12
meen probleem. Ons probleem is daarbij ook nog dat wij geconfronteerd worden met het feit dat wij
vrij snel achter elkaar een aantal vacatures hebben en nog krijgen. Ik kan u ook nog meedelen dat de
hoofdinspecteur die in februari met functioneel leeftijdsontslag gaat - daar is overleg over geweest -
mij toegezegd heeft dat hij bereid is om een tijd aan te blijven. Daar ben ik erg verheugd over want
dat geeft toch iets meer tijd om rustig en weloverwogen uit te kijken naar nieuwe mensen.
Ik kom dan bij de tweede vraag van mevr. Willemsma die natuurlijk nauw samenhangt met de eer
ste. Ik wil allereerst zeggen dat alle berichten die in de krant komen niet van mij afkomstig zijn. Ik
heb er heel weinig invloed op wat anderen in de krant schrijven. U moet zich daar goed van bewust
zijn. Ik bevorder geenszins dat die berichten in de krant komen maar sta er wel erg machteloos tegen
over. Het zou voor Leeuwarden en voor het politiekorps natuurlijk een goede zaak zijn als er niet
steeds berichten komen die m.i. - ik heb dat ook nooit onder stoelen of banken gestoken - van iedere
grond ontbloot zijn. Ik kan alleen maar hopen dat deze berichtgeving vrij snel ophoudt, want dat zou
een goede zaak zijn. Als dit te lang duurt dan krijg ik wel wat aarzeling of men erg bereid zal zijn
nog naar Leeuwarden te gaan om in zo'n politiekorps te werken, ook in het hogere kader, en dat ver
vult mij wel degelijk met zorg. De vraag van mevr. Willemsma was of verwacht mag worden dat de
rust spoedig terug zal keren of dat wij daar niet optimistisch over mogen zijn. Ik heb begrepen dat u
mij vraagt te vertellen of er nog meer zal gebeuren, of er nog meer berichten m.b.t. de politie zullen
komen, weet ik waar over. Ik zeg daarop duidelijk nee en ik zeg dat vandaag niet voor het eerst. Ik
herhaal echter nogmaals dat ik er totaal geen invloed op heb dat anderen allerlei berichten het licht
doen zien, of dat is via journalisten of via schrijvers van ingezonden stukken, ik sta daar machteloos
tegenover, ik kan hoogstens zeggen dat ik het onder deze omstandigheden jammer vind. Het gaat hier
om de vrijheid van de pers en het is de verantwoordelijkheid van de pers en niet de mijne. Ik kan het
betreuren maar daarmee ben ik uitgeteld op dit punt. Ik kan u.op grond van wat ik weet over wat
gaande is de verzekering geven dat u niet bang hoeft te zijn dat er morgen of binnen afzienbare tijd
nieuwe berichten verschijnen. Ik hoop dat ik hiermee mevr. Willemsma voldoende heb beantwoord.
Mijn beantwoording van de heer De Greef is eigenlijk een vervolg op wat ik al gezegd heb. Ik
heb duidelijk gezegd wat de zaak is. Ik heb dat gedaan in de beantwoording van de gestelde vragen.
