8
Dan iets over de moeilijkheden waar wij voor staan. Ik heb - misschien hebt u het ook gedaan - bij
het doorbladeren van de raadsstukken even gekeken naar wat er in afdeling III is geweest; daar is dit
punt enkele maanden geleden ook aan de orde geweest. Toen hebben zowel weth. Eijgelaar als ik daar
een bepaalde uiteenzetting van gegeven. De frictie in deze is hoeveel middelen wij uit het totaal
waarover wij beschikken kunnen bestemmen voor deze hulpverleningsdienst; dat is een afweging van
prioriteiten waar wij steeds mee bezig zijn. Er zijn op het ogenblik inderdaad een aantal spanningen;
het zou niet zinvol zijn daar omheen te draaien, want dat is een feit. Er wordt door weth. Eijgelaar en
de directie ook overleg gepleegd o.m. met de medezeggenschapscommissie en de vakbeweging; er is op
korte termijn nog weer een bespreking, heb ik net vandaag gehoord. De problemen die aanleiding ge
ven tot deze spanningen hebben daarbij de volle aandacht. Wij moeten afwachten wat daar uit komt en
wij willen graag duidelijk op een rij zetten wat precies de bezwaren zijn van de zijde van het perso
neel, naar voren gebracht door de medezeggenschapscommissie en eventueel door de vakbeweging. Die
bezwaren zullen wij incalculeren bij het nemen van beslissingen die noodzakelijk zijn. Ik wil ook nog
een opmerking maken over het punt waarom de spanningen de laatste tijd zijn toegenomen. Natuurlijk
wordt deze dienst net als vele andere takken van dienst geconfronteerd met een toenemende hoeveel
heid werk; dat is gewoon het constateren van een feit. Daar komt echter bij dat, doordat een ieder
meer mobiel is - ik geloof dat ik het zo zou moeten zeggen -, wanneer mensen die niet actief in dienst
zijn opgeroepen worden de opkomst soms zeer miniem is. In het verleden was die opkomst op een derge
lijke oproep aanzienlijk groter. U moet mij goed begrijpen, ik bedoel dat niet verwijtend, ik bedoel
het alleen constaterend, daarom ben ik ook begonnen met te zeggen dat men net als in alle groepen
van de samenleving nu veel mobieler is, als men geen dienst heeft is men niet zo vaak meer thuis als
vroeger het geval was en dat gebeurt bij deze groep mensen ook; wij zien hetzelfde b.v. bij de politie
en eigenlijk bij alle groepen die op een bepaald moment voor bepaalde situaties opgeroepen kunnen
worden. In dat kader is ook aan de orde gesteld - daarover is nog geen beslissing genomen - het treffen
van een consignatieregeling; daar zijn nogal wat bezwaren tegen en daar wordt op het ogenblik over
onderhandeld. Die onderhandelingen zullen eerst tot een einde moeten worden gebracht. Wij zullen dan
balans opmaken. Als wij tot de conclusie zouden komen - ik weet dat op dit moment niet; wij zullen
dat binnen afzienbare tijd bespreken - dat er bepaalde maatregelen getroffen moeten worden dan zal
dat tot uitdrukking moeten komen in het beleidsplan 1978-1982. De stukken daarvoor zijn wij op het
moment aan het opstellen, het zit al in de werkgroepen en de commissies. Deze zomer verschijnt dat
werkplan en daar gaat u over enkele maanden over praten. Uiteindelijk neemt de raad daar beslissingen
over. Wij zijn dus op dit moment bezig na te gaan in hoeverre al of niet - ik kan daar op dit moment
geen enkele uitspraak over doen; dat zou ook niet terecht zijn - aan de problemen die er zijn tegemoet
zou kunnen worden gekomen door een uitbreiding van het personeel. Ik kan u wel zeggen dat de uit
breiding die van de zijde van het personeel in bepaalde contacten is genoemd een geweldige aanslag
zou betekenen op de ruimte die wij met elkaar beschikbaar hebben voor alle taken waarvoor wij gesteld
zijn. Maar ik doe ook met deze opmerking geen uitspraak, dat moet u straks doen. Ik bedoel alleen te
zeggen dat het dan niet om een of twee mensen gaat en ook niet om drie maar om aanzienlijk grotere
aantallen. Wij zijn dus bezig balans op te maken en de zaak komt so wie so in de raad terug bij het be
leidsplan. U hebt ook alle gelegenheid eerst in de afdelingsvergadering en, als u dat wenst, later in de
plenaire zitting op dit probleem terug te komen ongeacht met welk voorstel wij komen.
