K37
Punten 316 en 317.
De heer De Greef: Ik heb een vraagje n.a.v. punt 317. Ik heb uit het beleidsplan begrepen dat er
een integrale beleidsplanning zal worden gehanteerd voor de sector Samenlevingsopbouw. Mijn vraag is
wat er nu geïntegreerd wordt binnen die sector, wat de uitgangspunten zijn. Ik begrijp niet precies -
ik ben maar een leek wat organisatie betreft - wat beleidsplanning is. Ik begrijp dat het heel moeilijk
is om dingen samen te brengen. Nu ben ik er erg in geïnteresseerd hoe die dingen samen worden gebracht,
ook omdat er hier een bepaalde volzin staat over het betrekken van burgers bij die zaak. De N.O.K.,
- de Nederlandse Organisatie Kring - ook al weer zo'n moeilijke zaak, wij doen erg moeilijk wat dit
betreft -, heeft een dik boek geschreven "De beheersing van het sociaal-cultureel werk" en daarin
zegt men dat burgers meer moeten worden betrokken bij het beleid. (De heer De Vries (weth.): U bent
ook een burger.) Ja, ik zit hier ook namens burgers. Men heeft het ook over decentralisatie van het be
leid, over het maatschappelijk initiatief, u kent die bewegingen wel, van onderen op, vanaf de basis.
Nu ben ik zo benieuwd op welke wijze de burgers - wij besteden hier geld voor de burgers - daar bij
•worden betrokken. Wij hebben een mooie wijkorganisatie opgebouwd, wij hebben een door ons gefinan
cierde instelling, C.O.L. genaamd, die dat bevordert. Nu vraag ik: Welke rol spelen de burgers daar
bij? Ik, als vertegenwoordiger van de burgers, heb het gevoel of de indruk dat ik er geen rol bij speel,
maar het kan zijn dat u het achter mijn rug om doet - dat zou ik mij voor kunnen stellen - en direct
naar de burgers gaat. In ieder geval wil ik graag weten hoe u de burgers betrekt bij het beleid, m.n. op
het terrein van de samenlevingsopbouw, vooral als ik in die schitterende volzin lees "het aanmoedigen
van burgers mede-verantwoordelijkheid te dragen". Dat vind ik werkelijk lippendienst bedrijven aan
wat ik graag zou willen.
De heer De Vries (weth.): Ik ben er haast beduusd van, zo mooi hebben wij het gezegd, maar dat
is natuurlijk de bedoeling niet. De heer De Greef vraagt hoe het nu eigenlijk zit met de integrale be
leidsplanning en het aspect samenlevingsopbouw. Ik moet u mededeling doen van het feit dat het hier
een eerste aanzet, een proefneming betreft. Het woord "integraal" heeft uiteraard betrekking op alle
beleidsvelden die wij in de gemeentehuishouding tegen komen. De samenlevingsopbouw is er om twee
redenen uitgelicht, in de eerste plaats omdat wij als gemeente zelf ook behoefte hadden om, behalve de
voorwaarden scheppende subsidieregelingen om het C.O.L. zijn werk te laten doen, een eigen doelstel
lingennota te hebben waarin wij eens op een rij zetten hoe wij als gemeentelijke overheid tegen deze
samenlevingsopbouw aan kijken, in de tweede plaats vanwege het feit dat de integrale beleidsplanning
zich aandiende. Wij zijn druk bezig om ons op het hele proces zoals zich dat moet voltrekken te bera
den. Dat wordt evenwel een zaak die waarschijnlijk niet eerder dan begin 1979 - dat is al gauw het
geval - naar buiten zal komen; ik neem aan dat ook de raad geïnformeerd zal worden over de beleids
voorbereidingen die het college bezig is in deze te treffen. Het is niet eenvoudig; dat moet ik nogmaals
herhalen. Dit is een zaak die wij weliswaar al in cijfers hebben gevat, maar het schuiven met de cijfers
gaat veel gemakkelijker dan het verbaal maken van de beleidssectoren. Het trekken van lijnen naar de
toekomst, het ontwikkelen van een visie is geen gemakkelijke zaak. Toch menen wij dat wij daarbij
wel degelijk de burgers kunnen aanmoedigen tot meedenken over deze problemen en wellicht ook tot
het aandragen van oplossingen. Wij hebben nogal wat instituten die zich hiervoor lenen. Onze commis
sies en raden zijn hiervoor, dacht ik, wel de eerst aangewezen organen. Maar in de tweede plaats ken
nen wij een zich steeds verder uitbreidend netwerk van wijkorganisaties waarin m.b.t. allerlei zaken
zowel wat de woonomgeving als wat de sociaal-culturele voorzieningen betreft de burger blijk geeft
mee te kunnen denken over de vraagstukken die verband houden met de leefsituatie in zijn omgeving.
