24
voor de andere monumentale gebouwen hebben die de heer Ten Hoeve noemde dan voor het pand
Oosterkade 20. Als wij prioriteiten zouden moeten stellen, hebben wij heel andere gebouwen op het
lijstje dan het door de heer Ten Hoeve genoemde pand Oosterkade 20. Wat dat betreft hebben wij
geen behoefte aan de door hem ingediende motie.
De heer Rijpma (weth.): De Commissie Monumentale Architectuur heeft van het college van b. en w.
een brief gehad waarin dank en waardering werd uitgesproken voor het werk dat zij heeft gedaan. Ik
ben blij dat de raad het in ieder geval met die brief van harte eens is.
De heer Ten Hoeve heeft vervolgens enkele opmerkingen gemaakt, die o.a. de trage gang van de
restauratie van monumenten en semi-monumenten benadrukten; niet alles kan naar mijn mening nu di
rect een monument genoemd worden. Wij hebben deze trage gang van zaken ook herkend en als u het
beleidsplan bekijkt, dan ziet u daarin voorstellen om te komen tot een beleid dat vooruit zal gaan
lopen op het beleid van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. De enige medewerking die wij bij
dat systeem vragen is dat Monumentenzorg wel op tijd de bedragen noemt die subsidiabel zijn wan
neer bepaalde panden onder handen worden genomen. Het bedrag dat ervoor wordt uitgetrokken is
redelijk maar niet hoog. Het bedrag is afgestemd op de negentien monumenten die in de monumenten
nota worden genoemd; deze nota is twee jaar geleden in de raad behandeld. Wanneer wij uitgaan van
een gemiddelde subsidietoekenning, dan zouden met het bedrag van een half miljoen dat in het beleids
plan wordt aangegeven niet al te ingewikkelde restauraties van de grond kunnen worden geholpen.
In het beleidsplan wordt verder ook 50.000,opgevoerd als een stimulans voor mensen die reeds
panden in hun bezit hebben om er toch mee te beginnen. Het is niet een hoog bedrag, maar voor be
paalde waardevolle onderdelen zou het toch al een bijdrage kunnen zijn. Ik dacht dat wij in de eerste
plaats deze 50.000,zouden moeten besteden aan de panden die wij voordragen voor de monumen
tenlijst. Zolang de minister deze panden nog niet heeft overgenomen, terwijl wij toch een zekere
aansporing willen geven in de zin dat de mensen wat aan de panden moeten doen, zou dit kunnen be
tekenen dat aan de eigenaars van deze panden, wanneer er gewone rehabilitatieplannen te voorschijn
komen, gezegd kan worden: Doe er iets meer aan zodat bepaalde details gespaard en weer hersteld
kunnen worden. Deze 50.000,moeten in de eerste plaats voorlopig gericht worden op de panden
van lijst I. Wanneer de panden van deze lijst onder de rijksregeling vallen, dan behoren zij tot de
categorie van een half miljoen. Of het bedrag van een half miljoen voldoende is, zullen wij op dat
moment moeten beslissen. Het half miljoen is een onderdeel van de middelen die wij ten behoeve van
stadsvernieuwing hebben. Dit betekent dat wij ook in dit opzicht moeten komen tot een afweging van
hef een tegen het ander. Wanneer deze lijst eenmaal is vastgesteld, dan zou deze 50.000,
tot een aanmoediging voor de anderen kunnen gelden.
Ik zal op dit moment niet ingaan op alle voorbeelden die de heer Ten Hoeve heeft genoemd. Bij
ieder voorbeeld hoort een eigen verhaal. Geen enkel pand van de panden die de heer Ten Hoeve noem
de is aan onze aandacht ontsnapt. Over alle panden zijn op het ogenblik onderhandelingen c.q. be
sprekingen gaande, soms met de minister of met de staatssecretaris van C.R.M. en zijn vertegenwoor
digers, soms met de staatssecretaris van V.R.O. en zijn vertegenwoordigers. Wij hopen, hoewel het
een zwakke hoop is, dat er toch nog iets uit de bus zal komen.