Dan een paar concrete punten m.b.t. hetgeen de heer Pronk heeft gevraagd. Er wordt - ik heb dat
al gezegd - overleg gepleegd met de medezeggenschapscommissie en met de vakorganisaties. Er is
uiteraard over deze problemen ook een regelmatig contact met de inspectie, dat gebeurt altijd m.b.t.
dit soort problemen, dat is een soort continu contact dat m.n. de directie van de dienst heeft en dat is
ook alleen maar nuttig. Wij oriënteren ons ook bij andere korpsen, daar kunt u verzekerd van zijn. Ik
wil u ook wel zeggen dat wij niet de indruk hebben - het is wel goed dat ook in dit stadium te noe
men - dat Leeuwarden op dit ogenblik een slecht figuur slaat wat betreft de bezetting. De heer Pronk
heeft wel een interessant voorbeeld genoemd, n.l. Amersfoort; die hebben een permanente bezetting die
canzienlijk lager is dan de onze, maar die werken met vrijwilligers. Er zijn meer en ook nog wel veel
grotere korpsen die met vrijwilligers werken. De leiding van onze dienst heeft uit een oogpunt van be
leid en een goede functie-uitoefening liever te maken met beroepsmensen, daar geeft de directie dui
delijk de voorkeur aan. Ik weet echter niet of wij uiteindelijk misschien door de financiële problemen
toch niet gedwongen zouden kunnen worden ook eens weer naar die vrijwilligers te kijken; dat zou wel
eens kunnen zijn. Maar of dat nu zo erg de instemming van ons personeel heeft waag ik te betwijfelen. Ik
sluit dat dus niet uit, maar het is niet een punt dat bij ons op nummer één staat, wij gaan eerst na of
wij met de beleidslijnen die wij toch bewust met elkaar de laatste jaren hebben getrokken door kunnen
gaan. Alleen als er werkelijk meer mankracht zou moeten komen en die weg een aanzienlijk goedkope
re zou zijn en toch een bepaalde oplossing zou bieden zullen wij dat misschien ook nog een keer in
overweging moeten nemen. Dat punt zou eventueel nog weer in discussie kunnen komen.
Wij hebben u in de laatste alinea voorgesteld de brief ter afdoening in handen van b. en w. te
stellen. Ik dacht dat wij wel af kunnen spreken - het overleg is gaande en dit probleem moet uiteinde
lijk uitmonden in een bespreking m.b.t. het beleidsplan 1978-1982 - dat wij die laatste zin vervangen
door: Deze aangelegenheid zal wederom aan de orde komen bij het beleidsplan 1978-1982. Er moet dan
wel bij staan dat wij betrokkenen daarvan in kennis zullen stellen.
De heer Pronk: U zegt het eigenlijk heel concreet: Hoeveel middelen kunnen en willen wij hier
voor beschikbaar stellen? Dat is een duidelijke afweging die wij met zijn allen zullen moeten doen. Als
u zegt dat er een regelmatig overleg is met de inspectie dan vraag ik mij af waarom er geen advies van
de inspectie bij de stukken is zodat u b.v. kunt zeggen: Kijk, de inspectie zegt dat wij heel duidelijk
op een goede norm zitten met ons korps. Ik zou zo'n advies toch wel graag eens willen zien. Dan zegt u
dat ik door Amersfoort te noemen een interessant voorbeeld heb aangehaald. Ik ken nog wel een inte
ressant geval, b.v. Haarlemmermeer. Daar heeft men 75-000 inwoners en 48 man in een beroepskorps
plus een vrijwilligerskorps van 100 man; bij brand is daar geen opkomst van beroepspersoneel
Ik heb u in eerste instantie in mijn verhaal gevraagd: Ga bij al deze instanties nu eens grondig on
derzoeken wat zij er van vinden en kom dan met een preadvies terug bij de raad. Als u in uw beant
woording bedoeld hebt te zeggen dat u het eigenlijk wel met mij eens bent dat dat zo zou moeten en
dat u ook van plan bent dat te doen dan heb ik er geen moeite mee, maar anders heb ik nog een motie
in petto.
