?uii
3'1/S
dus. Sommige gezondheidsvoorzieningen kon ik mij heel goed in een wijk denken, maar ik geloof niet
dat iedereen zijn keus wil laten beperken tot één of twee artsen die in een wijk zouden komen te zit
ten. Is daar wel heel veel onderzoek naar verricht of wordt dat nog gedaan voordat het gesteund zal
worden
De heer Schaafsma (weth.): Ik dacht dat wij dit aspect vorig jaar ook in de afdeling hebben gehad.
Mevr. Visser noemde de problematiek al. Ik meen dat vorig jaar bij een klein onderzoek in een dien
stencentrum ontdekt is dat op twee na alle huisartsen in de stad patië'nten hadden onder de bezoekers
van dat dienstencentrum; dat is de problematiek waar je mee zit. Als je een nieuwe wijk gaat bouwen
dan kan je met dat wijkgezondheidsaspect wel rekening gaan houden. Vorig jaar is ook het project
Ommoord genoemd waar een niet al te groot succes geleid heeft tot een ombuiging. Wij denken m.b.t.
Camminghaburen wel aan deze zaak, maar als er een verloop van de bevolking van Leeuwarden naar
Camminghaburen zal plaats vinden dan krijg je automatisch de situatie dat de mensen die al een huis
arts hebben en gewend zijn aan die huisarts niet willen veranderen; het gaat vooral om de persoonlijke
binding die er toch altijd tussen gezin en huisarts bestaat en die men niet los wil laten. Ik neem aan
dat de bereidheid om aan dit project mee te doen m.n. wat de huisartsen betreft niet zo groot zal zijn.
Maar nogmaals, als er ook van die kant geluiden komen die ons nopen om initiatieven te nemen dan
zijn wij daartoe gaarne bereid.
B. Jeugdgezondheidszorg.
Mevr. Visser—van den Bos: Ik knoop mijn opmerkingen vast aan punt 255, maar ik kan die evengoed
aanhaken bij andere punten van dit onderdeel. Ik denk speciaal aan de aanstelling van maatschappe
lijk werkers bij vormen van gezondheidszorg. Ik heb de vraag gesteld: Op welke manier ziet u de sa
menwerking met het algemeen maatschappelijk werk? Wij zijn tegenwoordig bezig te trachten de vor
men van dienstverlening met elkaar te verbinden en als wij als gemeentelijke overheid nu verschillende
maatschappelijk werkers gaan aanstellen dan komt natuurlijk direct de vraag naar voren: Hoe stelt u
zich die samenwerking voor? Bij vraag 259 antwoordt u dat u van mening bent dat er binnenkort over
leg tot stand gebracht moet worden tussen de verschillende vormen van dienstverlening. Nu vind ik het
woord "binnenkort" altijd een zeer rekbaar begrip en ik wil dus graag van u weten: Wilt u dat overleg
organiseren voordat de nieuwe kracht - ik denk dan speciaal aan de maatschappelijk werker'bij de
G.G.D. - in functie treedt? Wanneer iemand eenmaal een bepaald pad betreden heeft dan krijg je
hem er niet zo gemakkelijk meer af. Wanneer hij, voordat hij begint, weet dat er gewenst wordt dat
hij overleg heeft met de andere vormen van maatschappelijke dienstverlening, en dan werkelijk geor
ganiseerd overleg, dan kan je er misschien iets van verwachten. Ik knoop hier nog de vraag aan vast:
Wilt u over dat overleg misschien verslag doen aan de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening?
