10 worden voorgelegd alvorens de gemeenteraad de verder uitgewerkte plannen goedkeurt. Bij de behande ling van de begroting is trouwens toegezegd dat het rapport van de werkgroep aan de Raad voor Maat schappelijke Dienstverlening zou worden voorgelegd. De voorstellen tot wijziging van de organisatie structuur t.a.v. de directie kunnen wij behandelen zonder de zienswijze van de Raad voor Maatschappe lijke Dienstverlening te kennen, doch het lijkt ons wel wenselijk dat het rapport dat thans voor ons ligt ook aan deze raad wordt toegezonden. De veranderingen in de organisatiestructuur lossen natuurlijk ook niet alle gesignaleerde knelpunten op, daar is wel wat meer voor nodig en er zal nog heel wat werk moeten worden verzet. Wij moeten ons er heel goed van bewust zijn dat je in een dienst als de Gemeen telijke Sociale Dienst met dezelfde mensen verder moet en dat de veranderingen in de organisatiestruc tuur, hoe nuttig en noodzakelijk ook, niet alleen leiden tot een optimale dienstverlening aan onze bur gers die in steeds toenemende mate een beroep doen op de Gemeentelijke Sociale Dienst. Het thans voor ons liggende organisatiemodel is logisch opgebouwd en het is belangrijk dat eerst de administratieve opzet wordt aangepakt. Verheugend vinden wij het ook dat de sector sociale dienstver lening nu geheel gelijkwaardig is aan de financieel-economische sector; de individuele maatschappe lijke zorg i.e. het werken met cliënten is immers minstens even belangrijk als de administratief-financië- le consequenties van de dienst. T.a.v. de afdeling Individuele Maatschappelijke Zorg heb ik trouwens nog een vraag. Op blz. 86 van het rapport staat onder sub a.: "De voorgestelde organisatiestructuur be vat behoudens het punt van de integratie van de subafdeling Algemeen Maatschappelijk Werk geen es sentiële wijzigingen t.o.v. de huidige organisatiestructuur." Dat betekent dus dat de integratie van de subafdeling Algemeen Maatschappelijk Werk wel een essentiële wijziging is en dat is het dan ook, want integratie betekent hier gewoon dat deze subafdeling verdwijnt. Hier is al eerder sprake van ge- weesten m.n.bij de verlaging van de personeelsbezetting werd in het interim-rapport inzake het kwan titatieve onderzoek naar de personeelsbezetting voorgesteld dat deze subafdeling zou moeten worden ingekrompen, een zaak waarbij onze fractie indertijd de nodige vraagtekens heeft geplaatst. Moet ik nu op grond van het rapport concluderen dat de subafdeling Algemeen Maatschappelijk Werk geheel is verdwenen? Wat zijn dan de consequenties van deze organisatorische maatregel voor de inhoudelijke aspecten van het werk van de afdeling Individuele Maatschappelijke Zorg? Is er al een afbakening van taken en overleg met andere sectoren in de maatschappelijke dienstverlening over de wijze waarop voor individuele immateriële problematiek kan worden doorverwezen? Of komen al deze zaken straks nog aan de orde als na deze eerste stap t.a.v. de veranderingen op directieniveau de verdere uitwerking van de organisatiestructuur aan de orde komt? In ieder geval heeft mijn fractie er bezwaar tegen als om organisatorische redenen deze afdeling zo maar verdwijnt en er inhoudelijk t.a.v. de immateriële problematiek waarmee de Gemeentelijke Sociale Dienst dagelijks geconfronteerd wordt niets is geregeld. In het rapport staat op blz. 87 ook dat t.a.v. deze problematiek op de afdeling maar ook daar buiten, b.v. in de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening, de discussie nog aan de gang is, dat er nog een apart onderzoek moet worden ingesteld. Een ander punt waar ik grote vraagtekens achter zet is de suggestie de werkzaamheden m.b.t. be zwaar en beroep van de afdeling S.Z.W. over te hevelen naar de Gemeentelijke Sociale Dienst