36 feit dat de bevolking en de instellingen niet voldoende zijn betrokken bij dit geheel. Ik heb al gezegd dat dit waar is, maar men moet het ook niet overtrekken, want er is een behoeftenonderzoek gedaan, er zijn vragen gesteld aan instellingen die in het rapport zijn opgenomen. Een en ander is te weinig, maar ik heb u het waarom proberen duidelijk te maken. Mevrouw Van der Werf zegt verder dat nu al blijkt dat met de inhoud van dit plan niet aan alle gesignaleerde behoeften wordt voldaan. Dat is waar, maar ik heb toch de behoefte om te zeggen dat hetgeen hier voor ons ligt een eerste begin op basis van een inventarisatie is waardoor een aantal zaken duidelijk wordt. Zo wordt bijvoorbeeld duidelijk dat er behoeften blijken te zijn waaraan door nog geen enkele instelling wordt voldaan. Dat moesten wij eerst weten en dat komt nu boven water. Eerst moeten de instellingen zich maar eens gaan buigen over de vraag of aan deze behoeften iets gedaan moet worden en hoe dat gedaan moet worden. In tweede instantie moet de overheid het initiatief ne men, als de instellingen witte plekken zouden overlaten waarvan u als raad zou zeggen dat ze wel ingevuld moeten worden. Als mevrouw Van der Werf zegt dat het niet op elkaar aansluit, dan ben ik het roerend met haar eens, maar het kan ook eigenlijk niet. Ook de instellingen krijgen deze inven tarisatie nu pas thuis gestuurd. Zij kunnen dus pas maatregelen nemen, nadat zij het rapport hebben gelezen. Ik wilde nog één opmerking maken naar aanleiding van de motie die door P.A.L. is ingediend. De motie komt erop neer dat wij het plan voorlopig vaststellen om het vervolgens als een concept aan het ministerie aan te bieden. Dit lijkt mij een foute gang van zaken, vanwege het feit dat er dan dus niet een educatief plan bij het ministerie ligt maar alleen maar een voorlopig plan. Ik denk niet dat het ministerie dat zal accepteren. Als het tweede deel van de motie, waarin wordt gezegd dat dan de instellingen en de functionele raden enz. moeten worden ingeschakeld, losgekoppeld zou zijn van het eerste en slechts bedoeld zou zijn als een opmerking in de zin van dat die instellingen enz. er allemaal bij betrokken moeten worden, dan heb ik daar geen enkele moeite mee. Dit zal in de komende tijd namelijk ook gebeuren. De heer Schagen: Ik vind dat de wethouder wel wat gemakkelijk heenloopt over de gebreken die in het onderzoek hebben gezeten, zoals de heer De Beer op een haast wiskundige wijze naar voren heeft gebracht. De wethouder geeft zelf ook al toe dat er toch wel wat meer behoefte zou zijn aan een ander onderzoek. Ik neem aan dat dit onderzoek het komende jaar zal gaan plaatsvinden. Wat betreft de motie van P.A.L. kan ik zeggen dat mijn fractie er geen enkele behoefte aan heeft onnodige risico's te gaan lopen. Ik ben ook erg benieuwd hoe P.A.L. het aan de bevolking zou willen vertellen indien er geen geld zou komen. Verder zijn de verschillende opmerkingen met betrekking tot dit plan vaak helemaal waar. Ik denk dat wij er op dit moment mee moeten leren leven dat dit niet een geweldige nota is. Wij moeten onze blik echter naar de toekomst richten en niet nu een enorme klaagzang gaan aanheffen, hoe terecht de klaagzang ook is. De heer Heere: Het spreekwoord luidt: Hoe later op de avond, hoe schoner volk. Met een bepaal de interpretatie van het woord "schoon" is dit waarschijnlijk wel juist. Naar aanleiding van alles wat wij nu over procedures hebben gehoord, wil ik nog een ander pro- cedurepunt aan u voorleggen. Het is de vraag of voor dit soort punten, waarvan met bijna wiskundige zekerheid kan worden gezegd dat er woorden aan zullen worden gewijd, niet een andere plaats op de agenda zou kunnen worden gevonden. De vraag of dit dan meer tijd kost(De Voorzitter: Ge garandeerd.) acht ik op zich niet relevant. Het gaat er alleen maar om dat er iets verstandigs wordt gezegd en dat daar ook naar wordt geluisterd. Dat laatste is ook niet van enig belang ontbloot. Ik wil hier niet verder op ingaan, maar ik wil u wel vragen of het misschien in het kader van de Com missie Een goede raad mogelijk is om dit punt eens wat nader te bespreken. Het zou misschien ook de heer Rijpma de gelegenheid geven om eens op adem te komen. Hij moet nu achter elkaar een hele hoop dingen zeggen. Enfin, u hebt waarschijnlijk wel begrepen wat ik bedoel. De vragen die ik heb gesteld zijn beantwoord en voor het grootste gedeelte wel naar genoegen. Aan de motie die is ingediend heb ik kennelijk geen behoefte, dat zou ook al uit mijn eerste betoog gebleken kunnen zijn. Tenslotte wil ik het college vragen het besluit, zoals dat aan ons voorligt, nog met één enkel woordje aan te vullen, nl. met het woordje "en", opdat Educatief Plan en Programma 1979 ook met elkaar in verband worden gebracht. De heer De Beer: In mijn eerste instantie heb ik al gezegd dat wij akkoord gaan met het voorstel van het college en wij zullen de motie van P.A.L. niet steunen. 