14
I
'I
adviseurs de know how en de informatie concentreert en steeds ondoorzichtiger wordt langs welke weg
de besluitvorming tot stand komt wordt de kloof tussen het ambtelijk apparaat en de gemeenteraad gro
ter. Het sombere beeld dat de V.N.G. in haar brochure "Een goede raad", gepubliceerd in 1974,
schetst wordt alleen nog maar sterker bevestigd. Niet alleen beschouwt het ambtelijk apparaat het pri
mair als zijn taak de activiteiten van het college van b. en w. te ondersteunen, steeds meer krijgen
wij de indruk dat het beleid bepaald wordt door dit apparaat. Het ambtelijk apparaat beschouwt de ge
meenteraad als zijn natuurlijke vijand die zich teveel verdiept in detailzaken en in zijn politieke af
weging van beslissingen te grote tegenstrijdigheden en vaagheden manifesteert. Teveel klinkt volgens
ons in ambtelijke nota's en in commissievergaderingen door dat er gelet moet worden op haalbaarheid
en niet op wenselijkheid, dat de raad nog zoveel kan willen maar dat er wel in Den Haag voor ge
knokt zal moeten worden, en dat "last but not least" de raad besluiteloos is. De mate waarin het amb
telijk apparaat overtuigd is van zijn machtspositie kan duidelijk worden geïllustreerd door het in toe
nemende mate op eigen houtje interpreteren van door de raad genomen besluiten in gevallen als het
verkeers- en vervoersmodel en de uitwerking van het structuurplan voor de binnenstad en de beïnvloe
ding van de raad door het verstrekken van selectieve informatie die past in de gedragsregel dat gelo
vigen beter zijn in het beschrijven van de hel dan van de hemel, terwijl bovendien raadsleden altijd
moeten bedelen om informatie. Hierdoor dreigen commissie- en raadsvergaderingen te degraderen tot
toneeluitvoeringen waarbij onder regie van het college van b. en w. de hoofdrollen zijn weggelegd
voor deskundigen en voor raadsleden slechts bijrollen zijn gereserveerd omdat zij immers het script niet
kennen of er zich niet aan willen houden. Het ontbreken van ambtelijke steun aan de raad zien wij als
een belangrijke tekortkoming van het raadsbestel die naar onze mening niet snel weer in goede banen
te leiden is. Neem b.v. artikel 108 van de Gemeentewet waarin staat omschreven dat de secretaris als
eerste adviseur van de raad optreedt. Hoe mooi dit op papier ook is geregeld, het garandeert niets als
het in de praktijk niet werkt. Voor een belangrijk deel is de opstelling van het college van b. en w.
mede oorzaak van de geïsoleerde positie waarin de raad terecht is gekomen. Omdat het college op ba
sis van de aan hem toegekende bevoegdheden in de veronderstelling verkeert dat hij de eerst aange
wezen politiek verantwoordelijke club is stelt hij de raad onder curatele en schermt daarmee het amb
telijk apparaat af van de gemeenteraad. Door de grote druk die op het gemeentebestuur wordt uitgeoe
fend om in snel tempo op grote schaal oplossingen voor zeer ingewikkelde problemen te bedenken gaat
het college zich in zijn ijver steeds meer gedragen als een club patriarchale directeuren die met steun
van zijn deskundige staf er bij de raad op aandringt toch maar snel en op de voorgestelde manier te
besluiten, anders missen wij de zoveelste boot. In dit; opzicht is het functioneren van de gemeenteraad
te vergelijken met een ondernemingsraad die ook nooit verder is gekomen dan het behandelen van
groentesoepzaken. De politieke afweging in de raad wordt hierdoor ondergeschikt gemaakt aan doel-
matigheidseisentechnische mogelijkheden en bestuurlijke haalbaarheid. Treffend werd dit denken vol
gens ons verwoord door een ambtelijk ingestelde journalist van een regionaal dagblad die n.a.v. de in
formatieve raadsvergadering over Camminghaburen als commentaar schreef: "Als er haast is geboden
met de ontwikkeling van een nieuwe wijk zou een gemeenteraad direct het politieke denken, alsof het
hier een parlement betrof, moeten vergeten. Het doen alsof je grote politieke beslissingen moet nemen
