22 51
een zaak is die je zonder meer van vandaag op morgen kunt invoeren. Wij krijgen er meer en meer be
hoefte aan, m.n. nu wij met de meerjarenramingen aan de gang zijn. Daardoor hebben wij er des te
meer behoefte aan te kijken of wat wij willen bereiken ook kan. Daarbij is de kredietbewaking en het
te hulp roepen van allerlei moderne apparatuur, geautomatiseerde informatiesystemen, nodig. Ik ben
zeker bereid om dit verder te bekijken. Ik dacht dat het goed was dat wat er op dit punt is nader be
sproken wordt in de Commissie voor de Financiën.
De heer Knol heeft voorts gezegd dat er een moment kan komen dat wij moeten kiezen tussen be
lastingverhoging en beperking van de uitgaven. Hij vraagt of het college zich daar een beeld van ge
vormd heeft, of het college al weet in welke sectoren de verlaging van de uitgaven zou moeten plaats
vinden. Op dat punt - dat blijkt ook wel uit de stukken - heeft het college nog geen beslissing geno
men omdat wij menen dat het beeld op dit moment zo is dat er in 1981 wel een kleine bijsturing zal
moeten komen maar dat er toch nog niet gezegd kan worden dat er dan al een keuze gemaakt moet wor
den. Wij ramen dat er in 1981 een bedrag van 250.000,extra uit de belastingen moet komen; het
staat één regel lager dan post 317, mevr. Smit, het is een post die niet genummerd is. Er staat bij: on
roerend goedbelasting, reinigingsheffing of andere inkomsten. Ik dacht dat ik in eerste instantie u, vol
gens de boeken althans, juist heb beantwoord. Dat afwegen van bepaalde zaken is natuurlijk niet een
zaak die wij alleen maar in 1981 moeten doen, maar het beeld wordt daarna vermoedelijk anders en wij
zullen ons daar nader op moeten beraden, zowel het college als de raad met het college. Volgens mijn
persoonlijke mening sprekende dacht ik dat je op dat moment zou moeten bekijken wat het zwaarste
weegt. Ik zou hier niet al te dogmatisch willen handelen, zo in de sfeer van: belasting verhoging,
nooit! Het hangt er helemaal van af hoe op dat moment de belastingsituatie van Leeuwarden is t.o.v.
andere gemeenten. Wij moeten - dat heeft de heer Knol in eerste instantie al gezegd - geen duurte-
eiland worden. Het hangt er ook van af hoe je binnen de richtlijnen van het ministerie zult kunnen han
delen; de vraag is of dan nog verhoging van de inkomsten mogelijk is of dat je in bepaalde sectoren moet
snoeien. Ik dacht dat van dit college verwacht mocht worden dat, wanneer dit soort maatregelen geno
men worden, dat ook maatregelen zijn waar duidelijk een keuze achter zit, zoals die keuze er ook
duidelijk achter zat toen wij voor de eerste keer met dit beleidsplan, komende uit de artikel 12-situa-
tie, zijn gekomen. Toen was er een duidelijke afweging waar wij snoeiden, waar wij niet snoeiden of
waar wij zelfs enige uitbreiding van het budget gaven.
Dan de opmerking van de heer Visser. Hij heeft het idee dat ik er een beetje omheen gepraat heb
of althans de kern van de zaak niet geraakt heb. Het kan zijn dat ik het niet zo duidelijk verwoord
heb dat de heer Visser er uit kon concluderen of ik hem wel of niet begrepen had. Ik begrijp best wat
de heer Visser bedoelt. Ik kan mij niet anders voorstellen dan dat in vroegere situaties hetgeen hij
vreest gemakkelijker kon voorkomen dan nu. Wij geven de gesubsidieerde instellingen duidelijke richt
lijnen voor de ramingen die zij moeten doen ook wat de percentages van de kostenstijgingen betreft.
