#37
$38
kijken. Maar als dat gevraagd wordt dan dacht ik dat het college, met wat voor voorstel het ook komt,
op dit voorstel van de heer Visser straks bij de begroting voor 1978 en het daarbij behorende beleidsplan
zal moeten reageren.
De heer Visser heeft, niet voor de eerste keer in deze raad, gesproken over zijn ongerustheid m.b.t,
de exploitatiesubsidies die wij.aan diverse instanties geven. Ik heb begrepen dat dat m.n. zijn aanlei
ding vindt in het verschenen jaarverslag van de Vereniging De Openbare Leeszaal waaruit bleek dat
men aanmerkelijk nadeliger uit kwam dan men het zich had gedacht. De heer Visser bedoelt, denk ik,
de exploitatiesubsidies die wij aan bepaalde percentages of verhoudingen hebben gekoppeld en niet de
subsidies die wij ten bedrage van x-duizend gulden geven in de exploitatie. Het gaat u om die subsidies
die met de uitzetting van het budget zouden kunnen groeien. Ik dacht dat wij op dat punt de laatste ja
ren vrij nauwkeurig te werk gingen. Het is de raad bekend dat wij voor het opmaken van de begroting
ieder jaar een richtlijnennota opstellen die naar de secretarie-afdelingen en naar de takken van dienst
gaat. De bedoeling is dat in die richtlijnen wordt getracht zo exact mogelijk vast te leggen op welke
wijze de ramingen van de uitgaven en de inkomsten tot stand moeten komen waarbij rekening - dat ge
ven wij ook aan - moet worden gehouden met een bepaalde loon- en prijsstijging. Tot nu toe hebben
wij dan altijd de cijfers genomen uit de macro-economische verkenningen. Wij vragen dat zelfde de
laatste jaren ook van de gesubsidieerde instellingen want - dat is een schuld over en weer - wij heb
ben een paar keer moeten constateren dat het bedrag dat wij voor die instellingen op de begroting uit
trokken aan de hand van de begroting die zij bij ons indienden in feite te laag was, omdat zij van la
gere cijfers uit waren gegaan dan wij wat de loon- en prijsstijgingen betreft en dan krijg je een fout
beeld. De billijkheid brengt met zich mee dat dat bedrag dan later wordt verhoogd. Het is zo dat, als
de lonen en prijzen meer of minder stijgen dan geraamd is, er meer of minder subsidie wordt uitgekeerd;
dat geldt niet alleen voor derden, dat geldt ook intern voor de diverse onderdelen van de gemeentebe
groting. Maar er kunnen bepaalde oorzaken zijn - dat geldt intern, dat geldt ook extern - waardoor
het krediet overschreden wordt en de kredietoverschrijdingen die in wezen noodzakelijk zijn worden
gehonoreerd, maar daarvoor komen wij uiteraard bij de raad. Wij kunnen geen uitgaven doen boven het
bedrag dat in de begroting voor wat voor subsidie dan ook is uitgetrokken. Ik dacht dat daarmee de zaak
eigenlijk wel opgelost is. Kortom, de gesubsidieerde instellingen worden over dezelfde kam geschoren
als de eigen onderdelen van het gemeentelijk apparaat. Als er externe oorzaken zijn - die kunnen zich
ook bij gesubsidieerde instellingen voordoen - dan moeten wij daar ernstig over praten, maar onze al
gemene lijn - en daar houden wij ons ook aan - is dat wij onze richtlijnennota bij de begroting toe
passen, geen extra verhogingen inbrengen, niet meer personeel inbrengen, dat moet allemaal tussen de
gemeente en de gesubsidieerde instelling eerst tot een overeenstemming komen, anders kan dat geen
consequenties hebben voor verdere uitkering. Ik geloof dat je dit in goed overleg met elkaar moet doen;
dat vraagt een tweezijdig verkeer, want wanneer de gesubsidieerde instelling zich er om welke reden
dan ook door nalatigheid niet aan houdt dan zit je in een moeilijke positie. Dan gaat het er in zijn
