41/
De heer Visser: Er is nog één vraag die wel oij deze portefeuille thuis hoort en dat is mijn vraag
betreffende de naleving van de belasting op honden.
De heer Ten Brug (weth.): Ja: „De heren van de stad die hebben altijd wat; ze hebben nu wat uit
gevonden, belasting op de honden." Dat is, geloof ik, van Clinge Doorenbos. Wij moeten - ik heb dat
de vorige keer ook gezegd - hier extra aandacht aan besteden. De grote drukte op de afdeling Finan
ciën - ik hoop dat u dat niet als een smoesje mijnerzijds ervaart en als een kritiek op hun - die zij
hebben gehad en nog hebben met de opzet van de meerjarenraming heeft gemaakt dat het er tot nu toe
bij gebleven is, maar er is mij verzekerd dat het zeker de bedoeling is in dit begrotingsjaar iets aan die
aanschrijvingen te doen. (De heer Visser: Er is bij de ramingen in ieder geval al rekening mee gehouden.)
Ja, op begrotingsbasis zitten wij goed. (Gelach)
De Voorzitter: Ik geef nu het woord aan wethouder Rijpma. (De heer Heidinga: Voorzitter, het is al
half 10 geweest.) Ja, maar wij zijn wat na achten begonnen en wij moeten er wel door. (De heer Rijpma
(weth.): ik wil eerst wel koffiedrinken.) Goed, dan houden wij eerst pauze.
De Voorzitter schorst, om 21.35 uur, de vergadering voor de eerste pauze.
De Voorzitter heropent, om 21 .55 uur, de vergadering.
De heer Rijpma (weth.): Er zijn een aantal opmerkingen gemaakt die van algemene aard zijn of
daar naar tenderen. Ik dacht dat de eerste opmerking in die zin een opmerking van de heer Buising
was over de strijdigheid tussen raadsbeslissingenbeleidsuitspraken, en het handelen van technische
diensten. Ik zal de laatste zijn die ontkent dat er een spanningsveld bestaat tussen politieke beslissin
gen en de technische uitvoering van bepaalde projecten. Bij de technische diensten zit een staf van
medewerkers die in het algemeen een vrij lange opleiding hebben gehad om op dit niveau te kunnen
functioneren en die een zekere ervaring, soms een lange ervaring hebben op het gebied van hun disci
pline. Ik ervaar bij het overleg dat regelmatig plaats vindt toch wel een zekere spanning zo van: de
raad heeft dat maar besloten, maar in wezen kan het toch niet zo. De ene keer gaat het om objectieve
gegevens, b.v. wanneer je het over een weg hebt die zo breed moet zijn, en dan is het een benadering
die vrij hard kan zijn, het kan wel of het kan niet. Er zijn echter ook een aantal uitspraken van de
raad die sterk in de subjectieve sfeer liggen; in dit verband zou ik als voorbeeld willen noemen het
verkeersluw maken van het stationsgebied. Aan de ene kant zijn er dus de objectieve gegevens en aan
de andere kant zijn er de subjectieve gegevens. De technici op de dienst worstelen er mee of raadsuit-
spraken niet conflicteren met hun technische deskundigheid. Ik wil in dit opzicht toch wel zeggen dat
de coöperatie van de diensten in het algemeen bijzonder goed is. De technici proberen zich, zeker de
laatste jaren, steeds meer in te leven in de politieke, de bestuurlijke achtergronden die de raad tot
bepaalde uitspraken gebracht hebben. Hun inventiviteit om die uitspraken ook te verwerkelijken worden
door hen steeds meer in die richting aangewend. In dat opzicht is het samenwerken met de diensten een
plezierige bezigheid. Toch duikt er zo nu en dan wel eens een tegenstelling op. Het voorval dat de
heer Buising als aanloop gebruikte is er een voorbeeld van dat je op het terrein komt van esthetica die
subjectief is en ruimtelijke ordening die sterk objectief is. Ik dacht dat in dit geval onterecht - dat
moet ik er wel bij zeggen - de adviezen van de betrokken ambtenaar meer vanuit zijn visie op de es
thetica genomen zijn dan vanuit het harde, geobjectiveerde standpunt van de raadsuitspraken. Het is
jammer dat het gebeurd is, dat geef ik toe. Aan de andere kant heb ik er begrip voor dat dit probleem
speelt. Ik voeg er aan toe dat er sindsdien een gesprek heeft plaats gevonden in de contactcommissie
waarbij nog eens weer uitvoerig over zulke zaken van gedachten is gewisseld. Ik geloof dat toch wel
duidelijk is dat niet in vrijheid anders beslist kan worden dan de raadsuitspraken aangeven en ik dacht
dat wij ook wel een systeem afgesproken hadden waarbij de kans op tegenstrijdigheden zo klein moge
lijk is gemaakt, zodat een begeleiding van de diensten zoals die op dit moment plaats vindt via aller
lei gesprekken enz. voldoende zal blijken te zijn.
