34
vaststelling van dit plan. Wel wil ik nog aanstippen dat op de kortst mogelijke termijn overleg met
de betrokkenen moet worden gevoerd en dat alles op alles moet worden gezet om een dergelijke nood
procedure in de toekomst te vermijden.
De heer De Pree (weth.): Het zijn dikke boeken en toch staat er volgens sommigen nog niet ge
noeg in. Allereerst wil ik in het algemeen reageren op de opmerkingen die gemaakt zijn en daarna
wil ik proberen in ieder geval een aantal vragen zo goed mogelijk te beantwoorden.
U hebt kunnen lezen dat de totstandkoming van het Educatief Plan moeizaam is verlopen, in ie
der gevai hief zonder problemen. Men zou misschien kunnen zeggen dat dit feit op zich al een edu
catief proces voor verschillende betrokkenen is geweest, waaruit wij lering hebben kunnen trekken
voor de toekomst. Bij enkele sprekers bestond de tendens om hier een soort klaagzang aan te heffen,
ik heb die neiging echter niet, ondanks de bezwaren die zijn aan te voeren. Uiteindelijk ligt er dan
toch iets voor ons. Ik sluit mij bij de woorden van de heer De Beer aan, wanneer ik zeg dat hier niet
een onderzoek voorligt dat aselect is, maar dan toch een behoeftenonderzoek is met een aantal daar
uit naar voren gekomen gegevens die, naar ik vrees, representatief zijn voor ook Leeuwarden. Ik denk
met name aan het gegeven dat uit het onderzoek naar voren komt dat de categorie van de bevolking
die qua vooropleiding al niet aan de bak is gekomen exact weer de categorie is die de minste behoef
te vertoont om mee te doen aan educatieve activiteiten. Hoe weinig aselect deze steekproef ook was,
deze uitkomst wijst erop dat het onderzoek niet helemaal mis is geweest; er zijn nog wel meer steek
proeven te noemen die precies dezelfde uitkomst geven als elders in den lande. Ik geef echter toe dat
in de toekomst meer van dit soort behoeftenonderzoek nodig zal zijn.
Uiteindelijk ligt dan een Educatief Plan voor, dat ook nog is vertaald in een Programma 1979
plus de financiële consequenties die daaruit voortvloeien. De door het samenwerkingsverband en
de medewerkster van dat samenwerkingsverband aangereikte bouwstenen zijn op hef laatste nippertje
- hef gevaar dreigde dat wij te laat zouden zijn - door een aantal mensen van S.Z.W. op een bijzon
der knappe manier aaneengemetseld tot datgene waf hier nu voor ons ligt. Wanneer de raad met dit
rqpport instemt - ik heb begrepen dat dit zo is -, dan wordt het geheel nog net op tijd op 1 november
bij het ministerie gedeponeerd. Dat is belangrijk. Mevrouw Van der Werf heeft gezegd dat zij via een
telefoontje met C.R.M. gehoord heeft dat er enige rek in deze datum zat. Ik zou het daar niet graag
op willen laten aankomen. Ik geef toe dat hef feit dat wij nu op tijd het rapport inleveren niet garan
deert dat er ook geld los komt. Dit hangt af van de mate waarin men op rijksniveau geld beschikbaar
heeft. Het zal je echter maar gebeuren dat het te laat inzenden een argument van de rijksoverheid
zou kunnen zijn om te zeggen dat de gemeente Leeuwarden niet voor geld in aanmerking komt. Nog
net op tijd om het voor 1 november te kunnen insturen wordt het plan hier in de raad behandeld. Ge
lukkig hebben wij de mogelijkheid gehad om het nog te kunnen bespreken in de raadsadviescommissie.
Ook het samenwerkingsverband heeft het Educatief Plan kunnen lezen, zij hef op een te laat tijdstip
- ik geef dat direct toe - voor wat betreft de inspraak en de procedures die daarbij zouden behoren te
gelden. Procedureel is inderdaad van een noodprocedure sprake. De keuze waar je dan echter voor staat
is deze: of de normale en goede procedure bewandelen, maar dan zeker weten dat je te laat bent, of
desnoods deze manier aanvaarden. Het college heeft toen maar voor dat laatste gekozen en naar ik
dacht terecht.