De antwoorden mogen kort zijn geweest - het is misschien niet uw stijl om kort te zijn, mijnheer De
Greef -, maar kort kan wel duidelijk zijn. Zowel in de antwoorden op de schriftelijke vragen als
mondeling in de raad heb ik bijzonder duidelijk gezegd wat er aan de hand is en wat daar tegen is
gedaan. Ik heb niets verzwegen, ik kon niets verzwijgen en ik heb dat ook niet gedaan; hoe vervelend
dat voor bepaalde mensen ook is geweest en hoeveel menselijk leed daarmee ook berokkend is, ik heb
het hardop gezegd in het openbaar in deze zelfde zaal. En er is verder niets, met het gebouw niet,
met auto's niet en ook met de organisatie niet. Ik ben met de mensen die er nu nog zitten aan het bou
wen; wij zijn daar intensief mee bezig. Ik kan u de verzekering geven dat wij alles doen om de gaten
die zijn gevallen op de kortst mogelijke termijn te dichten. Ik kan niet iets anders in een rapport
schrijven dan wat ik u hier zeg want er is niets anders. Door deze vragen is het net of er veel verbor
gen is en dat vind ik erg jammer. De heer Heidinga heeft opgemerkt dat het niet mag lijken alsof er
iets in de doofpot is gestopt; de krant heeft dat gesuggereerd. Er is niets in de doofpot gestopt. Toen
er vorige week een rechercheur moest worden ontslagen stond dat in de krant. Dat bericht kwam niet
van mij, maar het stond er in. Er is niets verzwegen. Ik kan u bij deze wel zeggen dat dat ontslag
niets uit te staan heeft met de problematiek die kort geleden heeft gespeeld en waar u vragen over
hebt gesteld. Dat is een op zichzelf staand geval, hier is helaas een politieman geweest die zijn taak
niet op een juiste wijze heeft vervuld. Dat is geen kwestie van het laatste jaar, dat speelt al een
reeks van jaren, zelfs een langere termijn dan ik in Leeuwarden burgemeester ben. Maar het was nu in
een stadium gekomen dat ik iets moest doen en zeer tot mijn spijt heb ik die man ontslag moeten geven.
Ik kan u de verzekering geven dat het onvoorstelbaar moeilijk is om op een plaats als de mijne - dat
geldt voor het hele college als het over ander personeel gaat - in dit soort omstandigheden tot ont
slagen over te moeten gaan, want daar zijn ook gezinnen mee gemoeid. Maar ik verzwijg niets, want
er is niets te verzwijgen; dit is het simpele feit wat kort geleden is gebeurd. Ik weet niet wat ik hier
nog aan toe zou moeten voegen, ik zou niet weten wat er in een rapport nog zou moeten staan. U
moet van mij willen aannemen dat er verder niets is. Ik vind het jammer dat er op een
bepaald moment nog andere berichten komen. Ik geef toe dat die aan anderen die hier bui
ten staan de indruk moeten geven dat er dingen worden verzwegen, maar dat is niet zo. Misschien
vindt u het fijn om nog dieper in een stuk menselijk leed te wroeten, dat zou kunnen zijn.
U lost daar echter verder niets mee op, neemt u dat maar van mij aan, want dat is al ge
schied. Wat er moest gebeuren is al gebeurd. Als een aantal van dit soort indringende maatregelen
worden genomen dan doe je dat niet in 5 minuten, daar ben je lang mee bezig en daar ben je ook wel
overwogen mee bezig. Wij hebben echt niets verzwegen; als anderen denken dat er heel andere dingen
13
achter zitten dan kunnen wij daar weinig aan doen. Toen deze kwestie in deze zaal aan de hand van
de schriftelijke vragen is behandeld heb ik u de zaak verklaard, dat was alles, dat was het hele pro
bleem. Dit is mijn antwoord, ik hoop dat ik duidelijk ben geweest.
De heer De Greef: Ik zou nog één opmerking willen maken in die zin dat (De Voorzitter: U
kunt niet steeds in tweede instantie spreken. Ik ben echt wel soepel, ik heb u al een paar keer uw
gang laten gaan, maar u moet het niet bij elk punt doen. U hebt vragen gesteld, ik heb een antwoord
gegeven en daarmee is dit punt afgesloten.) Ik heb het recht dit punt te claimen voor de begrotings
zitting. (De Voorzitter: Dat mag u inderdaad doen, dat is akkoord.)
Punten 39 t.e.m. 42.
Mevr. Willemsma—de Jong: Even iets n.a.v. punt 40. In de Tweede Kamer kwam op 16 en 17 juni
j.l. de herziening van de Politiewet aan de orde„ Voorgesteld werd o.a. ook Friesland als proefgebied-
aan te wijzen. Dit hangt vermoedelijk nauw samen met de reorganisatie van het binnenlands bestuur.
