12
Maatschappelijke Dienstverlening en wanneer het presidium van die raad hierin aanleiding had gevonden
om nog te reageren dan was dat op dat moment stellig nog mogelijk geweest, wel hebben wij in de be
geleidende brief gesteld dat wij ons voor kunnen stellen dat waar het hier gaat om enkel een stuk orga
nisatie en niet om uitvoering van de maatschappelijke dienstverlening sec voorlopig kan worden vol
staan met het ter kennisneming toezenden van de betreffende nota. Maar er moet natuurlijk meer gebeu
ren. Wanneer wij straks komen tot de verdere invulling dan komen wij vanzelf bij het functioneren van
de dienst te midden van de andere sectoren van de maatschappelijke dienstverlening in onze gemeente
en op dat moment is er inderdaad alle aanleiding om op een breder vlak nog eens met elkander van ge
dachten te wisselen door naast de commissie van de dienst ook de Raad voor Maatschappelijke Dienst
verlening in het overleg te betrekken om van daaruit te proberen de samenhang die het werk van de
dienst moet hebben met de andere sectoren van maatschappelijke dienstverlening nog eens nadrukkelijk
onder ogen te zien.
Mej. De Vos heeft gezegd dat nu plotseling de afdeling maatschappelijke zorg verdwijnt. Het is zo
dat de afdeling sec wel verdwijnt maar de functies als zodanig niet, die blijven. Die functies worden
alleen anders gegroepeerd, het worden werkeenheden - dat is althans de voorlopige gedachte - waar
binnen het totale hulpverleningspakket ingebracht zal worden. Wij dachten ook dat het op dit moment
juist goed was om dit te doen om twee redenen, wij hebben een duidelijke afspraak met het particulier
initiatief waarbij is overeen gekomen dat alle werkzaamheden die betrekking hebben op niet-materiële
hulpverlening primair daar aangemeld worden en dat de G.S.D. zich zo mogelijk alleen bezig houdt met
bijstandverlening of bijstandverlening en immateriële hulp zo gauw er sprake is van een totaalpakket.
Deze afbakening van taken zal naar buiten uit nog meer gestalte moeten krijgen. Tot nu toe is het zo
geweest dat er van een overleg op directieniveau tussen de dienst en het particulier initiatief nog niet
zo zeer sprake is, maar wij stellen ons wel voor dat, wanneer straks deze hele organisatie zijn verdere
beslag heeft gekregen, wij dan ook m.b.t. die kant van de zaak komen tot een goed gereguleerd over
leg.
Mej. De Vos heeft voorts geattendeerd op de zinsnede waarin staat dat b. en w. alsnog menen dat
er ruimte zal moeten zijn om te komen tot redressering van het aantal formatieplaatsen; in principe is
dat ook zo. Dat geldt niet zo zeer de buitendienst. Wij hebben de laatste paar jaar de zaak kritisch
gevolgd in die zin dat er van tijd tot tijd een inventarisatie is gemaakt van het verloop van het aantal
cliënten en dat verloop heeft alleen maar stijgingen te zien gegeven. Maar wij menen dat er m.b.t. de
administratieve procedure - dat hebt u ook in het organisatierapport kunnen zien - wel degelijk aan
leiding is tot verkorting van bepaalde lijnen waardoor een aantal functies opgeheven kan worden.
Op die zaak an sich komen wij nog nader terug. Wat de verdere ontwikkeling betreft is het landelijk zo
dat er bij alle diensten op het ogenblik druk is om meer mensen, vooral in de sector van de maatschap
pelijke dienstverlening, als gevolg van de sterke stijging van het aantal werkloosheidsgevallen en de
begeleiding van individuele cliënten die aangewezen zijn op een w.w.v.- of een r.w.w.-uitkering. Wij
hebben in contacten met andere gemeenten de laatste maanden gezien dat daar vrij forse uitbreidingen
zijn geweest en dat waren dan met name de gemeenten die destijds in het Divosa-rapport model hebben
gestaan bij de hoge score die Leeuwarden indertijd maakte. Wij hebben bij onze gemeentelijke dienst
de personeelsformatie praktisch gehandhaafd op het aantal zoals dat er enige jaren geleden ook was en
dat betekent dus dat de dienst eigenlijk zelf al een stuk van de besparingen die wij toen meenden te
kunnen aanwijzen heeft gevonden door met hetzelfde aantal mensen een aanmerkelijk hoger aantal cli
ënten te helpen.
Aan het adres van mej. De Vos nog even samenvattend: Wij komen op deze zaak stellig terug zo
dra wij straks de zaken hebben ingevuld en wij ook t.a.v. de verbindingen en de samenhangen met het
particuliere veld voldoende greep op de situatie hebben.
Ook mevr. Visser heeft namens haar fractie haar tevredenheid geuit over dit rapport, zij heeft ge
zegd dat dit een goed plan is en een belangrijke aanzet om te komen tot een duidelijker structurering
van de G.S.D. Ik dacht dat ik haar opmerking over de samenwerking met het particulier initiatief wel
kan laten rusten omdat ik die in het antwoord aan mej. De Vos al heb meegenomen. Hetzelfde geldt
eigenlijk m.b.t. de te zware bezetting van de dienst. Wij zijn op het ogenblik bezig normen te ontwik
kelen in deze zin dat wij kunnen zeggen: Bij dit cliëntenbestand zullen wij ongeveer die bezetting aan
buitendienstfunctionarissen moeten hebben. Zo zullen wij ook proberen, mede aan de hand van organi
satie-onderzoeken elders, voor de administratieve sector bepaalde formules te ontwikkelen.
