4
Sub L en M.
Besloten wordt overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Punten 3 t.e.m. 8 (bijlagen nos. 362, 387, 368, 367, 385 en 392).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Punt 9 (bijlage no. 372).
De Voorzitter: Ik stel voor punt 9 na punt 14 te behandelen omdat dit punt afhangt van de beslis
sing die u over punt 14 gaat nemen. Ik constateer dat u hier geen bezwaar tegen heeft en wij zullen
aldus handelen.
Punten 10 en 11 (bijlagen nos. 383 en 386).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Punt 12 (bijlage no. 366).
Mevrouw Brandenburg—Sjoerdsma: Wij gaan akkoord met deze zesde wijziging van de Bouwverorde
ning. Ik heb echter wel een verzoek met betrekking tot dit punt. In de laatste alinea van pagina 1 wordt
het probleem bekeken van het bedienen van ramen die zich op vrij grote hoogte bevinden en die die
nen voor ventilatie. De bediening van deze ramen leverde eigenlijk voor iedereen maar in het bijzon
der voor bejaarden en gehandicapten problemen op. In de raadsbrief staat dat deze kwestie geregeld
kan worden in een apart te ontwerpen verordening maar dat de behoefte daaraan nooit is gebleken.
De Vrouwenadviescommissie is wel tegen die behoefte aangelopen, met name bij bewoners van de
huizen van WerkmanslustZij hebben, nadat de woningen daar gedurende een jaar bewoond waren
geweest, een inventarisatie van wensen gehouden. Naast vele andere dingen kwam daarbij het ven-
tilatieprobleem naar voren. Dit punt is destijds aangekaart in de Commissie R.O. door mevrouw van Dijk.
Ik zeg dit er even bij, omdat in de notulen van de vergadering van de Commissie Openbare Werken
staat dat dit probleem moet worden teruggespeeld naar de V.A.C. Daar komt deze zaak echter vandaan
en het lijkt mij dan een cirkelgang te worden. Mijn vraag is nu of het college wil bewerkstelligen
dat de directeur van de dienst Bouw- en Woningtoezicht opdracht krijgt om een regeling die blijkbaar
mogelijk is te ontwerpen. In de raadsbrief wordt ook gesuggereerd dat dit het best valt te regelen tus
sen opdrachtgever en architect. Gezien de praktijk zal dit echter mijns inziens resulteren in een steeds
terugkerend gevecht, waarbij de consument die meestal niet de opdrachtgever is het verliest. Ik zou
graag willen dat de wethouder toezegt dat er een ontwerp voor een regeling wordt gemaakt.
De heer Rijpma (weth.): Het lijkt mij wat te ver gaan om, zonder overleg gepleegd te hebben
met wie dan ook, een dergelijke toezegging te doen. Ik wil echter wel toezeggen dat dit probleem
nog eens wordt aangekaart en dat wij met motieven zullen komen als het niet doorgaat.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met inachtneming van de toezeg
ging van de wethouder.
Punt 13 (bijlage no. 381).
Mevrouw Brandenburg—Sjoerdsma: Tegen het bestemmingsplan voor het Nijlan, dat enige aanpas
singen wil vastleggen en een aantal veranderingen mogelijk wil maken, zijn door belanghebbenden
bezwaren ingediend. Ik wilde even ingaan op deze bezwaren.
De meeste bezwaren betreffen de parkeermogelijkheden. Er wordt in dit plan gestreefd naar een
verhoging van de norm van 0,6 parkeerplaats per woning tot 1 a 1,25 parkeerplaats per woning. Wij
delen uw mening dat binnen de wijk voldoende parkeerruimte moet zijn, maar niet in iedere wijk of
in ieder gedeelte van die wijk is de behoefte daaraan even groot. Uit de cijfers over veronderstelde
verhuisbewegingen, die wij onder ogen kregen bij het Verkeersstructuur-en Uitwerkingsplan, bleek
dat bij realisering van het plan Camminghaburen veel verhuisbewegingen zullen ontstaan vanuit
het Nijlan. Er wordt dan verwacht dat het aantal inwoners van het Nijlan erg zal teruglopen. In de
ze wijk, die voor 70% uit flats bestaat, lijkt dat ook logisch. Er zul len zich vermoedelijk veel meer
5
ouderen en jongeren vestigen, categorieën waarbij het autobezit lager is dan het gemiddelde. Ons
lijkt het mogelijk, gezien deze opvatting, het bezwaar van de heer Terpstra en anderen zoals dit
in de raadsbrief is genoemd onder 1 gegrond te verklaren. Momenteel vormt het parkeren daar geen
probleem. In hef bestemmingsplan wordt een stuk openbaar groen omgezet in een parkeerterrein. Dit
maakt het uitzicht vanuit de flats niet aantrekkelijker. Het college schrijft dan wel dat niet een claim
kan worden gelegd op rechten op een prettig uitzicht, maar het is natuurlijk wel een overweging bij
het wijzigen of het ontwerpen van een plan. Aan de bezwaren van mevrouw Huizinga-Stienstra, ge
noemd onder 3, komt u gedeeltelijk tegemoet en het bezwaar van de heer Mol Lous, genoemd onder
5, wordt gegrond verklaard. Wij delen uw mening met betrekking tot deze twee punten. Blijft over,
wat het parkeren betreft, punt 4: het bezwaar van de heer Jorritsma en anderen. De oplossing die u
voorstelt om ongeveer de helft van het op die plaats aanwezige stuk openbaar groen te veranderen
in een parkeerplaats, lijkt ons niet nodig te zijn. In dit blok staan tien eengezinswoningen en de rest
bestaat uit flats. Gezien de verwachte veranderingen van de bevolking menen wij dat een toename
van het aantal auto's hier in de toekomst niet groot zal zijn, het zal wel meevallen. Bovendien is
in de omgeving van dat gebied de woonbebouwing heel erg ruim opgezet. Er staan bungalows en dus
is er ook nog wel wat ruimte langs de trottoirs. Wij stellen dan ook voor om het openbaar groen daar
te handhaven als speelgelegenheid en het bezwaarschrift gegrond te verklaren. Uw mening met be
trekking tot het wijkcentrum delen wij. Niet dan nadat de z.g. accommodatienota hier is besproken,
wordt beslist over de uitgifte van b.d.-terreinen. In de Commissie R.O. heeft de wethouder aangaande
het parkeren gezegd dat hij de zaak nog eens zou willen bekijken; ik wacht zijn antwoord derhalve
af. Misschien kom ik nog met een motie.