Een ander punt van algemene aard is de mening van sommigen dat ambtelijke nota's - dit slaat,
dacht ik, met name ook op de ambtelijke nota's die door de projectgroepen geproduceerd zijn, hele
lijvige boekwerken die in feite ambtelijke nota's zijn - niet in omloop gebracht moeten worden voor
dat het standpunt van b. en w. bekend is. Er zitten wel wat voetangels en klemmen om het zo te doen.
Tot dusver zijn er vrij wat rapporten van projectgroepen verschenen zonder dat het standpunt van b. en
w. daar nadrukkelijk aan was toegevoegd. Dat volgt ook een klein beetje uit de structuur van het over
leg; immers, een projectgroep rapporteert nadat hij lange tijd samengewerkt heeft met een contact
groep. Dat betekent dat in wezen het rapport via een open wijze van samenwerking tot stand is geko
>3 IfZ
men. Dan kan je nauwelijks verwachten dat, wanneer het rapport klaar is, het dan niet voorwerp van
gesprek en publiciteit wordt op hetzelfde moment dat het beschikbaar is. Ik wil er nog aan toevoegen
dat er wel eens een nota, een rapport bij is waarbij wij proberen even eerder in te springen dan bij een
andere. Dat neemt niet weg dat er van mening verschild kan worden over de vraag of bij de ene nota de
bestuurlijke begeleiding wel had moeten plaats vinden en bij de andere nota niet. De projectgroepen
hebben als regel een vrij ruime opdracht en via die ruime opdracht treden zij naar buiten. Dat betekent
dat de publiciteit zich daarvan op een vrij vlot moment bedient.
De heer Miedema heeft een opmerking gemaakt over de bejaardenhuisvesting. Hij heeft gezegd dat
er een zekere druk is om de bejaardenhuisvesting uit de oude woongebieden weg te drukken. Ik kan mij
dat tot op zekere hoogte wel voorstellen. Ik zeg niet dat het een goede ontwikkeling is, maar ik kan
het mij best voorstellen. In het algemeen bevinden zich in de randgebieden van de binnenstad niet al te
grote woningen. In de staat waarin die nu verkeren is de kans dat er kleinere eenheden in gehuisvest
worden - eenheden voor bejaarden of voor tweepersoons huishoudingen - vrij groot. Als de wijk dat
verouderingsproces gadeslaat dan is het wel te begrijpen dat men daar een zekere correctie op aange
bracht wil hebben. Ik twijfel er echter aan of die kans zeer groot is, want als in de rehabilitatie en in
de renovatie de wooneenheden blijven zoals ze zijn dan zullen ze nooit uitgroeien tot grote woningen
tenzij men van twee woningen één maakt. In het algemeen is er ook een neiging om het aantal woon
eenheden op peil te houden. Ik geloof dat er een zeker evenwicht zal zijn tussen het aantal wooneen
heden dat men zal willen behouden en de oppervlakte die daardoor tot stand zal komen. Het zal dus zo
zijn dat, ondanks het streven van de wijk naar een andere bevolkingssamenstelling, de kans dat er
eenpersoons- en tweepersoonswoningen blijven toch vrij groot is. Alleen, wanneer er nieuwbouwprojec
ten gerealiseerd worden - ik denk aan de Linnaeusstraat en aan de Landbuurt - dan wordt de druk van
uit de wijk om daar bepaalde gezinswoningen te realiseren vrij groot, omdat men het gevoel heeft van:
de wijk is verouderd en daarmee hebben wij een mogelijkheid tot correctie. Afijn, dat spel zal zich
iedere keer wel demonstreren en de raad moet daar maar naar zijn verantwoordelijkheid op inspelen.