De heer DeGreef: Ik heb in mijn verhaal gesproken over de lange en over de korte termijn. Wat de
lange termijn betreft begrijp ik wel dat wij dat bij de begroting moeten afwegen tegen de andere wen
sen die wij hebben. T.a.v. de korte termijn is mijn vraag, omdat de zomerperiode er aan komt, of er
ook wordt overlegd en onderhandeld om op korte termijn een oplossing te vinden voor de schadelijke
effecten die volgens het personeel vastzitten aan de consignatieregeling. Dat is mijn concrete vraag,
wordt er aan gewerkt?
Mevr. Visser—van den Bos: Wij verwachten beslist niet dat u zo maar even een antwoord kunt ge
ven, juist omdat er nog grondig onderzoek en overleg nodig zal zijn om te kijken op welke wijze de
problemen op te lossen zijn, maar wij vinden het wel erg lang duren als er met de behandeling van de
ze brief gewacht zou moeten worden tot de behandeling van het beleidsplan. Wanneer er geld gevo
teerd moet worden voor uitbreiding en zo dan zullen wij er inderdaad pas bij de behandeling van het
beleidsplan aan toe komen, maar het lijkt mij voor de rust en voor de goede geest in het korps erg be-
langrijk dat wij eerder een antwoord kunnen geven. Wij zouden dus ook bijzonder graag eerder geïnfor
meerd worden.
De Voorzitter: Ik heb niet veel toe te voegen aan hetgeen ik in eerste instantie heb gezegd. Ik be
grijp niet goed wat de heer Pronk bedoelt als hij het heeft over grondig contact. Wij hebben een gron
dig contact; dat heb ik net gezegd. Ik hoop niet dat u de indruk hebt - als u die hebt is dat ten onrech
te - dat wij dit „en bagatelle" nemen. Ik kan u de verzekering geven dat wij hier steeds mee bezig
zijn. Wij zijn ons er ook van bewust dat dit een uitermate moeilijk probleem is. Wat het contact met de
inspectie betreft, wij hebben een regelmatig overleg. Ik moet u wel zeggen dat er geen exacte normen
zijn, het is ook een kwestie van afwegen, van hoe ver je wilt gaan met het veilig stellen van het snel
en met voldoende mensen kunnen uitrukken, voldoende dan in de zin wat de technici menen dat vol
doende is. Dat is een probleem waar wij steeds mee bezig zijn. Men kan er verschillend over denken
waar die grenzen liggen. U weet echter net zo goed als ik dat er geen kwestie van is dat wij ons niet
bewust zijn van de urgentie van deze zaak, nogmaals, het is een kwestie van afwegen van de prioritei
ten in het totaal van onze begroting, dat is het hele probleem waar wij mee worstelen, een ander
woord is daar niet voor. Wij zijn er mee bezig en wij komen er stellig binnen afzienbare tijd op terug.
Dan iets over de korte termijn waar de heer De Greef naar vraagt. Over de korte termijn wordt op
het ogenblik overleg gepleegd door weth. Eijgelaar en de directie met de medezeggenschapscommissie
en de vakbonden die dit probleem ook hebben aangesneden. Donderdag a.s. is er weer een bespreking.
Er wordt nagegaan wat wel en wat niet kan en moet deze zomer. Ik heb in het begin niet zomaar gezegd
dat het allereerste is dat wij ons er met elkaar van bewust zijn dat wij een zware verantwoordelijk
heid op onze schouders hebben. Als de consequentie zou zijn dat wij op een bepaald moment niet uit
kunnen rukken of met werkelijk onvoldoende mensen uit zouden moeten rukken - het is inderdaad een
aantal keren heel erg op de grens geweest - dan komt er een moment dat wij de verantwoordelijkheid
niet meer kunnen nemen en dat zou ons kunnen dwingen op korte termijn - laten wij daar dan heel dui-