aansluitend op wat enkele sprekers hier op tafel hebben gelegd. Wij maken ons op het ogenblik toch wel enige zorgen over de ontwikkeling. Toen beslissingen moesten worden genomen werd duidelijk tegenover Leeuwarden gesteld, zowel door de partners die moeten gaan bouwen - dat waren er 3; dat is gebleken uit de uiteenzetting die weth. Rijpma heeft gegeven - als door het rijk, dat wij de toezegging moesten doen dat men op korte ter mijn zou kunnen starten met 20.000 m2, een oppervlakte die snel zou moeten kunnen worden uitge breid tot 40.000 m2 en dat in ieder geval de mogelijkheid aanwezig moest zijn dat de totaliteit kon worden uitgebreid op een terrein van 10 tot 12 hectare. Dat is niet nu uitgevonden - de heer Heidinga heeft dat ook even genoemd - dat is plm. 3 jaar geleden heel duidelijk gesteld toen de onderhande lingen in een kritiek stadium kwamen. Wij hadden aanvankelijk de Bullepolder aangewezen. Daar wa ren bezwaren tegen, men heeft die plaats zelfs afgewezen van de zijde van het rijk en de partners die moeten bouwen. Ook wij zelf hadden toch wel een bepaalde aarzeling; wij waren niet allemaal even enthousiast over het tot ontwikkeling brengen van dit complex in de Bullepolder. Men heeft toen ge woon als eis gesteld dat er terreinen moesten komen dicht bij de binnenstad. Dat is ook in de raad ge weest. Toen hebben wij dit terrein opgegeven voor andere doeleinden want het was de enige mogelijk heid - de heer Heidinga heeft daar ook naar verwezen - vrij dicht bij de binnenstad waar wij met moeite die 10 tot 12 hectare zouden kunnen bereiken. En nu komt de kwestie waarom ik enige zorg heb. Wij zijn daarmee naar Den Haag gegaan en er zijn gesprekken gevoerd met verschillende bewinds lieden. U hebt het kunnen lezen in de pers. Dat zijn geen gemakkelijke gesprekken geweest. Wij heb ben daar steeds gezegd - immers wij wilden in Leeuwarden voor de structurele verbetering onvoor stelbaar graag dat wetenschappelijk en hoger beroepsonderwijs hier verder brengen - dat men kon re kenen - dat konden wij zeggen op grond van gesprekken die wij in de raad hebben gehad - op alle medewerking van het gemeentebestuur van Leeuwarden om dit van de grond te krijgen. Ondertussen - het is goed dat u dat weet - is men in Den Haag vrij ontstemd over de gang van zaken die in Leeu warden heeft plaats gehad. Want men zit te springen om te beginnen met de bouw. Nu er door allerlei voor ons begrijpelijke maar in Den Haag weinig begrepen omstandigheden - ik noem de problematiek van de Kinderboerderij - een flinke vertraging is opgetreden neemt men het ons uitermate kwalijk dat wij toen met verve hebben verkondigd dat men op alle medewerking van het gemeentebestuur van Leeuwarden kon rekenen, dat wij er voor gevochten hebben dit voor Leeuwarden los te krijgen en dat wij nu niet waar kunnen maken wat wij toen gezegd hebben, want het kost de grootste moeite om van de grond te komen. Dat is de situatie waar wij op dit moment in verkeren. Vandaag moet de raad een bijzonder belangrijke beslissing nemen en als die beslissing niet zou worden genomen met inbegrip van Camstraburen-zuid dan gaan wij de mist in op grond van alle gesprekken die zijn gevoerd. Weest u daar echt van overtuigd. Dat is de reden waarom ik nog graag even deze aanvulling wilde geven op de toelichting die beide wethouders hebben gegeven. Mevr. Brandenburg—Sjoerdsma: Ik heb in eerste instantie een suggestie gedaan over het behoud van de molen. Misschien kan de wethouder daar nog even op ingaan. 11 Ik heb in mijn betoog de term schoon vegen gebruikt. Ik zou niet graag willen dat dat verkeerd werd verstaan. Ik heb niet bedoeld te zeggen dat ik dat zo'n leuke bezigheid vind. Ik heb het eigen lijk gezegd uit een stuk irritatie dat wij als gemeente Leeuwarden daartoe worden gedwongen doordat men de eisen zo stelt als de voorzitter net ook verwoordde, zo van: Je moet maar op komen met 10 a 12 hectare en anders gaat het niet door. De heer Van der Wal: De wethouder heeft m.b.t. de ruimtebehoefte gezegd dat Ubbo Emmius een zeer grote participant is en dat er voorlopig wel niet weer zo'n grote in de lucht zal zitten. Die hele grote participant gaat samen met de A.A.F. en de sociale faculteit voorlopig bouwen op 20.000 m2 vloeroppervlakte met uitbreidingsmogelijkheden tot 40.000 m2. Uit de brief van het Ministerie van Onderwijs van 11 april 1975 blijkt dat zij met 3,5 hectare toe