De heer Ten Hoeve heeft ook gezegd dat hef contact niet optimaal is. Hij zou nader moeten ad
strueren wat dat betekent. Wij hebben met de staatssecretarissen van de diverse departementen contac
ten gehad en wij hebben er ook op aangedrongen dat bepaalde voorzieningen tof stand komen. Ook op
ambtelijk niveau is er overleg met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en met haar vertegenwoor
digers hier in de stad. Om de zoveel tijd is er ook een gesprek van alle verantwoordelijke mensen,
zowel van Monumentenzorg als van V.R.O., met ondergetekende. Wanneer er suggesties zijn om be
paalde dingen anders en nog beter te doen, dan houd ik mij aanbevolen. In plaats van de vage ter
minologie van "het is niet optimaal" zou ik dan toch iets concreters willen horen.
Over het gedeelte Oosterkade 20 hebben wij als gemeente onderhandelingen gevoerd om in het
bezit te komen van deze panden. De prijs die ervoor werd gevraagd en de kosten die gemaakt zouden
moeten worden om dit geheel te rehabiliteren waren dermate hoog dat het een onmogelijke zaak bleek
te zijn. De betrokken firma heeft anderen in de arm genomen die op het ogenblik met deze firma stu
deren op de mogelijkheden die er zijn. De eigenaar is zelf niet in staat en is ook niet bereid om iets
aan zijn panden te doen. Hij wil zijn bedrijfsfunctie uit de stad verwijderen en is slechts in staat om
die bedrijfsfunctie te verwijderen als hij op bepaalde wijze financiële middelen uit deze panden te
voorschijn haalt. Aan de ene kant is de gemeente niet in staaf om het pand te kopen en de kosten
van vernieuwing te dragen en aan de andere kant is de huidige eigenaar niet in staat c.q. bereid om
er iets aan te doen; hij wil eruit trekken. De enige mogelijkheid die dan reëel overblijft is te gaan spre
ken over afbraak en over nieuwbouw. Op basis van nieuwbouw zijn al een aantal maanden gesprekken
25
gaande met de architect van belanghebbende met de bedoeling om te komen tot realisering van een
complex dat past in de uitgangspunten van ons structuurplan. In de eerste plaats betekent dit dus ver
sterking van de woonfunctie, ook aan de Oosterkade. Wij kunnen zeggen dat dit maar op de lijst moet
blijven staan, maar dat zou in strijd zijn met de gesprekken die intussen met de mensen zijn gevoerd.
Het zou ook niet tot een reëel resultaat leiden, omdat het verpauperingsproces in deze panden, wan
neer betrokkene de panden niet op een zodanige wijze kan verlaten dat hij een andere vestiging kan
betalen, blijft doorgaan. De panden zijn al slecht, sommige onderdelen daarvan zijn bijzonder slecht,
en dat betekent dat het naar ons gevoel een slag in de lucht is om op dit moment te zeggen dat het
pand op de lijst moet blijven staan. Ik heb het gevoel dat wij onszelf in dat geval iets wijs maken.
Het lijkt alsof er dan nog iets zou kunnen gebeuren, terwijl de realiteit anders is. Maar goed,, de raad
zegge wat hij meent dat hij moet zeggen.
Als antwoord aan de heer Van der Wal het volgende. De commissie heeft onafhankelijk van de
gemeentelijke plannen gewerkt, fn laatste instantie is door de commissie ontdekt dat bepaalde panden
al een andere bestemming hadden gekregen en dat die afgebroken zijn terwijl het overleg nog voort
duurde. De commissie heeft onafhankelijk van de ambtelijke groepen gewerkt en heeft zich niet in
de war laten brengen door plannen van de gemeente. Zij is haar eigen, zelfstandige gang gegaan en
zij heeft ook zelfstandig gérapporteerd.
