- - -•
legitiem en legaal is; hoewel wij het graag voor andere doeleinden beschikbaar zouden willen hebben
voorziet het toch stellig in een behoefte. Er zijn in onze stad nogal wat gebouwen weggevallen en tal
van verenigingen maken gebruik van de diensten van dit gebouw. Als je zegt dat het daar niet voor is
gebouwd - het is een horecabedrijf geworden - dan weet ik dat niet precies; de tariefstelling is inder
daad zo dat er wellicht een winstmarge op zit, maar ze zijn in ieder geval niet duur met hun tarieven.
Het is een bijzonder plezierig gebouw voor de doelstelling waarvoor het op het ogenblik in gebruik is.
Dat neemt niet weg dat wij vinden dat in deze wijk een stuk samenlevingsopbouw van de grond zou moe
ten komen. Ik wil in de eerste plaats releveren dat wij de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening
erkentelijk zijn voor de eerste stappen die zij op dit terrein hebben gezet door het leggen van contac
ten met het bestuur van het wijkcentrum. Deze contacten hebben niet onmiddellijk tot resultaten geleid,
maar ze hebben wel tot gevolg gehad dat het bestuur ook is gaan nadenken over de eigenlijke doelstel
lingen en de functie in de richting van het beschikbaar zijn voor de totale gemeenschap van het gebied
waarin dit gebouw staat. Naar de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening hebben wij gewoon een
stuk openheid en begrip gevonden bij dit bestuur; het overleg is gaande. Op het ogenblik is het zo dat
deze stichting tot midden mei/juni zijn volledige programma in dit gebouw heeft gepland; daar kunnen
wij op dit moment onmogelijk tussen komen, dit zal gewoon zijn tijd moeten hebben. In de tweede plaats
is het zo dat, wanneer morgen dit gebouw ter beschikking zou staan, wij er vermoedelijk niets mee zouden
kunnen beginnen want wij moeten de mankracht hebber, die dit wijkorganisatiewerk wil gaan dragen; daar
over hebben wij de eerste contacten al gelegd met het C.O.L. en wij zullen de gesprekken hierover
voortzetten, wellicht dat dit een wijk is die zich er voor leent om in samenwerking met alle instellingen
op het terrein van het sociaal-culturele werk tot een activiteitenprogramma te komen waardoor wij deze
zaak verder kunnen invullen en dan met het bestuur van deze stichting verder kunnen overleggen hoe
wij stap voor stap in dit gebouw zouden kunnen ingroeien. Ik wil niet verhelen dat er nog wel problemen
aan vast zitten. Men heeft gezegd: Wij hebben nu 10 jaar gefunctioneerd, de beheerder die wij hebben
is een kerel uit één stuk, die doet het voortreffelijk, maar die heeft niet veel affiniteit voor het gebouw
met gewijzigde doelstellingen; wij zouden wel willen dat in ieder geval met de sociale belangen van
deze man rekening wordt gehouden. Wij zijn natuurlijk bereid om deze mede onder ogen te zien, wij
hebben er nog geen oplossing voor, maar wij zullen wel proberen om in deze richting verdere stappen te
doen. Ik ben het met mej. De Vos eens dat gewoon al de investering van bijna 2 ton die de gemeente in
dit gebouw heeft gedaan ons de verplichting oplegt te zorgen dat wij in overleg met het stichtingsbe
stuur komen tot wijziging van de functie van dit gebouw. Wij zeggen u ook graag toe dat wij in dit op
zicht stap voor stap zullen proberen verder te komen zodat wij het uiteindelijke doel dat u voor ogen
staat zullen bereiken.
