4
werken. Er zou dan ook in moeten staan hoe dat in Leeuwarden toe te passen is, eventueel met een
kostenbegroting.
De heer Rijpma (weth.): Ik dacht dat het toch het beste was om het overleg zoals dat op het ogen
blik in deze wijk functioneert voort te zetten. Ik geloof niet dar, zoals de heer Janssen zei, het nog
veel te lang duurt voordat de uitgangspunten voor het bestemmingsplan kunnen worden vastgesteld.
Wat de Hol landerwijk betreft is het overleg in een vergevorderd stadium. De hoorzitting over het hele
gebied is al geweest en de raad kan binnen afzienbare tijd beschikken over een redelijk gedocumen
teerd rapport. Uiteraard ben ik graag bereid om waar dan ook te gaan kijken. Ik acht de afstand tot
Dokkum niet zo groot dat ik daar niet eens een keer zou kunnen gaan kijken. Die toezegging wil ik
wel doen dat ik daar een keer naar toe zal rijden. Maar ik dacht niet dat het op dit moment zinvol was
om toezeggingen te doen dat voortijdig voorzieningen worden getroffen in deze wijk, want het bete
kent niet alleen dat in deze wijk verkeersproblematiek aangepakt moet worden maar dat ook de ver
keersproblematiek in andere sectoren om een oplossing vraagt. Ik dacht dat ons standpunt dat dit bij de
reconstructie van de wijk zou moeten gebeuren een goed standpunt was.
De heer Janssen: Ik wil nog even vragen hoeveel tijd de wethouder denkt nodig te hebben voordat
die uitgangspunten voor het bestemmingsplan klaar zijn; dat moet niet een kwestie zijn van een half
jaar of iets dergelijks maar graag korter.
De heer Rijpma (weth.): De helft er van misschien, dus ongeveer 3 maanden.
De Voorzitter: Bent u het er mee eens dat wij daar op wachten? (De heer Janssen: Nou ja, daar
moeten wij dan maar op wachten.) Met enige moeite akkoord, merk ik.
Besloten wordt overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Sub H.
De brief wordt voor kennisgeving aangenomen.
Sub
De heer De Pree: De nu aan de orde zijnde brief is eigenlijk alleen maar naar onze gemeente ge
stuurd om die voor kennisgeving aan te laten nemen. Er wordt verder niets gevraagd. Toch wil ik de
gelegenheid aangrijpen om een paar opmerkingen te maken over wat hier aan de orde is omdat ik denk
dat er ontwikkelingen gaande zijn die in onze gemeente direct al gevolg hebben zowel wat betreft
het sociaal-culturele werk als het maatschappelijk werk en het opbouwwerk. De moeilijkheid is dat je
een heel lang verhaal zou moeten houden om - voor zover ik het zelf al snap - uit te leggen wat
het allemaal is. Het NOK-rapport, het rapport van de Nederlandse Organisatie Kring, ken ik wel.
Het is in ieder geval zo dat het Ministerie van C.R.M. aan de ene kant van plan is om het hele beleid
voor sociaal-cultureel werk, eigenlijk voor het hele welzijnswerk, te decentraliseren, maar aan de
andere kant toch een aantal richtlijnen wil opstellen. In dit NOK-rapport gaat het dan om richtlijnen
en om de criteria waaraan het sociaal-cultureel werk moet voldoen; dat is dus jeugd- en jongerenwerk,
vormingswerk enz. Aan de totstandkoming van dat NOK-rapport - er is een enquête gehouden -
heeft ook de V.N.G. deelgenomen, dus ben je er als gemeente ook bij betrokken. Nu ligt hier een
brief die gaat over de reactie op dat NOK-rapport. Dat rapport is - als ik het allemaal goed heb be
grepen - wel officieel vastgesteld maar de inspraakprocedures van organisaties en gemeenten zijn
uiterst kort geweest. Intussen komen er van het ministerie al richtlijnen en criteria nog voordat deze
hele zaak landelijk is uitgepraat met alle organen en instanties. Het zijn misschien niet zulke plezie
rige richtlijnen vooral als ze binnen de kortste keren worden doorgezet.
Nu heb ik een paar vragen voor wat onze eigen gemeente betreft; die knoop ik dan maar aan de
ze ingekomen brief vast. In de eerste plaats de vraag of u al bekend is wat die nieuwe vuistregels waar
het ministerie mee wil gaan werken en die dan al ingaande 1 juli van dit jaar van kracht worden -
het werkt dus met terugwerkende kracht - zouden betekenen voor onze gemeente m.b.t. het aantal
krachten in jeugd- en jongerenwerk, opbouwwerk, maatschappelijk werk enz. Als dat niet bekend is
vraag ik u of u dat zou willen laten uitzoeken. In de tweede plaats vraag ik of wij als gemeente Leeu
warden inderdaad alleen maar het NOK-rapport en de reactie die daarop nu binnengekomen is voor
■kennisgeving aannemen of dat wij, eventueel in V.N.G.-verband, aan de bel gaan trekken in Den
5
Haag als wij dat nodig zouden vinden. In de derde plaats - ik begrijp dat die vraag op dit moment
niet door de wethouder te beantwoorden is - vraag ik mij af hoe het op dit terrein verder moet in deze
gemeente. Ik denk dat het er niet zo heel erg rooskleurig uit ziet. Deze vragen willen niet zeggen dat
onze fractie op zichzelf tegen meer efficiency, tegen criteria enz. is, maar het gaat wel heel erg snel
en je moet weten wat er gebeurt wil je niet ineens voor onaangename dingen komen te staan.