Het is echter een educatief plan in alle voorlopigheid. De prioriteiten, de criteria, kortom, alles
wat in dit plan staat komt de komende jaren weer aan de orde. Di t zal o.a. gebeuren omdat de educa
tieve voorzieningen deel gaan uitmaken van een groter geheel. Zoals u weet zal dit een sociaal-cul
tureel plan, vertaald in programma's en activiteiten, zijn. Het plan is echter ook voorlopig omdat
het maken van plannen via de geëigende procedures, het bijstellen en het inspelen op ontwikkelingen,
een continu proces is. Dit lijkt een flauwe opmerking, maar hij is niet zo bedoeld, zoals ik ook in de
raadsadviescommissie heb gezegd. Er zal nooit een definitief plan komen, noch voor wat betreft edu
catieve voorzieningen, noch voor wat betreft welke andere voorzieningen op het gebied van het wel
zijnswerk ook. Een plan is uitsluitend een opname van beleidsvoornemens voor de komende jaren, om
dat ieder jaar weer hef plan ingevuld moet worden met concrete programma's en er mogelijkheden moe
ten zijn om bij te stellen. Wat dat betreft is er nu niet een definitief plan, maar pok in de toekomst
zal er niet een definitief plan zijn: hef is voorlopig. Vanwege de haast die optrad en het niet hebben
kunnen hanteren van de juiste inspraakprocedures is het tegelijkertijd echter ook een voorzichtig plan,
zoals u hebt kunnen zien. Als ik mevrouw Van der Werf goed begrijp, dan doet zij het voorkomen
alsof het feit dat dit plan eigenlijk voor het grootste deel ongewijzigd beleid betreft een soort doel
stelling zou zijn van het college. Het college zou dan zeggen: Laten wij hef asjeblieft houden zoals
het is. Dat is absoluut niet waar. Het betreft wel ongewijzigd beleid, want ik had mevrouw Van der
Werf weieens willen horen als hier op dezelfde snelle manier een plan tot stand was gekomen dat ge
35
weldige beleidsombuigingen gaf te zien. Waarschijnlijk zou zij dan - in dat geval terecht - zeggen:
Hoe halen jullie hef in je hoofd om met zulke wijzigingen aan te komen, terwijl instellingen en be
trokkenen niet voldoende zijn geraadpleegd. Ik dacht dat het feit van een ongewijzigd beleid te
maken had met het niet hebben kunnen hanteren van de juiste inspraakprocedures. Met betrekking
tot het programma voor 1980 - over een jaar ligt hier weer een programma - is het de bedoeling dat
dat tot stand zal zijn gekomen volgens een juiste inspraakprocedure. U weef dat een inspraakproce
dure ter discussie is, nl. de Oldehove-nota, die zo genoemd wordt omdat de Oldehove op de omslag
van deze nota staat. Het zou een goede zaak zijn, wanneer een inspraakprocedure vastgesteld werd,
nadat de nota ter discussie heeft gestaan, becommentarieerd is geweest en gewijzigd is. Hierdoor kan
het nieuwe educatieve programma voor 1980 volgens die dan vastgestelde procedure tot stand gebracht
worden.
Na deze algemene opmerkingen wi ik proberen een aantal vragen te beantwoorden, voor zover
ik dat al niet heb gedaan. De heer Schagen en de heer Heere hebben erop gewezen dat er nogal wat
open ligt wat het educatief centrum betreft. Er staat wel in het Educatief Plan dat er een educatief
centrum moet komen, maar wat de taken daarvan zouden moeten zijn zou nog open liggen. Dat is juist,
o.a. deze kwestie zal de komende maanden het nodige overleg vragen met de diverse betrokkenen om
tot een invulling te komen.
De heer Schagen heeft gevraagd hoe onvolkomenheden in de nota worden weggewerkt. De nota
wordt overal heengestuurd waar hij maar heengestuurd kan worden. Ik sluit aan bij een opmerking van
de heer Heere wanneer ik zeg dat het te verwachten is dat zal blijken dat niet alle educatieve acti
viteiten die in Leeuwarden door instellingen worden verricht in de inventarisatie worden opgenomen.
