32 mij een aantal vragen stelt en op grond van mijn antwoord een theorie gaat opbouwen, dan kan het best zijn dat mijn mening haaks staat op die theorie. Ten eerste had ik geen invloed op de vragen die wer den gesteld - in dit geval hadden de instellingen en had de bevolking er ook geen invloed op - en ten tweede hoef ik de conclusies en de uitgangspunten die op grond van de antwoorden gevormd worden helemaal niet te delen. Zo ook hoeven instellingen en bevolking dit plan helemaal niet te delen. De raadsadviescommissie heeft wel de gelegenheid gehad om over dit plan te praten. Dit was na tuurlijk veruit onvoldoende. Ten eerste was het onmogelijk in het veel te korte tijdsbestek tot een ge fundeerde mening te komen. Ten tweede was dit onvoldoende, omdat die mening slechts zeer voorlopig kon zijn zolang niet de opvattingen van veld en bevolking bekend waren. Ik heb dit dan ook in de com missie naar voren gebracht. Dit mocht echter niet baten. Wij moesten immers de datum van 1 november halen. Ik heb het Ministerie van C.R.M. gebeld om te informeren hoe hard de datum van 1 november is. Mij werd te kennen gegeven dat er best wel rek zit in deze termijn van inlevering. Hiertoe moest een schriftelijk verzoek bij C.R.M. worden ingediend. Zowel wethouder als ambtenaren probeerden mij ervan te overtuigen dat uitstel zeer gevaarlijk is. C.R.M. zou immers het overschrijden van deze datum eens kunnen aangrijpen om financiële middelen, die toch al schaars zijn, te weigeren. Hieruit zou men de conclusie kunnen trekken dat dit plan zo'n haast heeft om in ieder geval het geld toch maar te krijgen. Deze opstelling wordt echter door het plan zelf ten dele weer ondermijnd door een passage op bladzijde 2. Daarin wordt aangegeven dat er te weinig geld is, maar dat het werken aan dit plan toch wel erg nuttig is, omdat het zo'n goede oefening in de welzijnsplanning is. Nogal wat tegenstrijdigheden dus. Aan de ene kant onder druk van de financiering een op uiterst ondemocratische wijze tot stand gekomen plan er doordrukken, aan de andere kant het werken aan dit plan - ondanks de kans dat er geen cent voor is - motiveren omdat het zo'n goede oefening in democratisering is. De kans op centen is toch al gering. Kies dan in ieder geval voor een goed plan, waarmee je ook werke lijk iets kunt. Het lijkt mij dat je daarmee juist de kans op financiering verhoogt. Is niet een van de eisen die C.R.M. stelt aan de gemeentelijke beleidsplanning dat deze op gedemocratiseerde wijze dient plaats te vinden? Dit staat in ieder geval op bladzijde 1 te lezen. Als C.R.M. dan toch een stok wil vinden om de hond te slaan, dan zal dit ministerie deze stok zeker niet voorbij laten gaan. Ik denk zelfs dat zij bij het lezen van dit plan moeten lachen om een plan dat zo pretentieus bol staat van opmerkingen over democratie maar dat op geen enkele wijze hard heeft gemaakt. Naar aanleiding van vragen die ik in de commissie stelde over de status van dit plan, gaf de wet houder mij te kennen dat ik mij niet zo verschrikkelijk druk en ongerust hoefde te maken. Het was im mers toch allemaal maar zeer voorlopig en bovendien veranderde er helemaal niets. Het huidige beleid wordt alleen maar voortgezet. Ik kom zo meteen nog op dit laatste punt terug. Ik ben nog steeds niet gerustgesteld over het voorlopig karakter. In de raadsbrief staat dat na over leg met betrokkenen aanpassingen nog mogelijk zijn. Uit antwoorden van de wethouder is mij echter wel gebleken dat dit niet kan betekenen dat er nog van alles gewijzigd gaat worden. Verder valt er te lezen dat dit plan op iets langere termijn onderdeel gaat uitmaken van het sociaal-cultureel plan. Dit betekent dat ook het terrein van vormings- en ontwikkelingswerk weer ter discussie komt. Welke rol gaat dit plan daarin