D. Automatisering. De heer De Pree: Punt 11 gaat over de SOAG. In het antwoord staat dat de plannen om de SOAG om te zetten in een z.g. SOAG-nieuwe-stijl alleen maar een omzetting van een privaatrechtelijk li chaam in een publiekrechtelijk lichaam inhouden. Verder wordt er in het antwoord nog iets gezegd over de kosten. Ik heb begrepen dat de aanleiding om te komen tot een SOAG-nieuwe-stijl eigenlijk is dat het tot dusverre niet zo goed gaat, dat vooral deskundigen op het gebied van de automatisering daar alles in de melk te brokken hebben, dat de bestuurders vanuit de gemeenten er nauwelijks aan te pas komen en dat dat in de nieuwe opzet beter zal worden. Nu heb ik een paar concrete vragen naar aanleiding hiervan. In de eerste plaats vraag ik mij af wat er via die SOAG over blijft van de gemeen telijke autonomie; ik bedoel dat in deze zin dat het een soort getrapt systeem wordt. Zo heb ik het ten minste begrepen. Wij hebben als gemeente Leeuwarden wat de automatisering betreft te maken met het CEVAN in Groningen; dat is de eerste trap van de tweetrapsraket. Het CEVAN heeft dan weer te ma ken met de SOAG. Wat hebben wij vanuit de gemeente Leeuwarden nog met die SOAG te doen, heb ben wij daar enige inspraak in? Mijn tweede vraag is hoe het gaat - dat staat in het antwoord ge noemd - met de kosten. Het schijnt dat de SOAG nogal snel van start is gegaan en een hoop schulden heeft gemaakt die betaald moeten worden. Betekent dat dat wij als gemeente Leeuwarden binnenkort daar ook nog een bijdrage aan zullen moeten betalen en dan voor iets dat voor onze tijd allemaal ge beurd is? Mijn derde vraag is deze. Vindt u ook niet dat onze Commissie Automatisering, die zich wel iswaar vooral met de privacy-aspecten bezig houdt maar wiens taak zo ruim gesteld is dat ook allerlei andere zaken aan de orde kunnen komen, maar eens snel bij elkaar moet komen om dit soort dingen eens te bespreken? De Voorzitter: Zou weth. Ten Brug hier iets over kunnen zeggen? (De heer Ten Brug (weth.): Nee.) Dan geef ik de heer Sikkema het woord. De heer Sikkema: De heer De Pree heeft drie vragen gesteld over de SOAG. De eerste vraag was wat er over blijft van de gemeentelijke autonomie als er een soort getrapt systeem komt van inspraak via het CEVAN naar de SOAG. Op dit ogenblik is het zo dat de SOAG een autonome stichting is waar de gemeenten in feite geen inspraak in hebben. Er zijn in Nederland een aantal regionale automatise ringscentra waaraan de gemeenten deelnemen via gemeenschappelijke regelingen. Het is zo dat de SOAG op basis van vrijwilligheid zorgt voor een stuk begeleiding en coördinatie van de automatise ringsactiviteiten van de verschillende gemeenten. De bedoeling van de SOAG-nieuwe-stijl is om de ze functie van de SOAG wat te versterken door duidelijker te maken dat ook de gemeenten inspraak kunnen krijgen in het beleid en in de beleidsbeslissingen van de SOAG. Dat gaat dan in de vorm van een gemeenschappelijke regeling waaraan alle regionale automatiseringscentra deel zullen nemen. De inspraak van de gemeente Leeuwarden loopt dan in concreto inderdaad getrapt via het CEVAN naar de SOAG, dus via de gemeenschappelijke regeling die wij hebben met verschillende gemeenten in het Noorden van het land naar de SOAG. Wij hebben op deze manier op indirecte wijze invloed op het beleid van de SOAG. Het tweede punt betreft de kostenverdeling. Op het ogenblik is het zo dat de verschillende regionale centra met elkaar hebben afgesproken dat ieder centrum een bepaald systeem van automatisering zal ontwikkelen voor eigen rekening. De deelnemende gemeenten aan een bepaald centrum dragen dan ook volledig de kosten van de ontwikkeling van dat bepaalde systeem. De afspraak is gemaakt - opnieuw op basis van vrijwilligheid - dat gemeenten elders in Nederland dat systeem kunnen gebruiken. Nu is het zo dat er op deze wijze een bepaalde onevenwichtigheid kan ontstaan in de kwestie van de kostenverdeling omdat het ontwikkelen van het ene systeem veel duurder is dan het ontwikkelen van het andere systeem. Het is de bedoeling om via de SOAG-nieuwe-stijl te komen tot een pooling van alle kosten en te komen tot een betere verdeling zodat de kosten op een juiste wijze worden verdeeld over de verschillende gebruikers. Op dit ogenblik loopt dat wat mank. De derde vraag die de heer De Pree heeft gesteld is, dacht ik, een kwestie van beleid. De Voorzitter: Die vraag zal ik wel beantwoorden, het is ook de gemakkelijkste. Ik wil best in het college bespreken of de Commissie Automatisering spoedig bij elkaar geroepen moet worden. Ik heb wat twijfel of dat nu zo nodig is i.v.m. de kwestie die op dit moment in discussie is. Ik heb er geen be zwaar tegen dat die in de commissie wordt besproken, maar na wat de heer Sikkema hier net uiteen heeft gezet heb ik wat aarzeling of de commissie daar een erg zinnige bijdrage aan zou kunnen leve ren. Aansluitend op de heel goede antwoorden van de heer Sikkema zou ik nog even in willen gaan op het concrete punt van de zeggenschap van de gemeenten. Ik moet inderdaad zeggen dat de 3 zeggenschap van een individuele gemeente in de SOAG bijzonder klein is. Het