kunnen. Het is 4 hectare geworden en wij hebben hen dus al meer gegeven. Dat past helemaal in noord, er zit dus ruim reserveruimte in. En dan wil ik nog eens zeggen: Ik zie nog steeds niet waarom wij bijna 2 keer zoveel ruimte moeten re serveren in Camstraburen-zuid. De wethouder noemt dan wel een koppeling van h.e.a.o. en economi sche faculteit en er zullen zo nog wel meer te bedenken zijn. Maar zal dat ooit die 7,7 hectare vul len? (De Voorzitter: U hebt toch wel geluisterd naar wat ik zopas heb gezegd?) Ja, ik heb geluisterd. Ik pleit er niet voor die 7,7 hectare te laten vervallen, ik vind alleen dat het zo'n zware claim op het gebied legt dat van onze oorspronkelijke uitgangspunten niets terecht komt en ook van de redenen waarom wij van de Bullepolder naar de binnenstad zijn gegaan niets of weinig over blijft. Ik stel dus niet voor om die 7,7 hectare niet voor onderwijsdoeleinden te bestemmen en er allemaal leuke huisjes neer te zetten. Ik vraag mij alleen af of wij niet met 5 of 6 hectare kunnen volstaan waardoor er meer ruimte over blijft voor de bestaande bebouwing die juist de verwevenheid, de mengcultuur enz. enz. kan betekenen. Dan zal er natuurlijk herkaveld moeten worden, dan zullen er ook bedrijven moeten verdwijnen maar lang niet allemaal. Ik vraag - dat staat ook in mijn motie - om een nader onderzoek ook in samenhang met de contactgroep die op dezelfde toer zit. De contactgroep bestrijdt ook niet de noodzaak om een groot gedeelte van Camstraburen-zuid te bestemmen voor onderwijsdoeleinden, maar waarom zoveel en waarom zo ten koste van de bestaande bebouwing? Ik heb gezegd dat het onderzoek onvoldoende is geweest en de wethouder zegt dat er geen onderzoek mogelijk is geweest omdat dat een onderzoek zou zijn geweest gebaseerd op verwachtingen. Er is ook nog een ander onderzoek, n.lhet onderzoek naar de bestaande kwaliteiten van het gebied; daar is ook helemaal niets aan gedaan. Ik kan een paar heel saillante voorbeelden noemen uit een onderzoek naar het bestaande; dat gaat over het Dekemabuurtje. Er staat: Ook het Dekemabuurtje lijkt om ruimtelijke en structurele redenen niet te handhaven. Als dat een onderzoek is naar een bestaand gebied dan weet ik het niet meer. Als wij dat als een zichzelf respecterende gemeenteraad gaan vaststellen dan voldoen wij inderdaad aan het wettelijk gestelde om een hoofdstukje onderzoek in de bestemmingsplannen te zetten, maar het stelt natuurlijk niets voor. Ik heb nog één concrete vraag. Wat doen wij in de tussentijd met de terreinen in het IJsbaan- kwartier, laten wij die zo liggen of gaan wij er iets mee doen? Nu de kermisexploitanten weg moeten komen ook die terreinen vrij. Het zal toch nog wel vrij lang duren voordat er in dat gebied gebouwd kan worden De motie die ik in eerste instantie heb aangekondigd hoef ik niet in te dienen gezien de mening van de rest van de raad. Die verwoordt wel onze ernstige bezwaren. Toch zullen wij niet tegen dit be stemmingsplan stemmen omdat ook bij ons de vestiging van de universiteit zwaar weegt. Wij houden onze bezwaren en onze twijfels, maar die wegen niet op tegen het grote belang dat wij zien van een universitaire vestiging en hoger beroepsonderwijs in Camstraburen-zuid. De heer Geerts: Ik had gedacht dat de heer Van der Wal het ook nog even zou hebben over de exploitatie van de plannen. Dat vind ik toch ook wel een zorgelijke zaak als het inderdaad zo is dat het zuidelijke gedeelte nog een tijd blijft liggen. De bedrijven vragen om, als zij dan toch weg moe ten, dat niet tot in de eeuwigheid te laten duren. Die willen dat, als er iets moet gebeuren, dat met een gebeurt; dat heb ik in een aantal bezwaarschriften gelezen. Dan komen de kosten van die hele operatie op dat plan te drukken, dat plan ligt een aantal jaren braak en dat zal aanleiding geven tot vrij grote renteverliezen. Is die hele zaak dan nog exploitabel te maken en wie betaalt dat? Betaalt de gemeente dat of krijgen wij dat via het rijk weer terug? Ik dacht dat dit punt toch eigenlijk te weinig aan de orde is geweest. De heer Rijpma (weth.): Allereerst iets over de molen. In het bestemmingsplan waarin de molen staat is een groengebied aangegeven en in dat groengebied kan in ieder geval op grond van de over gangsbepalingen, als de raad dat wil, die molen blijven staan. Dus als de raad dat wil

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1976 | | pagina 6