spelen? Ik zou graag een concreet antwoord van de wethouder willen hebben op de vraag welke rol dit plan gaat spelen in de zogenaamde nog vast te stellen "OIdehove-procedure voor de totstandkoming van het sociaal-culturele plan. In de raadsbrief wordt verwezen naar paragraaf 7.4. van het concept-plan, waar valt te lezen dat dit concept-plan gezien moet worden als startpunt voor een groei naar een evenwichtig en aan de reële behoeften aangepast voorzieningenpatroon. Voor het jaar 1979 betekent dit dat wij vooralsnog uitgaan van continuering van het bestaande activiteiten aanbod dat voor een deel al in uitvoering is. Op bladzijde 117 staat: "Ten aanzien van de progam- mering van activiteiten voor daarop volgende jaren zullen de in te dienen programma's zo veel moge lijk getoetst worden aan de uitgangspunten in het hier geschetste beleidskader." Dus toch niet zo voor lopig? Het mag duidelijk geworden zijn dat er van onze kant nogal wat problemen zijn met de hele gang van zaken. Ik wil daarom ook een motie indienen waarvan de tekst luidt: "De gemeenteraad van Leeuwarden, in vergadering bijeen op 16 oktober 1978, besluit: a. het educatief plan en programma 1979 voorlopig als concept aan te nemen en aan te bieden aan de minister van C.R.M.; en b. binnen drie maanden de betrokken functionele raden en werkverbanden te horen, waarna definitie ve vaststelling volgt en het plan aangeboden wordt aan de minister." Deze motie is mede-ondertekend door de heer Van der Wal. Uit deze motie blijkt dat wij, naast bezwaren tegen de procedure, op een aantal punten moeite hebben met de inhoud van dit plan. Ik wil dan nu ook overgaan tot een voorlopig standpunt over de inhoud, met de nadruk op voorlopig, om reeds genoemde redenen. Dit plan levert een grote hoeveelheid bruikbare informatie op. Vooral het on derzoek onder de aanbodzijde verschaft veel gegevens over o.a. bestuurssamenstelling, samenwerkings vormen, werkwijze, aantal beroepskrachten en vrijwillige krachten. Het verbaast ons echter wel uiter mate dat met een groot deel van deze informatie niets wordt gedaan. Een voorbeeld: Op bladzijde 88 wordt beschreven dat een aantal instellingen wel de behoefte aan een bepaald aanbod van educatieve activiteiten onder de bevolking signaleerden, maar daar om een aantal redenen tot nu toe niets aan hebben kunnen doen. Onder meer worden genoemd het ontbreken van financiële middelen, het hebben van andere prioriteiten, het gebrek aan samenwerking tussen de instellingen, het niet kunnen vertalen van behoeften in concrete programma's en te hoge drempels voor deelnemers. Een belangrijke consta tering, die mijns inziens vertaald zou moeten worden in termen van gemeentelijk beleid. Dit gebeurt niet. Daarmee kom ik op een belangrijk punt van kritiek dat hiermee samenhangt. Dat is namelijk de vaagheid van dit plan. Volgens mij moet een plan ook aangeven in hoeverre de doelstellingen van dit plan - in dit geval doelstellingen met betrekking tot samenhang, prioriteit voor bepaalde doelgroepen en soort activiteiten - bereikt moeten worden. De lijnen, volgens welke de instellingen hun beleid kunnen afstemmen, moeten aangegeven worden. Als men vanuit dit standpunt terugkijkt op het plan, dan blijkt dat het plan veel te algemeen is. In feite wordt datgene wat nu juist de bedoeling is van het gemeentelijk plan, nl. de samenhang bevorderen, doublures wegnemen enz., volledig overgela ten aan de instellingen. Op bladzijde 86 valt te lezen dat de gemeentelijke overheid niet degene moet zijn om de conclusies te trekken uit de inventarisatie, nee, het veld moet rekening houden met de inventarisatiegegevens en met de door de gemeentelijke overheid gestelde criteria en prioriteiten en dan zelf komen tot onderlinge afstemming. De gemeente moet in dit verband