Daarin zitten zoveel vormen van maatschappelijke dienstverlening en die zijn hierin natuurlijk erg ge-
i nteresseerd
De heer Schaafsma (weth.): De moeilijkheid met dit soort zaken is natuurlijk: Uit welke gezichts
hoek moet je gaan redeneren? Moet je vanuit de gezichtshoek van het algemeen maatschappelijk werk
redeneren naar de specifieke deskundigheid toe die je voor de jeugdgezondheidszorg en dan m.n. voor
het vervolgonderwijs nodig hebt of moet je vanuit het aspect van het vervolgonderwijs redeneren en
heb je daar een maatschappelijk werker nodig die aansluiting zoekt bij het algemeen maatschappelijk
werk? Wij hebben gemeend dat wij in feite het principe moeten continueren dat bij de S.A.D. al aan
wezig is, n.l. dat de maatschappelijk werker in samenwerking met de G.G.D. opereert t.a.v. de basis
scholen. Uitgaande van dat principe hebben wij in eerste instantie gemeend dat de jeugdgezondheids
zorg m.n. voor de eerste 3 jaren van het vervolgonderwijs ook een zaak is die je in samenwerking moet
doen, aan de ene kant de medische en aan de andere kant de maatschappelijke kant van de zaak. Juist
in het vervolgonderwijs heb je vaak fricties met een sociaal-maatschappelijke achtergrond. Dat uit zich
in medische klachten, maar in oorsprong zijn ze van geheel andere aard. Wij hebben gemeend dat, als
je in het vervolgonderwijs de jeugdgezondheidszorg van de grond wilt brengen en dit ook zeer effec
tief wilt doen, je dan die maatschappelijk werker in dat verband niet kunt missen. Vandaar dus de aan
stel I ing van een maatschappelijk werker vanuit het aspect G.G.D., naar analogie van de S.A.D. De
vraag die mevr. Visser stelde had m.n. betrekking op de samenwerking. Wij zijn van mening dat het,
redenerend vanuit dit aspect, vanzelfsprekend zal zijn dat de maatschappelijk werker die wij hier aan
stellen in eerste instantie zijn contacten zal vinden bij het reeds aanwezige maatschappelijk werk in
de S.A.D. Dat is n.l. een specifieke deskundigheid die daar aanwezig is. Dat gaat hier dan ook vrij
gemakkelijk omdat toevallig de huisvesting in hetzelfde gebouw zit. Maar ook organisatorisch lijkt het
ons zeer wel te verwezenlijken. Mevr. Visser heeft gezegd dat "binnenkort" zeer rekbaar is; dit betrof
het aspect van samenwerking met het algemeen maatschappelijk werk. Ik weet niet of u aan een ge
structureerd overleg denkt. Ik dacht dat een maatschappelijk werker die zijn werk in een breed vlak
ziet ogenblikkelijk het overleg zal vinden in het algemeen maatschappelijk werk. Nu is dat mijn por
tefeuille niet maar ik neem aan dat iemand die op een vrij eenzame post komt te zitten - in zijn di
recte omgeving treft hij alleen zijn collega's die in het basisonderwijs werken - naar het algemeen
maatschappelijk werk toe toch zekere bindingen zal hebben. Ik vraag mij af of je dat zou moeten for
maliseren. Ik dacht dat dit toch een zaak was van de man of vrouw die dit werk gaat doen; degene die
deze functie ambieert zal toch iemand zijn die dit door zijn opleiding automatisch zal gaan doen, om
dat hij vanuit zijn deskundigheid deze aspecten meeneemt.
Mevr. Visser—van den Bos: Ik heb op dat vlak andere ervaringen en ik bepleit echt om wel gestruc
tureerd overleg en samenwerking tot stand te brengen want de ervaring leert b.v. - ik noem dan maar
één tak van dienst - dat de S.A.D. nauwelijks verwijzingen kent naar het algemeen maatschappelijk
werk. Dat is voor een goed verstaander al een bewijs dat die samenwerking nog niet zo geweldig ge
structureerd is. Het is voor mij volkomen ongeloofwaardig dat men in het schooladvieswerk niet regel
matig tegen maatschappelijk werkproblemen aanloopt die men zelf niet behandelt; het behandelen van
maatschappelijk werkproblemen is hun taak niet. Uit het feit dat er nauwelijks verwijzingen zijn naar
die sector mag ik concluderen dat zij elkaar toch nog niet genoeg gevonden hebben. En nu schrik ik
werkelijk van het idee dat u zo idealistisch bent dat u verwacht dat het elke maatschappelijk werker
ingebakken is direct zijn collega's op te zoeken in andere werkvormen. Dat is beslist niet het geval.