uiterste om: Niet meer uitkeren en de instelling die je als gemeenschap zeer kunt waarderen failliet
laten gaan, of: Het meerdere geld waarvoor schuld is gemaakt alsnog bijpassen. Dat is wat je noemt de
bekende bloksituatie die de heer Visser eigenlijk in zijn algemeenheid t.o.v. exploitatiesubsidies voelt;
ik dacht dat die er niet in zit. Ik zou eigenlijk ook niet weten wat het effect zou kunnen zijn van de
door de heer Visser ingediende motie waarin hij de raad wil laten besluiten de voorwaarden van deze
vorm van subsidiëring van de daarvoor in aanmerking komende verenigingen, stichtingen e.d. aan te
vullen in die zin dat de jaarlijkse bijdrage wordt beperkt tot maximaal het geraamde bedrag volgens de
begroting en het beleidsplan. Ik kan de intentie die achter deze motie zit wel aanvaarden, maar ik
meen dat wij dit in de incidentele gevallen ook reeds toepassen. De gesubsidieerde instellingen krijgen
niet meer dan in de begroting staat, tenzij de raad bij begrotingswijziging daartoe besluit. De heer Vis
ser stelt verder voor de aanvullende bepaling te doen ingaan met ingang van het dienstjaar 1978. Mis
schien is het goed dat hij het dienstjaar 1978 noemt; een direct besluit hoeft dan eigenlijk op dit moment
niet genomen te worden. Wij zijn al weer bezig met het opmaken van de begroting 1978 en daarvoor zul
len wij ook op korte termijn de gegevens van de gesubsidieerde instellingen vragen. Dan kunnen wij dit
punt nog wel verder bespreken in de Commissie voor de Financiën.
Dan nog een enkel antwoord op de beschouwingen van mevr. Smit. Daar kan ik het kortst over zijn,
ook al omdat zij de laatste spreker was en ik bij de beantwoording van de heren Knol en Visser al heel
wat van haar opmerkingen heb meegenomen. Mevr. Smit heeft opgemerkt - ik heb daar al wat van ge
zegd - dat wij in 1981 een kunstgreep gaan toepasseri om uit de rode cijfers te blijven. Het woord
kunstgreep sloeg volgens mevr. Smit dan m.n. op de onroerend goedbelasting. Maar zoals op het moment
de situatie is is de zaak naar keuze. Dat wil niet zeggen dat het college t.z.t. niet een bepaalde keu
ze zou willen doen, maar de samenstelling van het college kan dan heel anders zijn dan op dit moment,
het is maar aan welke prognoses en aan welke bureaus je je zou willen houden. Over de verhoging van
het dekkingspercentage van de reinigingsrechten heb ik zopas al gesproken aan de hand van de opmer
kingen van de heer Knol waarbij ik heb willen aantonen - de heer Knol heeft dat ook al gezegd - hoe
relatief dat in feite is; het gaat er eigenlijk om Waar belast je de gemeentenaren mee. Dat dekkings
percentage is een toevallig cijfer in de toevallige situatie van de gemeente m.n. aan de kostenkant.
Wij hebben, heeft mevr. Smit gezegd, ook in 1977 de pas al wat ingehouden; dat hebben wij inder
daad, wij hebben een aantal - dat staat ook duidelijk in de stukken - zaken niet kunnen honoreren,
sommige zaken wel. Ik dacht dat je niet zou kunnen zeggen dat het feit dat wij de pas hebben inge
houden echt een beeld is van deze begroting en dit beleidsplan. Ik dacht dat dat normaal was, de wen
sen zijn altijd groter dan de mogelijkheden. (Mevr. Smit: Ik heb gezegd dat het een belangenafweging
was, niet alleen maar een pas inhouden.) Ja, dat is eigenlijk nog een betere omschrijving van wat ik
bedoel, dat ben ik helemaal met u eens.
Mevr. Smit juicht een versterking van het fonds voor de stadsvernieuwing toe.
De voorlaatste conclusie van mevr. Smit is dat er onzekerheden zijn; de laatste conclusie was "It
koe minder". Dat laatste is op zijn Fries in feite de hoogste lof die je kunt krijgen. Als u het zo hebt
bedoeld dan ben ik u daar zeer erkentelijk voor.