vooral een toetsende func tie vervullen, waarbij de al genoemde criteria en prioriteiten en de inventarisatiegegevens een onmis bare rol zullen spelen, ik vind dit een zeer vreemde zaak. Wij dachten dat het nu juist de bedoeling van het gemeentelijk plan was aan te geven op welke wijze de samenhang bevorderd moet worden. In feite gebeurt dat dus helemaal niet. Er worden niet eens conclusies getrokken uit de inventarisatie. Doublures worden niet duidelijk gesignaleerd en eruit gelicht. Eveneens wordt niet aangegeven op welke wijze hier aan gewerkt kan worden. De instellingen worden met een inventarisatie het bos in gestuurd. De criteria en prioriteiten aan de hand waarvan een gemeente moet toetsen, zijn te weinig geoperationaliseerd om aan de hand daarvan te kunnen toetsen. Er wordt in het geheel nogal veel ver wacht van het educatief centrum. Wat exact de taken en de bevoegdheden van het centrum zijn, wordt onvoldoende aangeduid. Bovendien is het plan niet gefaseerd. Als ander punt van kritiek geldt het volgende. Het educatief beleid wordt nogal geïsoleerd benaderd en vormt geen onderdeel van het totale beleid. Ik doel daarmee niet direct op het feit dat dit onderdeel moet worden van een sociaal-cultureel plan, maar wel komt de vraag op: Hoe verhoudt het gemeen telijk beleid ten aanzien van vormings- en ontwikkelingswerk zich tot het gemeentelijk onderwijsbe leid? Met betrekking tot de zogenaamde kansarmen worden in dit plan tekorten en problemen alleen geconstateerd in educatieve termen en niet in verband gebracht met b.v. economische omstandigheden, vroegere onderwijservaringen, huisvesting, enz. Hoe verhoudt het educatief beleid ten aanzien van deze groepen zich tot b.v. het huisvestingsbeleid en het werkgelegenheidsbeleid? Als laatste punt van kritiek wil ik terugkomen op de opmerking van de wethouder in de commissie dat ik mij niet zo druk hoefde te maken, omdat er toch immers niet veel veranderde. Hierop is juist een van onze bezwaren tegen dit plan gericht. Het bestaande aanbod wordt alleen geïnventariseerd, het is niet doorgelicht op de vraag of het al dan niet beantwoordt aan een behoefte. Hierdoor staat dit in feite ook niet ter discussie. Daarnaast wordt de bevolking op grond van een steekproef - overi gens veel te beperkt - gevraagd naar wat zij wil. Getracht wordt dit enigszins in te passen in de bestaande behoefte. In feite worden vraag en aanbod echter nauwelijks aan elkaar getoetst. Dit zou b.v. kunnen gebeuren door te vergelijken wat welke groep wil en wat er is. Een vraag die in dit plan helemaal niet binnen het gezichtsveld wordt getrokken, is wat wil men waar, b.v. in welke wijk. Om nog maar niet te spreken van de dorpen, die er in dit plan helemaal bekaaid af komen. Zij worden ondergeschoven bij de stad. In feite is het enige dat concreet met het behoeftenonderzoek wordt ge daan de constatering dat bepaalde groepen helemaal niet aan de bak komen. Daaraan wordt dan de conclusie verbonden dat deze groepen prioriteit moeten krijgen. Samenvattend moet ik zeggen dat het Educatief Plan in feite geen plan is te noemen maar meer een verantwoording van hetgeen er in Leeuwarden op educatief gebied gebeurt en een aangeven van een aantal wenselijkheden voor de toekomst. Dit onderstreept nog eens de motie die door onze fractie is ingediend. Mevrouw De Jong: Aangezien het hier een rapport met een voorlopig karakter betreft, kan ik in grote fijnen, zij het aarzelend, met dit plan instemmen. Dit mede gelet op de datum van 1 november als uiterste inleveringsdatum. Ik heb wel enige kritiek op de totstandkoming van dit rapport, waar bij wegens tijdgebrek inspraak niet mogelijk bleek. Ondanks de noodprocedure kan ik instemmen met

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1976 | | pagina 17