Dan de vraag over het beschermd stadsgezicht. Op een andere plaats heb ik gezegd dat dit niet
zo direct zal gebeuren. Dat betekent niet dat er kinken in de kabel zijn, maar het betekent gewoon
dat procedures en alles wat er verder gedaan moet worden meer tijd in beslag nemen dan wij in opti
mistische buien hebben gehoopt. Het eerste bestemmingsplan in uitgebreide zin voor het gebied rond
om de Grote Kerk .is inmiddels aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg verzonden met het verzoek
om commentaar. De ervaring van onze dienst en naar mijn indruk ook de ervaring van de Rijksdienst
moeten op elkaar worden afgestemd. Beide diensten tasten enigszins in de ruimte. Een van de dingen
die op dit moment zullen moeten gebeuren is om de plannen die door onze dienst in nauw overleg met
Monumentenzorg zijn uitgewerkt nog eens te toetsen aan soortgelijke bestemmingsplannen in steden
waar men net iets op ons voorligt. De bedoeling hiervan is tot een optimaal resultaat te komen met
goede kansen op behoud van datgene wat waardevol is. Het duurt langer en dat geldt ook voor andere
bestemmingsplannen. Wanneer er een beschermd stadsgezicht is, dan worden er aan bestemmingsplan
nen andere eisen gesteld dan wanneer het een globaal bestemmingsplan is of wanneer het een iets
flexibeler bestemmingsplan is. Wij hopen tot een zekere versnelling te komen, dat moet gewoon. Ik
heb hier met name al eens het St. Bonifatiuscomplex en omgeving genoemd. Indien wij daar niet op
tijd zijn met onze bestemmingsplannen, zullen wij een gedeelte van de procedure moeten overslaan
en dus ook een gedeelte van de consultatie moeten overslaan. Als wij daar te laat zijn, is alles voor
niets geweest. In die gebieden zijn meer mensen aan de gang dan alleen de ambtelijke projectgroep.
De noodzaak is aanwezig om de zaak te versnellen, alleen, dat kan niet tot kwalitatief slechtere
plannen leiden, want die moeten door Monumentenzorg beoordeeld worden in het kader van het
te vormen beschermd stadsgezicht. Ook Monumentenzorg heeft daarvoor tijd nodig. Ik dacht dat ik
hiermee de belangrijkste punten had gehad.
De heer Ten Hoeve: Ik zal een korte reactie geven. Ik ben hef met de uitleg wat betreft de pan
den van SpeulstraOosterkade 20, niet met de wethouder eens. Hij zegt zelf dat de commissie onaf
hankelijk een rapport heeft uitgebracht. Daarbij heeft zij criteria gehanteerd als authenticiteit,
schoonheid, enz. Dat zijn de criteria die het college op alle punten heeft overgenomen. Wanneer
wij de andere criteria zoals haalbaarheid en het verkrijgen van subsidie gaan toepassen, dan ben ik
ervan overtuigd dat hier een heel andere lijst aan ons zou worden voorgelegd. Daarom gaat het niet
aan om incidenteel deze procedure op deze manier te doorkruisen. Ik blijf erbij dat deze motie inge
diend moet blijven.
Ik zal mijn woorden terugnemen met betrekking tot mijn opmerking dat de contacten niet opti
maal zouden zijn. Ik zou er echter voor in de plaats willen zeggen dat de resultaten voor mijn gevoel
nog niet optimaal zijn en daar gaat het tenslotte om.
Tot slot zou ik nog willen vragen of de waarschuwingslijst niet alleen naar de diensten kan wor
den gestuurd, maar dat ook de betreffende bewoners, de eigenaars van de panden, in kennis worden
gesteld van het feit dat hun panden op die lijst staan.
De heer Van der Wal: Ik ben zo vrij om enige vraagtekens te zetten bij de onafhankelijkheid van
de commissie. Dit in de eerste plaats vanwege het geval van het pand aan de Oosterkade. Daaruit
blijkt duidelijk dat ook een motief als haalbaarheid in de beoordeling binnensluipt. (De heer Rijpma
(weth.): Niet bij de commissie, het is een zaak van b. en w. om daarop te wijzen.) Als dat zo is,