Wij dachten dat wij naar de toekomst deze lijnen zo moeten doortrekken dat wij inderdaad telkens op
nieuw de wi jkorganisaties, de commissies en de raden actief betrekken bij deze zaken, dat wij de no
ta's die hierover verschijnen in een vroeg stadium te hunner kennis brengen en hen ook de gelegenheid
geven om hier nog een inbreng in te leveren, dus hen nog voordat deze nota's hun definitieve vorm heb
ben gekregen de gelegenheid geven tot het indienen van voorstellen of amendementen tot wijziging van
tekst en beleid. Ik dacht dat wij wat Leeuwarden betreft in dit opzicht op het ogenblik, als ik het ver
gelijk in contacten met andere gemeenten van ongeveer gelijke grootte, in de voorhoede lopen. Wij
moeten proberen om dit met verstand en beleid verder uit te bouwen. Dit is niet een zaak die je in een
paar weken klaar kunt maken, dit is een proces dat zich heel geleidelijk zal voltrekken. Als wij maar
zien in welke richting het,zich moet ontwikkelen dan geloof ik stellig dat wij als gemeentelijke over
heid met de burgers in onze stad tot een goede wisselwerking kunnen komen en tot een wederzijdse be
ïnvloeding.
V? 3%
De Voorzitter: Ik zou hier graag als wethouder van Financiën nog wat aan toe willen voegen. Kijk,
zoals wij er nu over praten gaat het heel erg op zichzelf staan. Dat begrijp ik omdat dit de eerste affaire
is. Maar wij moeten dit eigenlijk ook mee zien tegenover onze meerjarenramingen die wij na de artikel
12-periode hebben opgezet. Wij hebben, om de prioriteiten in de sectoren maar ook tussen de sectoren
beter af te kunnen wegen dan wij tot nu toe doen, een onderbouw nodig en die onderbouw moeten wij
vinden in een integrale beleidsplanning.
De heer De Greef: Ik snap het niet helemaal. Als je nu integraal beleid plant weeg je dan ook din
gen tegen elkaar af? Wij hebben ontzettend veel geld nodig voor stadsvernieuwing maar wij willen op
het gebied van onderwijs ook wat, wij willen allerlei vrijwilligers steunen, wij willen allerlei instellin
gen, zoals b.v. de Cliëntenbond, steunen; allerlei maatschappelijke initiatieven noem ik dat dan. Vindt
er nu ook een afweging plaats tussen stadsvernieuwing en onderwijsvernieuwing of zegt u: Nee, dat
De Voorzitter: Daarom maak ik die opmerking juist. Het is een heksentoer om zo'n integrale beleids
planning voor elkaar te krijgen. Er zijn twee wegen. De eerste mogelijkheid is dat je hiermee start over
de hele linie; in de praktijk is gebleken dat je er dan niet uit komt, dan neem je zoveel op je schouders
dat je er in verdrinkt. De tweede mogelijkheid - dat is wat wij hebben gemeend te moeten doen - is
met één sector die al wat verwevenheden heeft met andere sectoren te beginnen. Dat is een proefpolder,
in eerste instantie om te kijken op welke manier je het in feite moet doen; er kunnen natuurlijk ook wel
wat conclusies uit voort komen. Maar je moet straks met die conclusies - dat staat ook in het beleids
plan - wel erg voorzichtig zijn want wij weten dan meer van deze sector; de afweging van deze sector
tegen de andere sectoren blijft dan nog moeilijk want van die andere sectoren weten wij nog niet ge
noeg. Wij kunnen het dan dus alleen in deze ene sector wat meer afwegen. Ik heb het idee dat dit een
proces is waar wij jaren mee bezig zullen zijn.