is een aardig tijdverdrijf voor lange winteravonden, maar als de realiteit betekent dat er straks mensen
noodgedwongen buiten Leeuwarden moeten wonen dan krijgt dat spelletje een ernstig karakter." Een
betere illustratie van een technocratische habitus die zo langzamerhand kenmerkend is geworden voor
het optreden van het college en het ambtelijk apparaat hadden wij zelf niet kunnen bedenken. Het ge
volg hiervan is dat de raad vaak machteloos tegenover de voorstellen van b. en w. staat omdat een
stelletje amateurs de deskundigen er maar van moeten zien te overtuigen dat zij het anders willen of
niet zo bedoeld hebben. Het is volgens ons volslagen in strijd met de bevoegdheden van de gemeente
raad dat, als een raadslid bij de vaststelling van de begroting een beleidswijziging wil aanbrengen,
hij zelf maar moet aangeven waar hij de financiële dekking vandaan wil halen, net zo min als de Ge
meentewet uitsluit dat raadsleden bij de beleidsvoorbereiding van de gemeentebegroting kunnen wor
den betrokken. Waar het in feite op neer komt is dat de gemeenteraad moet opboksen tegen het voor
deel van de twijfel dat het college van b. en w. naar zich toe getrokken heeft en waarbij bovendien
het college als stootkussen optreedt tussen de raad en het ambtelijk apparaat. Zo wordt ons altijd voor
gehouden dat het ambtelijk apparaat niet zelf afweegt maar uitsluitend uitvoert wat de raad of het col
lege van b. en w. namens de raad hem opdraagt. Zodoende wordt er nefgedaan alsof ambtenaren en
deskundigen neutraal zijn, alsof zij zelf geen mening hebben. Niets is volgens ons minder waar. Wij
vinden het normaal als zich binnen het apparaat net als in de gemeenteraad politieke voorkeuren ma
nifesteren. Wij vinden het een goede zaak dat die naar buiten komen in ambtelijke nota's, adviezen
en commissievergaderingen. De raad heeft er recht op te weten welke beleidsalternatieven of -voorkeu
ren er bestaan. Daarmee wordt het democratisch gehalte van de besluitvorming alleen maar bevorderd,
15
niet alleen wat betreft de beleidsvoorbereiding en -bepaling maar ook wat betreft de controle op de
uitvoering van raadsbesluiten. Door de ons opgelegde beperkingen voelen wij ons als raadsleden in de
tang genomen tussen enerzijds het ambtelijk apparaat en anderzijds het college van b. en w. Deze
sandwichpositie beperkt onze mogelijkheden gebruik te kunnen maken van de door de Gemeentewet
aan de raad toegekende bevoegdheden. In dit licht bezien is het pure ironie dat wij ons als gemeente
raadsleden druk maken over de salamipolitiek van de rijksoverheid die met voorstellen als reorganisa
tie van het binnenlands bestuur de functie van het lokale bestuur willen uithollen of dat wij de vinger
opheffen tegen de toenemende centralisatieneigingen van de rijksoverheid onder het mom van de de
centralisatiegedachte. Slechts op papier worden de bevoegdheden van de gemeenteraad aangetast. In
de praktijk wordt er getornd aan de machtspositie van colleges van b. en w. en hun staven. Het is ook
niet verwonderlijk dat de V.N.G. nogal fel van leer is getrokken tegen deze aanval op de lokale de
mocratie. De V.N.G. is volgens ons een bestuurlijk ingestelde belangenorganisatie waarop m.n. bur
gemeesters en wethouders hun stempel drukken en beslist geen politieke organisatie die vanuit raads
leden denkt. Het is dan ook niet te verwonderen dat de marginale positie waarin raadsleden in het al
gemeen terecht zijn gekomen tot denkbeelden leidt als het instellen van een soort ombudsman voor
raadsleden. Wij zijn hier bepaald geen voorstander van. Waar volgens ons eerder de oplossingen moe
ten worden gezocht zijn: Het verbeteren van het functioneren van lokale afdelingen van politieke par
tijen, het aan de fractie binden van wethouders, het opvoeren van het lokale bewustzijn bij landelijke
politieke partijen en tweede kamer-leden en het omturnen van de V.N.G. als een belangenbeharti-
gingsorganisatie die opkomt voor de raadsleden en niet alleen voor de gevestigde orde. Bovendien die