Ik moet nog op één punt terug komen wat de heer Knol betreft. Die heeft geconstateerd dat wij er
wat de vermogenspositie van de gemeente Leeuwarden betreft behoorlijk bij zitten. Hij heeft Leeuwar
den op 453,per inwoner, Groningen op 268,per inwoner en Zwolle op 281 per inwo
ner. Ik dacht dat dat een gunstige zaak was om te constateren; het is ook wel duidelijk, wij zijn, dacht
ik - maar dat is voor een deel achteraf beredeneerd -, op een zeer gunstig moment de artikel 12-situ-
atie in gestapt. Wij waren zo verstandig om niet alles op te eten en toch steun te ontvangen. Dat is in
de Bijstandswet altijd een heel probleem, maar het kan in de verhouding tussen rijk en gemeente, al
thans toen kon het nog. Wij hebben dus een redelijke reserve. Ik dacht dat dat ook wel nodig is. Wij
hebben misschien bepaalde reserves waarbij je zegt: Bij afweging van risico en bedrag is er misschien
wat af te remmen of is het misschien mogelijk om er een andere bestemming aan te geven. Wij moeten
ons echter wel voorstellen dat wij zeker voor grote uitgaven komen te staan en ook grote risico's nemen.
Ik wijs dan alleen maar op het feit dat wij in tegenstelling tot Groningen niet groeistad zijn en ook niet
alle faciliteiten hebben die daaraan verbonden zijn, alleen voor Camminghaburen en misschien voor
nog enkele dingen krijgen wij wat lokatiesubsidie. Als je het zo omrekent zal je moeten constateren dat,
hoewel wij geld hebben, Leeuwarden in feite armer is dan degene die geen geld heeft, in dit geval
Groningen. Dat is een situatie die ook wel in het gewone leven voor komt.
Er zijn nog een aantal opmerkingen over onderwijs gemaakt en daar zou ik nu nog even op in willen
gaan. De heer Buising heeft gesproken over de positie van het G.C.O.; hij heeft opgemerkt dat daar
niet zoveel schot in zit, althans niet in de verhouding tussen Leeuwarden en het G.C.O. Ik kan hem zeg
gen dat de besprekingen - ik heb dat in de afdelingsvergadering al meegedeeld - weer op gang komen
door een initiatief van het G.C.O. dat ook de besprekingen had afgebroken. De eerste bespreking zal
deze week donderdag, 16 december zijn; dan zal de draad weer worden opgevat. Ik ben blij dat ik op
dit moment de datum kan noemen.
Van de resultaten van de Commissie Onderwijs en Samenleving is op het moment weinig te vertel
len; die commissie is een paar keer bijeen geweest. In overleg met de sector maatschappelijk werk die
ook aan de besprekingen deelnam is een behoorlijke voorstudie verricht en dat heeft de nodige tijd ge
kost. Men is nu eigenlijk tot de conclusie gekomen dat, als wij wat gaan doen, dat dan op beperkte
schaal zal moeten gebeuren; wij zouden dat eigenlijk moeten aanknopen bij de eventuele plannen van
de gemeente op het terrein van de integratie van kleuter- en lager onderwijs. U weet dat het rapport
van de Schooladviesdienst is uitgekomen; daar wachtte ook die commissie op. Dat rapport is op het ogen
blik in bespreking bij de beleidscommissies voor het onderwijs, dat geldt zowel voor het openbaar als
voor het bijzonder onderwijs in al zijn geledingen.
In hoeverre de leeg staande lokalen bij de scholen een rol kunnen spelen bij de bevordering van de
integratie van kleuter- en iager onderwijs hangt helemaal van de incidentele situaties af. Als je van
wat vroeger twee scholen waren met elk 6 lokalen bij het terug lopen van het leerlingenaantal één
school met 8 lokalen maakt dan is het wellicht mogelijk om t.a.v. de 4 overblijvende lokalen het kleu
teronderwijs een rol te laten spelen. Het is wel zo dat wij er bij de keuze die wij moeten maken wan
neer bij opheffing of fusie een bepaalde school moet verdwijnen wel rekening mee houden hoe die
school t.o.v. de betreffende kleuterschool ook ruimtelijk staat en dat wij bij wijze van spreken in een
wijk niet de oostelijk gelegen lagere school opheffen en de westelijk gelegen kleuterschool, want dan
zouden wij extra afstanden scheppen die niet nodig zijn; dat zou zeker de integratie in de weg staan,
hoewel het niet in één gebouw gevestigd zijn een landelijk probleem is. Of de integratie alleen van die
bouwkundige voorzieningen af zou hangen, ik geloof dat niet; het moet natuurlijk kunnen zonder dat
men in één gebouw is gehuisvest, hoewel huisvesting in één gebouw wel gemakkelijker zou zijn. Nieuwe