Een andere opmerking is gemaakt over het inschakelen van w.s.w.-personeel in de Plantsoenen
dienst. Er is op aangedrongen dat meer te doen. Ik refereer aan het standpunt dat minister Boersma nog
niet zo lang geleden heeft ingenomen. Hij vindt het een onjuiste toestand dit te doen. Aan de andere
kant is het zo dat het, wanneer zich via onze sociale diensten mensen aandienen die in een bepaalde
sfeer hun werkzaamheden moeten verrichten en die werkzaamheden in de Plantsoenendienst kunnen ge
schieden, een onjuiste tactiek zou zijn om ze daarin niet te werk te stellen. Maar om nu als uitgangs
punt te nemen: Breng maar zoveel mogelijk van deze mensen onder in de Plantsoenendienst want daar
door sparen wij geld, ik dacht niet dat dat het juiste uitgangspunt is. Ik dacht dat het uitgangspunt
moet zijn: de behoefte die er is vanuit de mens gezien die in een bepaalde sociale structuur te werk ge
steld moet worden. Overigens is het aantal mensen dat in buitenobjecten te werk gesteld wordt - Leeu
warden is niet zo klein als men misschien wel veronderstelt -, bij de Dienst voor Sport en Recreatie en
bij de Plantsoenendienst, meer dan 40.
Over de andere onderwerpen wil ik nog het volgende zeggen. De St. Jacobsstraat komt gauw. Over
de dorpen komen de voorstellen zeer binnenkort.
De heer De Vries (weth.): De heer Buising is begonnen met zijn waardering uit te spreken voor de
verschijning van de nota van de onafhankelijke commissie over het jeugdwerk in Leeuwarden en hij
heeft op een spoedige behandeling in de raad aangedrongen. Deze nota is 14 dagen oud, er zijn enkele
spontane reacties op ontvangen van enige instellingen en dat is voor ons aanleiding geweest om ook aan
de overige instellingen te berichten dat, wanneer ze willen reageren, dat ons bijzonder welkom zal
zijn. Wij hebben gevraagd om dit vóór 1 januari te doen. De zaak kan dan nog eens op een rij worden
gezet en het streven is er op gericht om, als dit ook binnen de coördinatie van de Secretarie mogelijk
is, deze zaak op 31 januari a.s. op de agenda van de raad te plaatsen.
Nog een aanvullende opmerking over de bejaardenhuisvesting. Ik geloof dat het niet alleen gaat
om de kwantiteit, het gaat, dacht ik, ook in belangrijke mate om de kwaliteit en om het voorzienin
genniveau per bejaardenwoning afzonderlijk. Als wij zien dat er voor Werkmanslust bij Patrimonium een
veelvoud was aan belangstelling dan spreekt hier wel duidelijk een behoefte uit. De Bejaardenraad zal
zich in deze kwestie gaan verdiepen en proberen zicht te krijgen op de vraag om wat voor aantallen
het gaat. Ik dacht dat het niet alleen gaat om de bouw van bejaardenwoningen, maar ook om de voor
zieningen die wij daar omheen kunnen treffen teneinde de bejaarden in de gelegenheid te stellen zo
lang mogelijk in hun eigen woning hun leven te kunnen voortzetten.
De heer Bijkersma heeft een opmerking gemaakt over de z.g. indicatiecommissie en hij heeft aan
gedrongen op samenwerking. Hij heeft daarbij gezegd: In Leeuwarden is het geen probleem want daar
kennen wij een dergelijke commissie al een jaar of 6 a 7. Dit is inderdaad juist. Binnen de sociale com-