nen raadsleden meer gebruik te maken van de bevoegdheden die de Gemeentewet aan hen toekent en
dienen gemeenteraden zich te verzekeren van ambtelijke steun. Om een betere greep te krijgen op de
beleidsvoorbereiding zou de gemeenteraad meer dan voorheen gebruik moeten maken van de mogelijk
heden die het commissie- en radenstelsel volgens artikel 61 en volgende biedt. De volgende stap na
het openbaar worden van de besluitenlijsten van b. en w. en ambtelijke nota's is het door de raad bij
stellen van instellingsbesluiten van raadsadviescommissies. Wat ons verbaast is dat deze raad middels
vraag- en antwoordspel betrokken wordt bij het tot stand komen van beleidsplannen. Het is de bevoegd
heid van de raad de begroting vast te stellen en daaruit vloeit volgens ons voort dat wij als raadsleden
invloed uit kunnen oefenen op beleidskeuzen en prioriteitstellingen. Pas dan zijn volgens ons de voor
waarden geschapen waarin met recht aan raadsleden de eis kan worden gesteld dat zij zelf de financië
le dekking moeten aangeven als zij tot een andere prioriteitstelling of afweging van alternatieven zijn
gekomen. Bovendien willen wij er voor de zoveelste keer op wijzen dat de mogelijkheden om burgers
bij het bestuur te betrekken beter verkend en gebruiktzullen moeten worden. In de memorie van toe-
lichting op artikel 61 en volgende van de Gemeentewet wordt duidelijk gesteld dat het niet de bedoe
ling is om burgers mee te laten praten vanuit van boven af geregelde procedures maar dat het de be
doeling is burgers invloed te laten uitoefenen op het beleid van onderen op, m.a.w. de burgers een
stuk macht te geven. Teveel wordt naar onze indruk de boot wat dit betreft afgehouden. (De heer Ten
Brug (weth.): Dat is uitholling van de raad waar u net over sprak.) De zelfgenoegzaamheid waarmee
over de ingestelde functionele raden wordt gesproken blokkeert de mogelijkheden optimaal gebruik te
maken van de mogelijkheden die artikel 61 en volgende biedt om inspraak te geven aan burgers. Het
toekennen van het recht aan burgers om in gemeenteraads- en commissievergaderingen het woord te
mogen voeren of het experimenteren met binnengemeentelijke decentralisatie is beslist geen najagen
van een hersenschim. Men bewijst de lokale democratie geen dienst door krachtige retirades te houden
tegen centralisatieneigingen in Haagse kringen terwijl men in eigen winkel als patriarch de mogelijk
heden tot delegeren, waardoor wijkbewoners en anderen invloed kunnen uitoefenen, laat liggen. Wij
vinden het een fabel dat burgers geen interesse zouden hebben voor de lokale politiek of niet verder
denken dan hun eigen tuintje. Wat eerst op tafel moet komen zijn de eisen die aan een gemeentebe
stuur gesteld moeten worden en de mogelijkheden en behoeften die burgers hebben om invloed uit te
oefenen. Nog minder hebben wij er behoefte aan onszelf op de borst te kloppen dat wij in den lande
voorop lopen. Wat ons in dit verband verbaasd heeft is dat de ad hoc-commissie die het radenstelsel
moet gaan doorlichten ingesteld is door b. en w. en niet door de raad. De raad heeft volgens artikel
61 en volgende de bevoegdheid commissies in te stellen en dient dan ook als raad betrokken te worden
bij de voorbereiding als er sprake is van een herstructurering. Door op de voorgestelde wijze, zonder
een duidelijke vanuit de raad vastgestelde opdracht, te gaan werken missen wij als raad de boot om
het commissie- en radenstelsel op een volgens de raad passende wijze te herstructureren. Nu dreigen
wij overgeleverd te worden aan een toevallig samengestelde, min of meer representatieve club mensen,
waartoe wij overigens zelf ook behoren, die zelf zijn opdracht moet formuleren. Deze werkwijze is
volgens ons een voorbeeld van ambtelijk denken en getuigt niet van politiek gevoel. Naast het opvoe
ren van de politieke weerbaarheid in de beleidsvoorbereiding vinden wij dat de raad ook sterker op