Voor elke reactie op dat punt zijn wij alleen maar dankbaar. Wij kunnen zo tot een volledige inven
tarisatie komen. Zoals de heer Heere al heeft gezegd, zijn er ook kerkgenootschappen die educatieve
activiteiten plegen; die staan niet in dit plan. Ik kan nog wel andere instellingen noemen die ook niet
in het plan staan, zoals de vakbewegingen en de politieke partijen. In eerste instantie zijn die educa
tieve activiteiten geïnventariseerd die verricht worden door instellingen waarmee de gemeente een
vooral financiële relatie heeft. Onder andere de vakbewegingen en de politieke partijen horen daar niet
bij. Wel horen deze instellingen in een meer definitieve inventarisatie te worden opgenomen.
De heer Heere heeft nog een concrete vraag gesteld naar aanleiding van de financiën. Hij vraagt
zich af of 5.000,voor het samenwerkingsverband wel voldoende is. Indien het alleen maar om
deze 5.000,ging, zou je kunnen denken dat het niet voldoende is. Het gaaf echter niet alleen
om de hier apart genoemde 5.000,voor coördinatieacfiviteiten, want ook onder de andere, nu
door het samenwerkingsverband georganiseerde cursussen - Bijspijkercursussen, V.O.S.-cursussen -
zitten posten als huisvestings- en organisatiekosten. Deze posten kan men eigenlijk beschouwen als
ook in de toekomst daarbij behorend, m.a.w. deze 5.000,is één bedrag maar in feite hoort er
meer bij. Uw vraag over de eventuele functie van Het Baken bij het educatief centrum heb ik reeds
beantwoord. Ook dat is een zaak van overleg in de komende maanden.
De heer De Beer heeft het gehad over de kloof die hij signaleerde tussen de behoeftenenquête
en het beleid zoals dat wordt voorgesteld. Mevrouw Van der Werf heeft een zelfde opmerking gemaakt.
Deze veronderstelling is voor een deel waar. Dit hangt echter samen met het feit dat men eigenlijk
zou moeten zeggen dat er van een heel ander, nieuw beleid op basis van de behoeftenenquête in dit
Educatief Plan nog helemaal geen sprake is.
Wij komen dan bij de principiële vraag waf de overheid en waf de instellingen, het particulier
en hef maatschappelijk initiatief, zouden moeten doen. Volgens de richtlijnen van het rijk is het de
gemeenteraad die een educatief plan en in de toekomst ook andere plannen vaststelt en de uiteinde
lijke prioriteiten bepaalt. Daaraan voorafgaand zal echter hef nodige werk moeten worden verricht
door de instellingen en door de betrokken groeperingen. Dit is naar mijn mening terecht. Door de ge
meenteraad moeten uiteindelijk de knopen worden doorgehakt.
De heer De Beer heeft nog de vraag gesteld hoe de democratisering naar de instellingen toe ge
stalte moet krijgen. Een belangrijk punt daarbij is het beleid van de rijksoverheid. In de Tweede Ka
mer is korf geleden nog hevig gediscussieerd over met name de eisen die gesteld zouden kunnen wor
den aan instellingen met betrekking tot de democratisering van de eigen instelling. Beroepskrachten
en cliënten zouden zitting in het bestuur moeten hebben, maar daar is in de Tweede Kamer geen over
eenstemming over bereikt. Wel heb ik begrepen dat de Tweede Kamer deze eisen inderdaad wil gaan
stel len.
Mevrouw Van der Werf heeft een heel groot aantal vragen gesteld, waarvan ik de zinvolheid
niet betwist. Niettemin heb ik daarbij het gevoel van: zo weet ik er ook nog wel een paar honderd
en die vragen zijn dan ook niet allemaal zinloos. De vragen van mevrouw Van der Werf worden in
derdaad niet door dit Educatief Plarr en Programma beantwoord. Zij heeft met name zorg over het