zelf. Waarom zou dat doelmatiger zijn? En is het niet vreemd als de beroepen tegen beslissingen van de So ciale Dienst door die zelfde dienst worden behandeld? Dienen de beroepsinstanties niet juist zo los mo gelijk te staan van de instantie die de beslissing in eerste aanleg heeft genomen? Maar misschien loop ik ook nu vooruit op zaken die nog helemaal moeten worden geregeld en waar op een later tijdstip in de gemeenteraad over zal worden gesproken. Dichter bij huis blijf ik als ik terug ga naar de raadsbrief waarin ik lees dat in 1976 is besloten - m.i. was dat een zeer terechte beslissing - de personeelssterkte niet, zoals men aanvankelijk van plan was, te verminderen. Maar loopt ondanks de toename van werk de personeelsbezetting toch niet gevaar als ik in de raadsbrief lees: "M.b.t. de in het beleidsplan 1975-1978 voorgenomen personeelsverminde ringen merken wij op dat getracht zal worden deze na het in werking treden van de nieuwe organisatie structuur alsnog te realiseren."? Laten wij dan het hele idee van de personeelsinkrimping maar vergeten als wij de dienstverlening op een goed niveau bij de huidige stijging van het werkaanbod willen hand haven. Misschien zal er niet alleen een extra adjunct-directeur bij moeten komen, maar zal een goede sociale dienstverlening aan onze inwoners - en daar gaat het bij dit alles in eerste instantie toch om - zelfs personeelsuitbreiding noodzakelijk maken. Tot slot nogmaals de waardering van mijn fractie voor het rapport en instemming met de in de raads brief voorgestelde wijzigingen in de organisatiestructuur op directieniveau, doch het eigenlijke werk waarvoor het rapport inzake het organisatie-onderzoek Gemeentelijke Sociale Dienst een eerste aanzet levert moet nog komen. 11 Mevr. Visser—van den Bos: Mijn fractie is tevreden met het uitgebrachte rapport. Wij menen dat een woord van waardering aan de uitbrengers van het rapport hier op zijn plaats is. Wij zijn met u van me ning dat wij nu tenminste een goed plan in handen hebben om de organisatie bij de G.S.D. te verbeteren. Helaas gaat het hier om een dienst die de laatste tijd steeds in belangrijkheid toeneemt, des te noodza kelijker dat de hele zaak daar goed functioneert. Het is ons bekend dat na aanvankelijke aarzeling de ambtenaren van de dienst con amore willen meewerken. Wij wensen u en de kleine commissie veel suc ces met de invoering van de op papier goed lijkende structuur. Mogen wij u dan nog een paar vragen stellen? Hoe denkt u de samenwerking van de G.S.D. met andere vormen van maatschappelijke dienstverlening goed te organiseren? Misschien - ik sluit dan aan bij wat mej. De Vos zopas zei - kan dat toch nog eens een punt van bespreking vormen in de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening. Kunt u ons verder informeren of de nu voorgestelde structuur ook elders bestaat? Ik vraag dit i.v.m. de omvang van de dienst die toch nogal aan sterke kritiek heeft bloot gestaan als ik denk aan onze ar tikel 12-situatie toen van de kant van de mensen die de zaak hier kwamen bekijken toch in elk geval werd opgemerkt dat onze dienst veel te zwaar bezet was. Dus het lijkt mij een belangrijke zaak dat, wanneer de organisatiestructuur verbeterd is en wij daar meer klaarheid in hebben, opnieuw eens ver teld wordt hoe het met de bezetting van de dienst is. Natuurlijk is ons niet ontgaan de geweldige stij ging van hulpverleningsgevallen die bij de dienst de laatste jaren voorkomt en ook wij zijn van mening dat het ontzaglijk belangrijk is dat de bezetting dusdanig is dat de hulpverlening ook werkelijk goed kan verlopen. Wij willen daarom graag dat u over b.v. een halfjaar of de raad rechtstreeks of via de Commissie voor de G.S.D. - het verslag van de commissievergaderingen wordt ter kennisname aan