37 Mevrouw De Jong: Ook ik ga akkoord met het plan en ik zal de motie niet steunen. Mevrouw Van der Werf: Ik zou toch nog even willen ingaan op de datum van 1 november als irle veringsdatum voor het rapport. Ik ben er nog steeds niet achter of de wethouder een en ander nu wel of niet heeft nagetrokken. Naar mijn gevoel wordt er steeds gesproken over vermoedens dat de datum van 1 november de uiterste datum is waarop het plan moet worden ingediend en dat deze datum zo'n belangrijke rol speelt. Bovendien heb ik nog niet een antwoord gekregen op mijn vraag of de wethou der misschien ook vermoedens heeft ten aanzien van het feit dat er een zekere voorwaarde wordt ge steld aan de totstandkoming van dit plar, te weten de inspraakprocedure. Wordt het ontbreken van de inspraak dan niet aangegrepen om dit plan niet te gaan financieren? Het risico lijkt mij nog net zo groot te zijn. Verder had de wethouder het erover hoe wij dan wel niet gereageerd zouden hebben als hier een plan had gelegen met grote beleidsombuigingen. Ik denk dat wij dan net zo hard hadden geprotesteerd als dat plan op dezelfde wijze tot stand was gekomen als dit plan. Waar het ons om gaat is dat je, omdat er niet sprake is van gewijzigd beleid, daardoor minder bezorgd zou zijn over het ontbreken van de inspraak. Dan het punt van de verhouding tussen het particulier initiatief en de gemeentelijke overheid. Ik ben ook van mening dat de instellingen zelf moeten inspelen op de beleidsuitgangspunten die in het plan zijn neergelegd. Het had mij echter zinvol geleken indien de gemeente het werk in die zin had afgemaakt dat dit werk niet nog eens door de instellingen moet worden gedaan. De gemeente had de plannen op elkaar af moeten stemmen en de inventarisatie moeten afmaken door de doublures en de lacunes er uit te lichten. De heer De Pree (weth.): De heer Schagen heeft de opmerking gemaakt dat in de toekomst meer onderzoek nodig is. Wat dat betreft heb ik misschien wat kort gereageerd op de opmerking hierom trent van de heer De Beer in eerste instantie. Ik heb toen echter ook al gezegd dat uitgebreider behoef tenonderzoek nodig zal zijn. Ik ben daar ook van overtuigd. Dan de datum van 1 november. In al Ie officie Ie stukken van het ministerie is 1 november de dead line. Bovendien is het niet een aardigheidje van het ministerie in die zin dat het b.v. ook wel 1 janu ari had mogen zijn. Het heeft te maken met de mogelijkheid van de rijksoverheid om aanvragen van gemeenten financieel in de rijksbegroting onder te brengen. De datum van 1 november is niet alleen voor deze zaak de dead-line. Men zou er een stelregel van kunnen maken dat men iedere keer, wanneer er ook maar ergens van het ministerie een datum wordt genoemd, meteen opbelt om te vragen: Bedoe len jullie dat deze datum echt definitief is? Ik denk dat ervan uitgegaan moet worden dat zo'n datum definitief is. Er is mij geen enkel bericht vanuit het ministerie bekend waaruit zou blijken dat dat niet het geval is. Mevrouw Van der Werf vraagt of het feit dat de inspraakprocedure vanwege de haast eigenlijk niet is gehanteerd, niet een reden voor de rijksoverheid kan zijn om geen rijksbijdrage voor het plan te verlenen. Ik weet niet of men dit criterium daar hanteert. Het lijkt mij niet dat dit het geval is, gezien het simpele feit dat deze hele operatie zich niet alleen in Leeuwarden maar in alle gemeen ten - vaak ook in grote haast - heeft afgespeeld. Er zijn zelfs talloze gemeenten waar het überhaupt nog niet gelukt is een plan te maken, laat staan in te dienen. Bovendien weet men bij het ministerie wel dat wij in Leeuwarden wel iets hebben gedaan op het terrein van inspraakprocedures; dit zal ech ter bij een later agendapunt misschien nog wel aan de orde komen. De motie van mevrouw Van der Werf en de heer Van der Wal wordt bij handopsteken verworpen met 32 tegen 2 stemmen. De Voorzitter: Dan breng ik nu het voorstel van b. en w. in stemming. In het besluit dat bij dit voorstel hoort moet het woordje "en" worden toegevoegd tussen "educatief plan" en "programma 1979". Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het gecorrigeerde voorstel van b. en w. De Voorzitter: De heer Eijgelaar wil ontzettend graag dat u besluit om de gehele agenda af te werken. Ik vraag u dus bij deze om dat te doen, want een en ander kan in een paar minuten worden afgehandeld en anders zouden wij morgenavond weer moeten vergaderen. De Raad stemt hiermee in.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1976 | | pagina 19