14 burg heeft gewezen op de bestrating van de Kelders, maar de Kelders is op fifty-fifty-basis ingericht voor voetgangers en fietsers. Wij weten dat, als wij de verkeersregels goed toepassen, de Oosterstraat duidelijk alleen voor voetgangers bedoeld is. De heer Heidinga: Ik herinner mij nog heel goed dat wij in de Commissie Openbare Werken deze kwestie besproken hebben en ook dat mevr. Brandenburg toen over de kwestie van de stoepen gesproken heeft. Maar ik dacht eigenlijk dat dat toen tot aller tevredenheid was opgelost. Ik kan mij vergissen, maar ik dacht dat het zo was dat de middenbaan van dat straatje siertegels wordt en(De heer Ten Hoeve: Gewassen betontegelsJa, uitgewassen betontegels. De straat is overal ongelijk van breed te. Sommige geveltjes staan zelfs wat scheef, het ene pand heeft een portiekje, het andere pand staat wat naar voren enz. Nu meen ik mij te herinneren dat wij toen afgesproken hebben dat de baan langs de gevels aangestraat zou worden met klinkertjes die nu ook in die straten liggen. Dan krijg je dus vi sueel de mooie tegelbaan en tegen de gevels aan krijg je het idee van een stoepje, maar het stoepje ligt op dezelfde hoogte als de tegels. Zo hebben wij het, dacht ik, afgesproken. (Mevr. Brandenburg— Sjoerdsma: Dan sta je op het hellend vlak, hè?) Nee, zo is het niet. De heer Rijpma (weth.): Ik ben er mij van bewust dat elke verandering die wij in de binnenstad aan brengen bij de een meer enthousiasme teweeg brengt dan bij de ander. Ik geloof dat wij ons er maar bij neer moeten leggen dat dat een voortdurend punt van discussie zal blijven. Ik dacht dat het, wat de visuele verbreding betreft, wat mee zal vallen omdat het de bedoeling van dit winkel complex is om ook een aantal activiteiten uit te oefenen; dat is - het staat, meen ik, in de raadsbrief - aan een aantal beperkende bepalingen gebonden, maar ik dacht dat dat toch aan het karakter, aan de aardig heid van deze straat zou toedoen. Op grond daarvan zou het m.i. toch wel een goed besluit zijn als wij de stoepen die er zijn visueel gedeeltelijk laten bestaan maar op een gelijk niveau brengen als de straat heeft. Als mevr. Brandenburg zegt dat wij niet op deze wijze door moeten gaan dan ben ik dat volkomen met haar eens. Ik neem ook aan dat de ideeën die op het ogenblik ontwikkeld worden voor de Nieuwestad en de Weerd van een ander uitgangspunt uit zullen gaan dan gebeurd is bij de Kelders en het Naauw en de daarmee verbonden Oosterstraten. Ik geloof dus niet dat de vrees behoefde te be staan dat het ene idee hoogtij zou gaan vieren in het geheel van de stad. Voor de Nieuwestad zullen heus wel nieuwe ideeën te voorschijn komen. De heer De Jong zegt dat de winkeliers 1 .000,aangeboden zouden hebben om een snelle aan leg mogelijk te maken. Ik moet allereerst zeggen dat de winkeliers niets aangeboden hebben, wij heb ben iets gevraagd. Dat het dus voor een snellere aanleg zou zijn is bepaald niet waar. Dat de winke liers graag een snelle aanleg willen en dat zij die snelle aanleg graag gerealiseerd willen zien op een tijdstip dat voor hen de minste overlast meebrengt heb ik het volste begrip voor. Wij zullen ook in nauw overleg met betrokkenen zien dat wij de overlast en de handicap die hun zaken tijdelijk zullen ondervinden zo klein mogelijk en zo kort mogelijk houden. Aan de andere kant moet ik er wel bij zeggen dat onze calculatie niet berekend is op een 3-ploegen systeem, want dan zou er heel iets an ders aan kostprijzen uit de bus komen; wij gebruiken een normaal systeem. Wij zullen echter proberen binnen dat systeem een zo goed mogelijke planning te realiseren. Wanneer wij in de binnenstad bezig gaan dan zal dat een verandering van het aanzien van de stad geven; wij hebben met zijn allen be sloten dat het een veranderd aanzien zou worden. Op elke plaats waar ingrepen plaats vinden zal tel kens weer opnieuw in een bepaalde periode van grotere of minder grotere overlast sprake zijn. Daar is niet aan te ontkomen. Ik dacht echter dat u wist dat wij alles in het werk stellen om de overlast zo gering mogelijk en ook van oen zo kort mogelijke duur te doen zijn. De heer C. de Jong: Ik moet nog een opmerking kwijt. Allereerst wil ik u dank zeggen dat u op snelle wijze met de betreffende ondernemers wilt onderhandelen betreffende de riolering. Als de wet houder zegt dat u de winkeliers om een bijdrage hebt gevraagd dan mag dat gewoon niet juist zijn want u hebt de winkeliers van de Doelesteeg, van de Kelders, van het Naauw en van de Nieuwestad noordzijde tussen St. Jacobsstraat en Weerd ook niet gevraagd om een bijdrage van 1 .000, U zult echt eens moeten nagaan hoe dat onder het vorige college is gegaan; toen is er duidelijk het spel gespeeld van overleg tussen het college en de winkeliers op welke wijze de herbestrating op snellere wijze gerealiseerd zou kunnen worden. Als u volhoudt dat er een bijdrage gevraagd is dan bevreemdt het mij alleen maar dat u die andere winkeliers toentertijd niet om een bijdrage hebt gevraagd. De Voorzitter: Ik heb deel uitgemaakt van het vorige college en ik heb die zaak dus meegemaakt. Wij zouden het zo moeten zeggen dat er in goed overleg over en weer die conclusie is getrokken. Ik dacht dat de heer De Jong wel content zou kunnen zijn met deze formulering. 