Zijn er beleidswijzigingen dan moet dat in hun gegevens naar voren komen. Menen wij b.v. dat wij een
uitbreiding van personeel niet toe kunnen staan dan wordt dat deel van hun begroting niet aanvaard en
wordt bij de subsidieberekening die personeelsuitbreiding niet meegenomen. Wanneer zij toch een per
soneelsuitbreiding hebben gerealiseerd die niet is toegestaan dan moet je niet zeggen: Jullie hebben
het gedaan en wij betalen het wel. Dan zal je ook hard moeten zijn tenzij er omstandigheden zijn ge
weest waarvan je zegt: Er waren bijzondere omstandigheden door het inspelen op voorschriften van het
rijk of iets dergelijks. In zo'n geval zou er over te praten moeten zijn. Ik dacht dat dat ook niets nieuws
was. ledereen zal zich herinneren dat wij er - het is de laatste jaren wat minder - geregeld bij het
Groene Kruis over spraken of er wel één of twee wijkverpleegsters of er wel een administrateur enz.
bij zou mogen komen. Wij hebben daarover toen een duidelijk standpunt ingenomen; de personeelsuit
breiding die wij afwezen werd dan ook door hen niet in de begroting opgenomen en die konden wij dan
ook niet subsidiëren. Wij hebben het nu zo ver gekregen dat zij op dezelfde lijn zitten als wij wat de
ramingen betreft, dat zij dezelfde percentages hanteren. Daar zat vroeger een aanmerkelijk verschil in;
vaak moest je dan constateren dat zij te laag geraamd hadden en hoger hadden gezeten als zij onze
percentages gehanteerd hadden. In die gevallen was het niet irreëel dat wij een hoger subsidie gaven.
Dat is de reden geweest dat wij gezegd hebben: Wij moeten praten en de richtlijnen die wij onze dien
sten voorschrijven moeten ook door de gesubsidieerde instellingen worden gehanteerd; daar binden wij
hen ook aan
De heer Rijpma (weth.): Uiteraard ben ik het met het standpunt van de heer Buising en anderen
eens dat de technische diensten geen zelfstandige beslissingen mogen nemen die in strijd zijn met de
geest en de letter van raadsbesluiten. Laat daarover geen misverstand zijn. Ik heb alleen gemeend een
iets meer aangekleed antwoord te moeten geven dan ja of nee. De heer Singelsma heeft in dat verband
een brief ter sprake gebracht. Afgezien van de redactie wil ik toch wel zeggen dat het t.o.v. de bedrij
23 SZ
ven die zich gepresenteerd hebben juist is geweest dat zij ook gehoord hebben welk advies de techni
sche werkgroep heeft uitgebracht aan b. en w. Dat is een stukje openheid t.o.v. het bedrijfsleven dat
daarmee ook de mogelijkheid heeft gekregen om :e reageren en dat daar ook op gepaste, zeer gepaste
of minder gepaste wijze - daarover kan je van mening verschillen - op gereageerd heeft. Dat betekent
uiteraard dat u die reacties straks bij uw standpunt in kunt calculeren. U stuit niet op een stukje ijsberg
dat u pas later merkt. In die zin geloof ik dat het een goede brief is geweest.
Twee punten van de heer Miedema had ik niet meegenomen in mijn beantwoording; het eerste be
trof de huisvesting van de universiteit. Ik dacht dat er t.a.v. de grondruil weinig problemen meer waren;
men heeft het bij het rijk moeilijk gehad om de juiste vorm te vinden. De zaak is formeel nog niet af
gerond maar ik heb begrepen dat men nu toch binnen de rijksverhoudingen tot een oplossing is gekomen
en ons dat binnenkort mee zal delen. Dat betekent dat het gebied aan de Dammelaan dan ook juridisch
geschikt is voor de huisvesting van het hoger onderwijs. Uit de berichten die ik gehoord heb blijkt dat
men ook werkt aan de werkelijke voorbereiding van de bouw, zij het dat daar toch nog wel wat aspec
ten aan zitten die aanleiding zouden kunnen geven tot een zekere discussie.