is duidelijk dat er, als die inspraak via twee trappen moet lopen, van de zeggenschap van een individuele gemeente niet veel over blijft. Maar het SOAG-bestuur bestaat wel uit gemeentebestuurders en je moet er toch een zeker vertrouwen in hebben dat die weten wat er in gemeentekringen leeft. Dat is één pluspunt dat ik con stateer, maar ik moet erkennen dat van de directe zeggenschap van individuele gemeenten bij een der gelijk systeem niet zoveel terecht komt. Een tweede pluspunt van de nu gekozen weg - ik maak dat persoonlijk aan de andere kant mee omdat ik, zoals u weet, ook bestuurslid van de V.N.G. ben - is dat er een goed contact is tussen het bestuur van de V.N.G. en het bestuur van de SOAG. Het SOAG- bestuur wordt b.v. ook ingeschakeld bij het overleg met de rijksoverheid m.b.t. automatiseringsaangele genheden en is de eerste instantie die overleg pleegt of er in voldoende mate rekening wordt gehouden met de gemeentelijke belangen en met wat leeft in gemeentelijke kringen. Het is mij bekend dat staatssecretaris Polak daar ook rekening mee houdt en dat overleg ook zelf mee voert. Hier hebt u dus de pluspunten van de SOAG en wat dat betreft is de nieuwe structuur beter dan de stichtingsvorm die eerst als startpunt is gekozen. De heer De Pree: Ik zit niet te wachten op commissievergaderingen over deze zaak, maar ik schrok een beetje toen ik las - maar dat betrof dan wel de SOAG zoals die tot dusverre functioneerde - dat men daar systemen heeft ontworpen die lang niet altijd aansloten op datgene waar de gemeenten behoefte aan hadden. Ik dacht: Nou, dan wordt het hoog tijd dat er vanuit de gemeente meer inbreng komt en dat dat dan ook mogelijk is. Vandaar deze opmerkingen. De Voorzitter: Als de commissie straks bij elkaar komt en wij weten bepaalde problemen die daar spelen dan kunnen die worden besproken. Omgekeerd lijkt het mij ook juist dat, als er bij ons punten zijn waarvan wij denken dat er bijzondere aandacht aan moet worden geschonken, wij die via het CEVAN aan de SOAG kenbaar maken. Wat dat betreft kan dit in de commissie een volledig open dis cussie zijn. Ik zal verder in het college trachten de voorzitter van de commissie - ongeacht wie dat is - zo te beïnvloeden dat hij bereid is die commissie binnen redelijke tijd bijeen te roepen. E. Personeelsaangelegenheden. Mevr. Brandenburg—Sjoerdsma: Het gaat om het antwoord op de vragen 15 en 16 die betrekking heb ben op het betrachten van openheid bij promoties van ambtenaren. U antwoordt dat de diensthoofden er zowel mondeling als schriftelijk op zijn gewezen dat het als voor de hand liggend kan worden be schouwd dat de informatie ondanks het ontbreken van de formele verplichting wel wordt verstrekt. Maar nu bestaat er een brief van 14 april 1976 aan de diensthoofden en daar staat in onder punt 4: "Omtrent hetgeen in de vergadering van de promotiecommissie en in de vergadering van b. en w. aan de orde is geweest i.v.m. de behandeling van promotievoorstel len wordt aan de ambtenaar geen informatie verstrekt." Dat is dus een brief van b. en w. aan de diensthoofden. Wat daarin staat zou tegenstrijdig kunnen zijn of lijken met het antwoord dat u geeft. Kunt u, al was het alleen maar voor de duidelijkheid naar de diensten toe, uiteen zetten wat er eigenlijk bedoeld wordt? De heer De Pree: Het betreft een punt dat ik niet zo gemakkelijk bij een vraag onder kan brengen, maar het heeft wel betrekking op personeelsaangelegenheden. Misschien kan ik het nog het beste kop pelen aan vraag 13 over het bedrijfsmaatschappelijk werk in die zin dat ik een punt wil aansnijden dat de bedrijfsmaatschappelijk werker misschien werk zou kunnen besparen. Beschouwt u dit dan maar als de link naar de vragen. Mijn opmerkingen betreffen n.l. het onderwerp woonplaats ambtenaar. In 1971 hebt u een besluit genomen als college waarin u hebt gezegd: Ambtenaren in Leeuwarden werkzaam dienen te wonen in een bepaald woongebied. U hebt daartoe toen aangewezen Leeuwarden en de aan Leeuwarden grenzende gemeenten. U hebt gezegd: Wie daar buiten wil wonen moet daarvoor een ver zoek indienen en dat wordt individueel bekeken. Een rol daarbij zal dan de reistijd spelen die nodig is om het kantoor te bereiken, de aanwezige verbindingen en het dienstbelang. Op 6 april van dit jaar hebt u een brief geschreven waarin u opnieuw zegt dat als woonplaats voor ambtenaren dat gebied als woongebied geldt - Leeuwarden en de aan Leeuwarden grenzende gemeenten dus - en voor wie daar buiten wil wonen - en dan bent u wat veranderd, wat harder geworden in uw standpunt - kunnen uit zonderingen gemaakt worden in zeer bijzondere gevallen. Dat heeft onze fractie er aanleiding toe ge geven om deze zaak eerst eens intern te bespreken. Bovendien hoorden wij dat deze regeling voor een aantal ambtenaren moeilijkheden geeft, vooral het strak hanteren van de regeling. Wij zijn eigenlijk tot de conclusie gekomen: Waarom moet het nog op deze manier, waarom moeten wij vasthouden aan deze grens voor wat betreft de woonplaats voor ambtenaren, vooral ook omdat het toch al een vrij

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1976 | | pagina 2