Nog een opmerking aan het adres van de heer De Greef. Het is inderdaad juist dat er binnen de
afdeling S.Z.W. gewerkt wordt aan een Accommodatienota. Wij zijn ook bezig met de planning voor het
tot ontwikkeling brengen van het vormings- en ontwikkelingswerk voor volwassenen waarvoor al een
overlegorgaan in het leven is geroepen. Wij stellen ons voor dat wij straks de behoeften aan de ene kant
en de accommodatiemogelijkheden aan de andere kant zo goed mogelijk op elkaar proberen af te stem
men. Wij hebben daarvoor inderdaad het oog principieel op alle gebouwen die zich maar voor deze doel
einden lenen en wij zullen - ik denk daarbij ook aan de dienstencentra voor bejaarden - zeker probe
ren de multifunctionaliteit een extra toets te geven. Natuurlijk roept dat m.b.t. het beheer bepaalde
problemen op, want wij zullen dan niet meer met één beheerder kunnen volstaan; in ieder geval is een
verdubbeling van het beheersinstituut aanmerkelijk goedkoper dan wanneer je twee of meer gebouwen
neer moet zetten. Wij zullen proberen in gezamenlijk overleg met de besturen die verantwoordelijk zijn
voor het functioneren van deze gebouwen die stappen te doen die het mogelijk maken om tot een zo
verantwoord mogelijk gebruik te komen van de accommodaties die wij voor handen hebben in onze stad.
Punten 311 t.e.m. 315.
De heer De Greef: Punt 312 gaat over de Cliëntenbond. Ik zat gisteren in de A.R.O.B.-commissie
die het beroep behandelde van de afdeling Reclassering van het Leger des Heils. Daarbij werd ook de
visie van het college naar voren gebracht wat betreft de waarderingssubsidies die wij kennen. Daarin
werd duidelijk dat wij proberen te komen tot een afbouw van die waarderingssubsidies. Wij baseren ons
daarbij op de ideeën die ontwikkeld worden in het Permanent overlegorgaan subsidievraagstukken. Nu is
mijn vraag in deze: Welke, lijn volgen wij t.a.v. de Cliëntenbond, gaan wij te dien aanzien nu het be
leid voeren dat gebaseerd is op: Dit is eigenlijk een taak van de rijksoverheid en daar moet de gemëente
zich niet in storten, laat de rijksoverheid daar eerst maar mee in het reine komen, of zeggen wij: Er
zijn een aantal gemeentelijke taken waaruit voortvloeit dat wij daar wel subsidie aan geven? Wij heb
ben het net over Vrouwen bellen Vrouwen gehad, nu is de Cliëntenbond aan de orde; je ziet dat de
>5
maatschappij zich verder ontwikkelt, er borrelt van allerlei wat ze dan op het departement maatschap
pelijk initiatief noemen dat wij moéten bevorderen, onze beleidsnota staat er ook bol van. Mijn vraag
is of wij dan ook in financieel-technisch opzicht niet de ruimte moeten scheppen om inderdaad aan dit
soort verzoeken als ze opkomen ook dat stukje waardering te kunnen geven en dan niet in de zin van
een fooi maar in de zin van een werkelijk subsidie waar die mensen mee kunnen werken. Ik denk dat wij
langzamerhand de visie hebben om daar aandacht aan te besteden en ook de moed hebben om te luiste
ren en de mensen de ruimte te geven zich te kunnen ontwikkelen. Mijn vraag is: Waar baseren wij dat
nu op, zouden wij geen ruimte moeten creëren?
Mijn tweede opmerking betreft de punten 313 en 314. Bij stadsvernieuwing zie je dat er ten minste
twee wethouders bij betrokken zijn, zelfs meerdere wethouders heb ik het gevoel. Het proces komt lang
zamerhand op gang dat wij stadsvernieuwing als een interdisciplinaire zaak gaan zien, een zaak waar
veel mensen bij betrokken zijn binnen het gemeentelijk apparaat. Ik vraag mij af of hier de stedebouw-
kundige visie niet domineert boven de visie van de samenlevingsopbouw als ik punt 313 met punt 314
vergelijk. Er wordt geëvalueerd hoe dat inspraakmodel wordt gehanteerd, hoe dat werkt in de praktijk,
hoe dat loopt; dat staat in punt 313. Ik denk dat je vanuit de samenlevingsopbouw daar een aantal idee-
en over kunt hebben die waarschijnlijk op het gebied van de ruimtelijke ordening niet bestaan omdat
het twee verschillende disciplines zijn, een technische discipline en een maatschappelijke discipline.