Bedoelt u met de beantwoording van vraag 40 dat dit hier plaatselijk in studie is? Kunt u hier wat
meer informatie over geven?
De Voorzitter: Het is zowel landelijk als provinciaal in studie. Landelijk hebben de ministers -
populair gezegd - een groep mensen aan het werk gezet om na te gaan in hoeverre aan het toepassen
van artikel 30 - dat is een samenwerking in regionaal verband tussen verschillende gemeentelijke
politiekorpsen of gemeente- en rijkspolitie - gestalte kan en moet worden gegeven. Die commissie
staat onder voorzitterschap van professor Polak; dat is ook degene die met de herziening van de Poli
tiewet bezig is. In die commissie zitten ook een tweetal mensen van de gemeenten, een burgemeester
van een grote en een burgemeester van een kleine gemeente (een rijkspolitie-gemeente). Wij kennen
ook een provinciale politiecommissie waarvan ik het genoegen heb voorzitter te zijn. Daarin zitten
verschillende burgemeesters, burgemeesters van gemeenten met gemeentepolitie en burgemeesters van
gemeenten met rijkspolitie; verder zit er een vertegenwoordiger in van de Commissaris van de Koningir
en een vertegenwoordiger van de procureur-generaal; ook zitten er mensen zowel van de gemeente
politie als van-de rijkspolitie in. Die commissie is wat Friesland betreft bezig na te gaan in hoeverre
wij gestalte zouden kunnen geven aan bepaalde samenwerkingsvormen, dat dan in afwachting van de
oplossing van de grote problematiek van de reorganisatie binnenlands bestuur. Het zal echt nog wel
een paar jaar duren voordat die zaak verwezenlijkt kan worden. Dus zowel nationaal als provinciaal
is dit probleem in studie.
Punten 43 t.e.m. 45.
Mevr. Willemsma—de Jong: De wijkagent wordt o.a. vaak bij sociale conflictsituaties ontboden.
Dit zou men een oneigenlijk gebruik van politiemensen kunnen noemen, vooral omdat er een tekort aan
dit soort functionarissen is. Met des te meer klem zou ik datgene willen benadrukken wat gesignaleerd
wordt in vraag 252 over de beschikbaarheid van de Sociaal Psychiatrische Dienst. Denkt u met mij dat
deze dienst verlichting zou kunnen geven aan de wijkagenten? In gevallen die alleen sociale ontspo
ringen betreffen zouden maatschappelijk werkers moeten kunnen bijspringen, dit om de politiemensen
paraat te kunnen houden voor wat hun eigenlijke werkterrein betreft. Is mijn pleidooi om naast de po
litie ook maatschappelijk werkers en mensen van de S.P.D. voor handen te hebben volgens u een nut
tige zaak?
De Voorzitter: Ik zou graag willen dat de zaak van het in sterkere mate inschakelen van S.P.D. en
maatschappelijk werkers in de wijken dan nu het geval is aan de orde wordt gesteld in de afdeling van
weth. De Vries. Die kan daar beslist een beter antwoord op geven dan ik dat zou kunnen. Ik kan u wel
zeggen dat ik het een goede zaak vind dat de wijkagenten in daarvoor in aanmerking komende geval
len goed inspelen op en samenwerken met deze mensen. Daar wordt ook naar gestreefd. De wijkagent
is een nieuw instituut en dat moet nog groeien. Ik vind het persoonlijk erg jammer dat de wijkagenten
overbelast zijn en voor rustige en weloverwogen acties op dit terrein niet veel tijd hebben. Zij heb
ben hun handen meer dan vol met acute problemen die aan hen worden doorgegeven en die zij moeten
trachten op te lossen. Natuurlijk moeten wijkagenten niet voor maatschappelijk werker gaan spelen