De heer De Vries (weth.): De heer De Pree heeft al uiteen gezet wat er met de brief van het
SALCO aan de hand is. Hij is inderdaad aan de raad toegestuurd ter kennisneming. U hebt ook in de
brief gezien dat het een zaak is die op 28 juni 1.1is aangekaart. Het geheel is juist in onze vakanties
wat in een stroomversnelling geraakt en bij onze terugkeer hebben wij deze brieven aangetroffen.
Wij hebben ons intern over deze zaak nog niet kunnen beraden. Het is uiteraard zo dat wij tegen het
decentralisatie-streven van het ministerie op zich moeilijk bezwaren kunnen hebben; het is de bedoe
ling die decentralisatie handen en voeten te geven waarbij men de gemeenten in het kader van het in
stellen van rijksbijdrageregelingen veel directer een stuk eigen verantwoordelijkheid wil geven bij de
bepaling van het beleid op het terrein van het jeugd- en jongerenwerk en de samenlevingsopbouw. Wij
hebben daar geen bezwaar tegen, integendeel, in de loop van de jaren hebben de lagere overheden
bij herhaling hun beklag gedaan dat er van de kant van het rijk zo van bovenaf allerlei regelingen
werden getroffen waarbij de basis eigenlijk alleen maar had te volgen; wij hebben daarbij telkens met
veel nadruk gesteld dat wij deze vorm van koppelsubsidies hartgrondig verfoeiden, maar wij konden er
eenvoudig niet aan ontkomen want niemand had de politieke moed om op een gegeven moment als ge
meente, wanneer een lokale instelling een subsidietitel van het rijk had gekregen, de zaak nog eens
op eigen merites te bekijken en te zeggen: Wat ons betreft hoeft het niet. Wij zaten dus altijd voor het
blok. Aan deze situatie komt nu zowel voor het jeugd- en jongerenwerk als voor de samenlevingsop
bouw een einde. Wij krijgen een stuk eigen beoordeling van de hele situatie. Wij zullen daar, dacht ik,
in Leeuwarden met inschakeling van de raden en commissies die wij in de diverse sectoren hebben een
passend gebruik van maken. De heer De Pree heeft gezegd dat de normen die op het ogenblik door het
ministerie naar voren zijn gebracht nogal ingrijpen in het functioneren van de lokale instellingen. Ik
moet helaas zeggen dat ik deze normen tot op dit moment nog niet ken anders dan dat ik er hier en
daar enkele beschouwingen over heb gelezen; officieel kennen wij ze nog niet. Wel is het zo dat er
op korte termijn door de V.N.G. en het I.P.O. overleg zal zijn met het ministerie; dat is op 5 augustus
a.s. en op 1 9 augustus zal die vergadering worden voortgezet. In deze vergaderingen hoopt men de
toetsingscriteria met de staatssecretaris van C.R.M. te bespreken. Ik verwacht dat wij nadien zo gauw
mogelijk geïnformeerd zullen worden omtrent de ontwikkel ingen die ons ook hier in Leeuwarden ter za
ke staan te wachten. Wat wij ons voorstellen is dit. Zo gauw die vuistregels bekend zijn zullen wij die
bij de Raad voor Jeugdaangelegenheden en bij de onafhankelijke commissie, die op het ogenblik func
tioneert en die een onderzoek instelt naar de bestaande jeugdinstelIingen in onze stad, aanhangig ma
ken. Wij zullen proberen om dan op korte termijn met elkander bestek op te maken om na te gaan wat
voor effect dit heeft op het functioneren van onze plaatselijke instellingen. In het kader van de begro
tingsbehandeling die wij over enige maanden tegemoet mogen zien zullen wij omtrent dit onderwerp,
dacht ik, uitvoerig de gelegenheid krijgen om als raad van gedachten te wisselen. Ik hoop dat de heer
De Pree er mee instemt dat wij de procedure in deze geest voeren en dat wij dan met deze zaak hier in
de raad terug komen.
De Voorzitter: De brief kan dus op dit moment voor kennisgeving worden aangenomen, maar u mag
verwachten dat deze zaak overeenkomstig hetgeen weth. De Vries heeft gezegd binnen afzienbare tijd
opnieuw in de raad aan de orde kan worden gesteld.
De brief wordt voor kennisgeving aangenomen.
Sub J.
Besloten wordt overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Sub K en L.
De brieven en het commentaar worden voor kennisgeving aangenomen.