15 Mevr. Brandenburg—Sjoerdsma: Ik heb bezwaar tegen het onderhandelen met de winkeliers alleen omdat ik vind dat de stad van ons allemaal met elkaar is. Het is niet zo dat ik het altijd oneens ben met de gevonden oplossingen. Ik vind dat het op een andere manier moet gebeuren. De binnenstad is van ons met elkaar; dat de mensen die daar hun brood verdienen een extra stem hebben wil ik niet be strijden maar dit gaat mij een beetje te ver. Het is volgens mij onjuist dat alleen de winkeliers bepa len hoe het er uit zal zien. (De heer C. de Jong: Huizum-Dorp is toch ook van ons allemaalJa, maar op een andere manier. Dat is meer een woonwijk. Ik weet niet precies waar de grens ligt, maar (De heer Ten Brug (weth.): Bij de Wortelhaven.) Ja, misschien wel. (Stem: Ik denk bij 1.000, (Gelach) De heer Rijpma (weth.): Uw opmerking, mijnheer de voorzitter, dat het bedrag van 1 .000,in goed overleg tot stand is gekomen wil ik bevestigen. De betrokkenen hebben zich bijzonder ingespan nen om te realiseren wat wij voorstellen te realiseren. Ik ben het met mevr. Brandenburg eens dat de winkeliers niet de enige belanghebbenden zijn wat de binnenstad betreft. Wij hebben er al eens over gediscussieerd hoe wij tot een andere mogelijkheid zouden kunnen komen. Wanneer u straks via een rapport dat komende is inzicht zult verkrijgen over de totale veranderingen die in diverse jaren in de binnenstad zouden moeten plaats vinden op basis van het door de raad aanvaarde structuurplan voor de binnenstad dan zouden wij m.i. over dit punt nog eens van gedachten moeten wisselen. Er zijn wel be paalde ideeën, maar voor dit al lang lopende en voor mijn gevoel min of meer incidentele geval heb ik nog geen stappen ondernomen om te kijken of het voor dit gebied op een andere wijze zou kunnen. Voor de totale structuur moeten wij zoeken naar andere mogelijkheden; dat ben ik wel met u eens. Daar leven al bepaalde ideeën over, maar die zaak komt nog wel aan de orde. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. De Voorzitter schorst, om 21.00 uur, de vergadering voor de eerste pauze. De Voorzitter heropent, om 21 .25 uur, de vergadering. Punt 19 (bijlage no. 147). De heer Geerts: ledereen aanvaardt, geloof ik, de stelling dat het voor Friesland een noodzaak is te beschikken over een sterk stedelijk centrum van een zodanige omvang dat het draagvlak kan zijn van een hoogwaardig sociaal-cultureel pakket. Zonder sterk stedelijk gebied verdwijnt een deel van de aantrekkelijkheid van Friesland omdat de bevolking dan niet kan beschikken over voorzieningen van een voldoend hoog niveau die zich op niet te grote afstand van de woonplaats bevinden. Bij zo'n sterk stedelijk gebied behoort een bevolkingsomvang van een behoorlijke grootte geconcentreerd om het centrum. Leeuwarden heeft daarom de plicht zijn plannen zodanig aantrekkelijk te maken dat de mensen Leeuwarden ook als woonplaats kiezen. Ik neem aan dat dat de betekenis is van het woord "wervend" dat in verband met Camminghaburen gebruikt wordt. Nu de provinciale overheid in verband met aannames over de leefbaarheid van de dorpen en de vrijheid van woonplaatskeuze niet bereid blijkt op andere wijze invloed uit te oefenen is inderdaad de enige manier om ons doel te bereiken onze plannen concurrerend te maken t.o.v. die van de omliggende gemeenten. Uit dit gegeven zullen een aantal normen waaraan het plan moet voldoen afgeleid moeten worden. Er zijn een aantal onzekerheden die het moeilijk maken vanavond gedegen beslissingen te nemen. Zoals u weet is de verkenning in de vorm van een woonwensenonderzoek nog niet voltooid, er is on voldoende inzicht in de financiële haalbaarheid van het plan, er is geen onderzoek geweest of het om sociologische redenen verantwoord is om met de voorgestelde dichtheid van 25 woningen per ha te bouwen en de consequenties voor de schil en de oudere nieuwbouwwijken zijn niet bekend. Bebou wingsdichtheid en structuur hangen samen. Als wij over het ene geen gefundeerd oordeel kunnen vor men is het moeilijk dat over het andere wel te doen. Anderzijds lijkt het noodzakelijk eind 1978 de eerste 500 woningen te bouwen en daarvoor zijn beslissingen nu noodzakelijk. Ik heb hier het dilemma geschetst waarover in onze fractie uitvoerig van gedachten is gewisseld en dat veroorzaakt wordt door het feit dat gegevens die bij een doelstellingenfase van een plan behoren ontbreken en er dus niet een volledig gefundeerd oordeel mogelijk is, terwijl er anderzijds de noodzaak bestaat van een snelle re alisering van het plan. Een belangrijk punt hierbij - ik heb dit ook al gezegd - is de financiële haal baarheid van het plan. Zal het lukken om bij de gestelde dichtheden van de rijksoverheid een lokatie- subsidie te bemachtigen of is alles wat wij hier doen luchtfietserij? Moeten wij om deze of andere redenen niet overgaan tot een grotere bebouwingsdichtheid? Ik zou graag van u vernemen of u het eens bent met de stelling dat het wegens de samenhang die er bestaat tussen bebouwingsdichtheid en

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1976 | | pagina 8