De heer De Greef: Ik zou de vraag hier nog aan willen verbinden welke positie de gemeenteraad
hierin vervult. Ik heb het gevoel dat wij bij deze planning op een gegeven moment een dik boekwerk
krijgen dat wij dan mogen bespreken. Ik heb het gevoel dat veel raadsleden wat meer in de keuken zou
den willen zitten en wat meer zouden willen kijken naar wat er allemaal in de pap gegooid wordt voor
dat die gekookt wordt. Is het nu ook zo dat de raad meer wordt betrokken bij deze zaken?
De Voorzitter: Ik kan mij voorstellen dat het per sector in de raad komt en dat de raad er dan een
oordeel over geeft. Er zullen natuurlijk alternatieven in zitten. Je zou om het eenvoudiger te maken
een soort puntenstelsel moeten hebben - dat kan eigenlijk niet - waarbij aangegeven wordt van welke
orde de prioriteit is. Op die manier heb je in ieder geval voor die sector na vaststelling door de raad
een steunpunt voor de beoordeling van de cijfers die wij elk jaar weer opnieuw in de meerjarenraming
krijgen. Ik wil er alleen nog op wijzen dat je deze sector dan niet zonder meer kunt vergelijken met
andere sectoren. Wij moeten hiermee nog een erg lange weg gaan, maar het is de enige manier om ver
antwoord tot een meerjarenraming te komen. Wij zijn met de meerjarenraming gestart vanuit een "antie
ke" situatie; dat kon ook niet anders, wij begonnen niet geheel opnieuw. Dit is een geweldig proces.
Als je helemaal opnieuw begon zou je eerst de bouwstenen moeten vinden, eerst deze onderzoeken moe
ten doen en dan zeggen: Zo gaan wij het geld verdelen. Maar het is nu eenmaal zo dat de gemeenschap
intussen gewoon door gaat dus moeten wij twee dingen tegelijk doen. U krijgt dus per sector de gelegen
heid om hierop te reageren en de punten anders te verdelen dan in het voorstel staat. (De heer De Greef:
Maar het gaat mij om het tijdstip waarop het gebeurt. Het is een proces en ik heb het gevoel dat, als je
van A naar B gaat, wij het pas bij punt B zien en niet op het punt A in de trein mogen zitten; de trein
rijdt al en je mag pas in Amsterdam opstappen terwijl hij uit Leeuwarden vertrekt.) De trein rijdt na
tuurlijk door intussen. Het gaat er om alles wat er in het tuintje maatschappelijk welzijn is eens bij el
kaar te harken en te proberen dat in een zekere rangorde te krijgen. Over die rangorde - alles wat er
is is eigenlijk ook bekend in cijfers - gaat de raad dan spreken. (De heer Visser: Wanneer er bij de le
den van de raad bepaalde wensen leven dan staat het, dacht ik, elk raadslid vrij om de dekking voor
die wensen aan te geven. Of dat dan geaccepteerd wordt door de raad is een ander punt natuurlijk,
maar de vrijheid van eik raadslid is er. En het is alleen in het kader van de meerjarenraming reëel om
dan voor bepaalde wensen ook de dekking op tafel te leggen.) Ik geloof dat u even langs elkaar spreekt.
U hebt beiden gelijk, dat is altijd gemakkelijk voor een voorzitter. Mijnheer De Greef vraagt zich af:
Hoe kunnen wij er op inspelen als die stukken er liggen. Het is zeker de bedoeling dat de raad er op in
zal kunnen spelen.