En wat lees ik dan in het antwoord op vraag 314? Er staat dat er geen wijzigingen worden aangebracht
door b.v. dingen te combineren. Mijn vraag aan de wethouder is nu - het gaat om zijn portefeuille -
of er een bepaalde visie bestaat vanuit de samenlevingsopbouw, het welzijnswerk, over hoe die in
spraak in dat stadsvernieuwingsproces - laat ik er één sector uit nemen, ik denk dat er meerdere zijn -
eigenlijk zou moeten functioneren. Heeft hij ook een bijdrage geleverd in de evaluatie daarvan? Is de
conclusie die in het antwoord op vraag 314 getrokken wordt niet erg voorbarig?
De heer De Vries (weth.): Het feit dat wij het verzoek van de Cliëntenbond hebben doorgespeeld
aan het Permanent overlegorgaan subsidievraagstukken houdt er verband mee dat het hier een initiatief
betreft dat over meer dan één gemeente gaat. De Cliëntenbond is in feite een op provinciaal niveau
werkende instelling. Wij hebben wel meer van deze instellingen en proberen daarom gezamenlijk tot
afspraken te komen omtrent een subsidiesleutel zodat iedere gemeente ook de juiste bijdrage geeft. Ik
kan u wel vertellen dat wij in principe sympathiek staan tegenover deze stichting. Wij zien ook dat het
van belang is in onze samenleving dat deze Cliëntenbond de nodige ruimte krijgt om ten behoeve van
de aangeslotenen die stappen te doen die nodig zijn om tot een betere maatschappelijke integratie te
komen en wij zullen zo gauw wij de adviezen hebben ontvangen een subsidievoorstel aan de gemeente
raad voorleggen.
De heer De Greef heeft m.b.t. de stadsvernieuwing gevraagd wat nu eigenlijk prioriteit heeft, de
stedebouwkundige kant van de zaak of het samenlevingsmodel. Ik geloof dat wij ten aanzien hiervan
niet van prioriteiten mogen spreken, wij moeten proberen deze zaken t.o.v. elkaar in een harmonieus
verband bijeen te brengen, het een noch het ander mag domineren, het moet een goed afgewogen ge
heel worden. T.a.v. de evaluatie waar het hier om gaat ligt er een afspraak dat wij de zaak zullen be
kijken wanneer die een jaar functioneert; er zijn, ook in overleg met C.R.M., afspraken gemaakt en wij
zullen straks zien in hoeverre dat overleg bevredigend verloopt; daaraan nemen straks deel het O.S.O.,
het C.O.L., C.R.M., de D.S.O. en de afdeling S.Z.W. Het is juist dat behalve collega Rijpma ook on
dergetekende en in incidentele gevallen ook de heer Eijgelaar deelnemen aan het overleg over deze
zaken om inderdaad te komen tot een goed uitgebalanceerde beleidsvoorbereiding. Als de heer De Greef
aan de hand van de beantwoording van vraag 314 concludeert dat hier toch sprake is van een prioriteit
stelling van het een boven het ander dan moet ik dat ontkennen. Wij hebben gesteld dat de projectgroe
pen en de contactgroepen gescheiden verantwoordelijkheden hebben, maar dat neemt niet weg dat er
in de praktijk over en weer een goede uitwisseling van gegevens plaats vindt. Wel vinden wij principi
eel dat er vanuit de contactgroepen geen mensen thuis horen in de projectgroepen. De projectgroepen
bestaan uit gemeentelijke adviseurs die de gelegenheid moeten hebben om zonder beïnvloeding van
welke kant van buitenaf dan ook hun adviserende taak in ambtelijk verband uit te oefenen. Bovendien
zien wij de situatie dat er m.n. in de projectgroepen allerlei voorbereidingen moeten worden getroffen
t.a.v. het aankopen van bepaalde woningen of het uitkopen van bepaalde middenstandsbedrijven e.d.
Dit soort dingen behoren in de vertrouwelijke sfeer voorbereid te worden teneinde te voorkomen dat de
gemeenschap onnodig op kosten zou worden gejaagd wanneer al dit soort plannen te vroeg naar buiten
zouden komen. Wij moeten gewoon uit algemeen gemeentelijk belang proberen deze zaken een klein
beetje af te schermen. Ik kan u verzekeren dat er bij het O.S.O. - deze zaak is kortgeleden nog be
sproken - voor dit motief volledig begrip bestaat en dat er over en weer afspraken zijn gemaakt hoe de
uitwisseling van de gegevens zal plaats vinden. Daarover bestond op zich geen enkel misverstand.