Dan het tweede punt, de uitbreiding na CamminghaburenWij zullen daar - dat ben ik met u eens -
op niet te lange termijn een antwoord op moeten geven. Aan de andere kant, het is niet zo dat je zo
maar kunt zeggen: Daar ligt nog 200 hectare en daar zal de volgende uitbreiding op gepleegd moeten
worden. Er zal wel een duidelijke motivering moeten komen, vergezeld van de nodige documentatie
waarom het moet gebeuren en waarom het op die plek moet gebeuren. Dat betekent uiteraard dat je be
zig bent met eventuele variaties op het structuurplan voor Leeuwarden dat wij in 1974 hebben vastge
steld. Dat betekent dat er meer facetten op ons af komen. Ik hoop dat onze stedebouwkundige afdeling
in staat is om naast de taken m.b.t. Camminghaburen, naast de taken m.b.t. de schil - en zo kan ik wel
doorgaan - ook dit er nog bij te doen. Er is dus wel enige zorg bij mij of al die taken kunnen gebeuren.
Om nu direct te zeggen: In 1977 gebeurt het, ik zeg alleen: Het zal wel moeten gebeuren. (De heer
Heidinga: Die ruilverkaveling speelt daar ook in mee.) Dat weet ik. Wij zullen een antwoord moeten
geven, maar dat antwoord zal omlijnd moeten zijn, dat zal gedocumenteerd moeten zijn.
De Voorzitter: Dan rest ons wat dit punt betreft alleen nog de motie die de heer Visser heeft inge
diend, mede namens mevr. Visser-van den Bos. Handhaaft u die motie, mijnheer Visser?
De heer Visser: De reacties van enkele raadsleden tendeerden eigenlijk in de richting van het op
plakken van een etiket, van deze kant dan. Dat was echter bepaald niet de bedoeling. Ik heb deze
zaak in zijn algemeenheid willen stellen aan de hand van een concreet voorbeeld. Gelet op de reac
ties van de andere fracties m.b.t. dit voorstel zijn wij bereid het voorstel in te trekken. Ik zou er wel
prijs op stellen dat deze materie nog eens in de Commissie voor de Financiën zou worden behandeld. De
wethouder is mij een heel stuk tegemoet gekomen, maar nog niet helemaal. (De heer Ten Brug (weth.):
Ik stem er mee in het in de commissie te brengen.)
De Voorzitter: Dan is deze zaak dus opgelost; de motie is ingetrokken. Het punt komt op de agenda
van de Commissie voor de Financiën; dat is de afspraak.
Punt 1b (bijlage no. 458).
Par. 1. Beleidssector Algemeen Beheer.
De heer De Pree: Dit punt hoeft niet zo heel lang te duren. Om welke situatie het gaat is in de
afdelingsvergadering al aan de orde geweest. Ik heb de woonplaatskeuze van ambtenaren onder voorbe
houd geclaimd en wij hebben er daarna in de fractie over gesproken. Wij zijn tot de conclusie gekomen
dat er op het gebied van de woonplaatskeuze van ambtenaren toch iets moet gebeuren. Een paar argu
menten daarvoor. Het meest voor de hand liggend zou zijn: De woonplaats is de gemeente Leeuwarden.
Dat kan niet, dat is niet haalbaar. Elke andere regeling die een beperking aanbrengt is naar onze smaak
enorm arbitrair en leidt tot de situatie dat als je een vergelijking gaat trekken kan blijken dat iemand
die in kilometers gerekend veel dichter bij woont dan een ander geen toestemming krijgt terwijl degene
die verder weg woont wel toestemming krijgt alleen omdat de grenzen van de omliggende gemeenten lo
pen zoals ze lopen. In de tweede plaats zien wij niet waarom het eigenlijk in die situatie nodig is dat
ambtenaren wat dat betreft minder vrijheid zouden moeten hebben dan doorgaans de werknemers in het
bedrijfsleven hebben, los van - dat heb ik de vorige keer al gezegd - situaties waarin het dienstbelang
vergt dat je erg dicht bij je werk woont, maar dat kan per situatie geregeld worden. Er zijn - dat is
het derde argument - ook in onze gemeente moeilijkheden. Ik weet, omdat ik sinds enige tijd in die