Wat het functioneren van de commissie van advies en bijstand betreft is het zo dat wij in overleg
met de nieuwe directie en de commissie binnenkort zullen proberen een opstelling te maken van de
stand van zaken. Persoonlijk ben ik er bijzonder voor geporteerd dat de commissie van advies en bij
stand ook inderdaad als zodanig blijft functioneren en binnen dit geheel een zinvolle functie kan krij
gen. Wij hebben al eens een keer de mogelijkheid geopperd om er over na te denken in hoeverre vanuit
13
de commissie ook een taak gevonden kon worden bij de bezwaarschriftenprocedure, maar mede door het
vertrek van de heer Aarts is deze zaak even op een zacht pitje geplaatst. Nu sinds de vorige maand de
nieuwe directeur functioneert zullen wij in een van de eerste vergaderingen van de commissie van ad
vies en bijstand deze zaak opnieuw bekijken.
Nog een opmerking naar mej. De Vos m.b.t. een zaak waar mevr. Visser ook op doelde; het betreft
de overheveling van de taken m.b.t. bezwaar en beroep van de afdeling S.Z.W. naar de dienst ten aan
zien waarvan men zich afvraagt of dit wel een zinvol Ie zaak is. Wij hebben hier niet gedoeld op het
functioneren van de procedures zelf maar op de administratieve onderbouw om tot deze procedures te
komen. Een bezwaarschrift hoeft op zichzelf niet zo negatief te zijn dat dezelfde maatschappelijk wer
ker en dezelfde dienst er niet weer bij betrokken kunnen worden, want een bezwaarschrift geeft ook
een mogelijkheid om nog eens nader alle ins en outs die aan de zaak verbonden zijn te overwegen. Dus
wat dat betreft behoeft het niet een vijandige zaak te zijn dat binnen zo'n conceptie dezelfde maat
schappelijk werker nog een keer opnieuw de gelegenheid krijgt eventueel in aanvullende zin te advi
seren. Maar wat wij hebben bedoeld is de administratief-technische onderbouw van de procedures en
niet de bezwaarschriftenprocedure sec. Ik dacht dat ik hiermee de beide spreeksters heb beantwoord;
mocht dat niet het geval zijn dan hoor ik dat wel.
De heer Bijkersma: Mej. De Vos heeft aan het einde van haar betoog de gedachte naar voren ge
bracht dat de uitbreiding van het werk op sociaal gebied wel eens zou kunnen leiden tot uitbreiding
van personeel. De wethouder is daar niet op ingegaan, althans voor mij niet zo duidelijk. Daarom stel
ik de vraag: Bedoelt hij in zijn antwoord dat hij niet de suggestie van mej. De Vos overneemt en de
uitbreiding van personeel echt wel zeer kritisch zal willen bekijken?
De heer De Vries (weth.): ik wil aan het adres van de heer Bijkersma dit nog eens even stipuleren,
ik heb gezegd dat de kleine commissie die op het ogenblik werkt bezig is om normen te ontwikkelen om
te kijken hoe de ontwikkeling van het werk zich in Leeuwarden voltrekt en daarnaast te kijken welke
personeelssituatie daarbij past. Dat heeft niet alleen betrekking op de administratieve procedure, dat
heeft ook betrekking op het uitvoerende maatschappelijk werk. Dus wanneer er op een gegeven moment
een groter aanbod is van cliënten dan zal dat tot versterking van de buitendienst moeten leiden wanneer
de normen die wij daarvoor gaan aanleggen getoetst aan de realiteit aanwijzen dat er versterking no
dig is. Maar wij zijn dus nog bezig die normen te ontwikkelen, mede aan de hand van organisatie-onder
zoeken elders in den lande.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punten 31 t.e.m. 37 (bijlagen nos. 288, 299, 287, 279, 277, 313 en 298).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Punt 38 (bijlage no. 314).
De heer De Pree: Twee korte opmerkingen. Ik ben het eens met het voorstel zoals u dat aan ons voor
legt. Met punt II van het besluit - in de raadsbrief staat daar een uiteenzetting over - waarin u toch
wilt proberen een aantal bevoegdheden aan de eigen gemeente te houden, vooral bevoegdheden die
nodig zijn om snel als dat nodig is incidenteel iets te kunnen ondernemen, ben ik het wel eens. Wat ik
echter niet zo goed snap is dat het feit dat in Friesland het Woonwagenschap deze bevoegdheden heeft
gekregen, als ik goed ben ingelicht, een uitzondering is in ons land. Hoe komt het dat wij in die uit
zonderingspositie zitten en dat men het elders zo heeft gedaan dat wij, als Leeuwarden niet in Fries
land lag, deze poging helemaal niet zouden behoeven te ondernemen? Mijn tweede vraag is of daar
mee samenhangt de concrete situatie van woonwagens in Leeuwarden. Kan de situatie bij de Tijnjedijk,
waarvan ik het gevoel heb dat die zeker voor bonafide woonwagenbewoners al enige tijd onhoudbaar is,
ook sneller opgelost worden wanneer wij de bevoegdheden waar u om vraagt zouden hebben? Worden
wij daarin nu juist belemmerd doordat wij die bevoegdheden niet hebben? Ik knoop hier dan nog maar
even de vraag aan vast hoe lang de situatie daar nog moet blijven zoals die is.
De heer Bijkersma: In de tweede alinea van de raadsbrief stelt u dat inmiddels is gebleken dat het
uit praktische overwegingen de voorkeur verdient de aan b. en w. ingevolge artikel 10 van de Woonwa-
genwet toegekende bevoegdheid om incidenteel vergunning te verlenen voor het innemen van een
standplaats buiten een openbaar centrum, alsmede de bevoegdheid tot het toepassen van politiedwang,