de raad gegeven - nog eens informeert hoe de voortgang van de invoering van de nieuwe structuur loopt. Dan wil ik eigenlijk even inhaken op een opmerking over de bezwaar- en beroepschriften ten aanzien waarvan wordt voorgesteld die onder te brengen bij de G.S.D. Als lid van de Commissie voor de G.S.D. weet ik dat daar het voorstel gedaan is dat de commissieleden betrokken zouden worden bij die bezwaar- en beroepschriften en ongetwijfeld weet de wethouder dat ik nogal eens problemen heb gehad met een te kleine taak van de commissie voor deze toch erg grote en belangrijke dienst. Misschien is dit een van de dingen waarbij de Commissie voor de Sociale Dienst toch werkelijk eens enige inspraak kan krijgen in de dagelijkse gang van zaken bij deze dienst die voor onze gemeente zo vreselijk belangrijk is. De heer De Vries (weth.): Ik wil graag beginnen met namens het college aan te sluiten bij de waardering die de kleine commissie heeft geïncasseerd voor het uitgebrachte rapport. Het is inderdaad juist zoals mej. De Vos en mevr. Visser hebben gesteld, het is een duidelijk en goed leesbaar stuk en het is open en eerlijk, de knelpunten zijn er ook in alle duidelijkheid in weergegeven, er staat precies in waar het aan schortte bij de Gemeentelijke Sociale Dienst. Ik geloof met de beide spreeksters dat dit rapport wat de directiestructuur betreft duidelijk een aanzet kan geven voor een verdere stroomlij ning van het functioneren van de G.S.D. Dit rapport is tot stand gekomen via een benadering vanuit de dienst zelf. U hebt in het stuk kunnen lezen op welke wijze de mensen die belast waren met de leiding van het onderzoek fase voor fase de verschillende medewerkers van de dienst hebben betrokken bij het onderzoek en het resultaat is ook inderdaad zo dat er bij de dienst zelf het gevoel leeft dat het de za ken weergeeft zoals deze zich op het ogenblik voordoen en dat er ook dringend behoefte is aan een stuk nadere bezinning omtrent de verdere structurering. U hebt gezien dat gezocht is naar een verster king in de top. Deze versterking zal er ongetwijfeld toe leiden dat er inderdaad een duidelijke afgren zing komt van enerzijds de maatschappelijke dienstverlening en anderzijds het totaal van de organisa tie van de dienst zelf. Wanneer ik op dat eerste nog even terug kom dan zou ik er graag op willen wij zen dat er zich momenteel in onze samenleving veranderingen voltrekken die het m.n. noodzakelijk zullen maken dat de gemeentelijke sociale diensten in het geheel van de maatschappelijke dienstverle ning een grotere en ook een meer actieve rol toegewezen zullen krijgen. In dat geheel is het, geloof ik, zinvol dat wij juist op dit moment komen met het voorstel dat hier vanavond aan de orde is. Het is voorts zo dat dit een eerste stap is, de zaken zullen nog verder ingevuld moeten worden. Zodra de directie straks volledig is kunnen wij ook in een snel tempo, met handhaving van de kleine commissie, verder komen om de mannen en de vrouwen in te vullen in de betreffende sectoren. Het gaat niet om een uit breiding, het gaat om een verschuiving van functies, functies die helemaal ingepast zullen worden in het proces van de bijstandverlening. Mej. De Vos heeft gevraagd of dit een eerste stap is en wat er nu verder gaat gebeuren. Wij zullen in een snel tempo proberen, ook ter voorkoming van onrust bij de dienst zelf, te komen tot een invul ling van de functies. Als mej. De Vos er op wijst dat de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening niet heeft geadviseerd en de commissie van advies en bijstand wel dan is dat op zichzelf juist, maar wij hebben reeds een week of vijf geleden het rapport ter kennisneming toegezonden aan de Raad voor

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1977 | | pagina 6