De heer Sijbesma: Het is zeer begrijpelijk dat bezwaren rijzen wanneer getornd wordt aan be
hoorlijk wat groenvoorziening en speelgelegenheid die in een wijk aanwezig zijn; op zich is dit een
goede zaak. Realiteit is echter ook dat wij met het feit zitten dat er plaats voor de auto moet zijn.
Wij zijn uitgegaan van de opmerking in de raadsbrief dat normatief gezien het aantal parkeervoor
zieningen met het oog op de toekomst gering is. Wij mogen en moeten toch verwachten dat de ge
zinsverdunning en de autoverdichting nog wel zullen doorgaan, zoals het zich nu laat aanzien. Dit
bestemmingsplan geeft de mogelijkheid om in te spelen op de behoeften die er misschien (waarschijn
lijk) in de toekomst zullen zijn. Aan de andere kant kunnen wij niettemin stellen dat de groenvoor
ziening en de speelgelegenheid in het Nijlan redelijk zijn; vergeleken met andere stadswijken zelfs
zeer redelijk. Onze conclusie is dan ook dat v/ij ons kunnen stellen achter het voorstel van het col
lege, te meer daar de vaststelling van het plan niet de verplichting inhoudt tot realisatie van de be
stemming. Wij kunnen inspelen op de behoeften die in de loop der tijd ontstaan en wij wachten uw
voorstellen daaromtrent t.z.t. gaarne af.
De heer Van der Wal: In grote lijnen kunnen wij instemmen met het voorgestelde bestemmingsplan en
met de aanpassingen die er in voorkomen. Ten aanzien van punt 1 en punt 4 van de bezwaren zien wij
evenals mevrouw Brandenburg niet de noodzaak om op dit moment groenvoorziening en speelterrein
te bestemmen tot parkeerplaatsen. Wij hebben hieromtrent dezelfde motivering als mevrouw Branden
burg heeft aangegeven; ik kan het mij wat dat betreft gemakkelijk maken. Wij ondersteunen een
eventueel voorstel van haar kant. Bovendien moet ik zeggen dat bij de behandeling van dit punt in
de Commissie R.O. de verdediging van de kant van het college niet erg overtuigend was. De wethou
der zou nog bekijken of het werkelijk nodig zou zijn en wij wachten het resultaat daarvan maar even
af.
Mevrouw De Jong: Ook ik wilde mij graag aansluiten bij de woorden van mevrouw Brandenburg.
De heer Rijpma (weth.): De verdunning waarvan mevrouw Brandenburg spreekt in de wijk Nijlan is
al enorm ver voortgeschreden. In 1975 was het aantal personen per woning al teruggelopen tot 2,32. Dit
getal is het laagste van de hele stad. Het is niet waarschijnlijk dat dit getal nog in belangrijke mate zal
teruglopen. Dat is mijn eerste opmerking. Mijn tweede opmerking is de volgende: Het mogelijk maken
van parkeervoorzieningen is geen verplichting tot uitvoering. Wanneer in dit wijkgedeelte het par
keerprobleem zodanig wordt dat er oplossingen moeten komen omdat anders de veiligheid achteruit
gaat of omdat er andere ongewenste toestanden ontstaan, dan is er de mogelijkheid om deze parkeer
voorziening aan te leggen, nadat de raad daartoe beslist heeft. Het is ook geen parkeervoorziening
die voor een ander gedeelte dient dan voor de aangrenzende woningen. Wanneer het parkeren bij
deze woningen nu en later geen probleem oplevert, is er geen enkele noodzaak om van deze wij
zigingsbevoegdheid gebruik te maken. Alleen wanneer die flats en die huizen wat dat betreft in de