Hij heeft natuurlijk ambtshalve bepaalde overlegvormen. Als u het niet van te voren incalculeert komt
er niets van terecht. Ik verzoek u daarom nogmaals dringend om er wel een gestructureerd overleg van
te maken en er in de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening op terug te komen. Anders heb ik er
toch echt behoefte aan om er bij de begrotingsbehandeling in plenaire zitting - verschillende raadsleden
zijn bekend met deze problematiek - op terug te komen en een uitspraak te vragen. Dan hoort u meer
meningen dan alleen die van mij. Misschien bent u dan meer overtuigd van de noodzaak. Dat is mijn
bedoeling er van.
De heer Schaafsma (weth.): Om op één van de laatste aspecten te reageren, n.l. dat mijn opti
misme te groot is, dat komt misschien voort uit het feit dat ik hier nog maar een halfjaar aanwezig
ben aan deze kant van de tafel. Misschien gaat dat over. Ik heb het inderdaad gemeend en misschien
is dat te optimistisch. Ik kan u, dacht ik, op twee manieren gerust stellen. In de eerste plaats zal wat
u misschien kunt signaleren bij de S.A.D. - daar blijf ik buiten - zeker niet gelden voor de G.G.D.
die toch ook vooral in het veld werkt. Dat is een punt dat mijn optimisme misschien toch een beetje
rechtvaardigt. In de tweede plaats is het zo dat als u de zeer concrete vrees hebt dat deze relatie niet
vanzelf komt ik u toezeg dat ik deze zaak nauwlettend zal blijven volgen. U ziet dit dan waarschijn
lijk niet direct onderbouwd met stukken papier maar via de verslagen van de vergaderingen van de be
treffende commissie zou u het wel terug kunnen vinden. Ik zeg u in ieder geval toe dat de commissie
er op toe zal zien dat deze relatie wordt gelegd. Dit wijkt wel af van hetgeen u wilt, maar via de com
missie - daar zijn alle grote partijen in vertegenwoordigd - hebt u er voldoende toezicht op dat het
ook inderdaad zal gebeuren. De vergaderfrequentie van de commissie is wel zodanig dat dat toezicht er
ook werkelijk zal zijn. Dit zal direct vanaf het begin in de commissie gaan spelen. (Mevr. Visser—van
den Bos: Kunt u het niet in de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening brengen? Dat lijkt mij ei
genlijk de plaats.)
De Voorzitter: Ik zou toch wel op willen merken dat dat niet de plaats is. Het is geen probleem
dat de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening regardeert; zij kunnen natuurlijk bepaalde zaken
signaleren en daar opmerkingen over maken. Daar zal dan rekening mee worden gehouden, maar een
en ander dient gestalte te krijgen in de commissie waar de wethouder op doelde. Dat is de commissie
die dit behoort aan te pakken. Daarmee zeg ik niet dat de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening
niet eigener beweging of op verzoek kan adviseren over alle punten die die raad dienstig acht.
Mevr. Visser—van den Bos: De Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening heeft tot taak het coör
dineren en op elkaar afstemmen van de verschillende vormen van maatschappelijke dienstverlening. Nu
gaat het hier om een vorm van maatschappelijke dienstverlening die uitsluitend of overwegend tegen
de gezondheidszorg aan gaat leunen. Ik zou het echt prettig vinden om hier in de begrotingszitting
nog even op terug te komen. Ik vind het onplezierig er nu lang op door te gaan. (De Voorzitter: Moet
het ondanks de toezegging van de wethouder in de plenaire zitting aan de orde komen?) Ja, want ik