18 mings- en ontwikkelingswerk voor volwassenen en de samenlevingsopbouw; het worden allemaal rijksbij drageregelingen waarin een planningsprocedure voorkomt, waarin m.b.t. de programmering bepaalde ei sen worden gesteld en waarbij wij straks als gemeentelijke overheid een inspraakverordening zullen moe ten vaststellen. De voorbereiding voor deze zaak is in volle gang, wij beraden ons er op het ogenblik over wat er op dit stuk van zaken van de gemeente wordt gevraagd. Deze zaak komt onder meer aan de orde in de komende commissienota waarin ook m.b.t. deze inspraakverordeningen en dergelijke een aantal opmerkingen worden gemaakt die de raad straks kan aanvatten om juist wat betreft deze procedures lij nen uit te stippelen m.b.t. inspraak en alles wat daar aan vastzit. Als mej. De Vos op dit moment vraagt hoe het college deze inspraak enz. denkt te regelen dan moet ik daar het antwoord nog op schuldig blijven, het maakt onderdeel uit van de bestudering van alle andere regelingen die onderweg zijn, wij komen met een uniforme aanpak van al dit soort zaken. Mej. De Vos heeft haar ogen de kost gegeven in het voormalige gebouw van het Nieuwe Stadswees huis en zij komt tot een beoordeling van de situatie die niet zo bijzonder positief is. Ik moet helaas toegeven dat zij gelijk heeft. Circa een jaar geleden is ook al door de inspecteur van de Volksgezond heid een kritische notitie gemaakt m.b.t. allerlei zaken ten aanzien waarvan hij vindt dat dit gebouw wat het functioneren als kinderdagverblijf betreft tekort schiet en het zijn eigenlijk allemaal opmer kingen die ongeveer passen in het scala van gebreken die door mej. De Vos zijn opgesomd. Ik moet he laas toegeven dat deze accommodatie voor het functioneren als kinderdagverblijf zonder een ingrijpend renovatieplan onvoldoende zal blijken te zijn. Wat wij zullen moeten doen is nagaan wat er precies aan veranderingen worden gevraagd, kijken wat daarvan de kosten zijn en dan bij de raad terug komen met de vraag of wij deze kosten voor dit project over hebben dan wel dat wij tegen het bestuur van de Vereniging Kinderdagverblijf moeten zeggen: Sorry, het spijt ons, maar wij zullen naar een andere, meer geschikte accommodatie om moeten zien. Dit is een zaak die wij nog eens met elkander, ook in overleg met het bestuur, op een rij moeten zetten. Het bestuur van het Kinderdagverblijf zit inmiddels niet stil, men. is intern bezig zich op deze situatie te beraden, men is bezig een nota te ontwerpen om aan de hand daarvan bij b. en w. en bij de raad een stuk visie te ontwikkelen tegen de achtergrond waarvan de raad wellicht binnenkort zou kunnen komen tot het uitspreken van bepaalde beleidsbeslissingen. Men is het er niet over eens heb ik uit enkele opmerkingen begrepen of men in de toekomst wil doorgaan met een kinderdagverblijf, centraal gelegen in de stad, dan wel dat er misschien gedacht zou moeten wor den aan een spreiding van meerdere voorzieningen over de wijken. Ik weet niet of dit een toekomstvi sie is die hout snijdt, maar het is natuurlijk wel de moeite van het overwegen waard, want waar wij op het ogenblik toch wel mee zitten is dat de kinderen allemaal vanuit een bepaalde situatie in de wijk naar het centrum van de stad worden gehaald, dat zij daar praktisch de hele week verblijven en eigen lijk min of meer dreigen te vervreemden van hun eigen leefomgeving. Dat zijn dingen die inderdaad mee gewogen zullen moeten worden. Ik ben dan ook blij dat het bestuur van de Vereniging Kinderdag verblijf zich ernstig beraadt op deze situatie. Wij zullen waarschijnlijk juist m.b.t. deze zaken te gele gener tijd een notitie krijgen aan de hand waarvan wij ook van de kant van het verenigingsbestuur be paalde aanwijzingen zullen ontvangen hoe men meent dat deze zaak verder ontwikkeld zal moeten wor den. Ik heb al iets gezegd over de financiële consequenties van deze zaak. Mevr. Smit heeft dit onder werp aangesneden en zij heeft gezegd dat, als dit het voorland is van alle rijksbijdrageregelingen, het de gemeenten nog heel wat geld zal gaan kosten. Welnu, ik ben er eigenlijk wel haast zeker van dat deze vrees van mevr. Smit juist is en dat wij dit bevestigend zullen moeten beantwoorden. De decentra lisatie van het rijksbeleid ter zake, in de vorm van deze rijksbijdrageregelingen, doet inderdaad de vrees ontstaan dat wij als gemeente voor onze welzijnsvoorzieningen in de nabije toekomst wellicht meer zullen moeten betalen dan tot dusver het geval is geweest. De heer Miedema heeft nog enkele opmerkingen gemaakt over de indicatie, hij heeft zich afge vraagd hoe die eigenlijk plaats vindt. Als gemeente bemoeien wij ons niet rechtstreeks met dat deel van het beleid. Wij weten wel dat het bestuur selectief te werk gaat. Het is inderdaad zo dat men zegt dat kinderen uit de kansarme milieus uiterste voorrang moeten hebben. Het is natuurlijk te begrijpen dat, als een moeder moet werken voor de kost, het zin heeft dat zij voor haar kind een veilige en goede plaats heeft voor verzorging. Dat is bij ziekte in gezinnen idem zo, dat is ook zo bij weduwnaars of ge scheiden mannen of vrouwen die zelf de kost moeten verdienen en niet de hele dag voor hun kinderen kunnen zorgen. De heer Miedema heeft zich bezorgd afgevraagd of deze indicatie wel zorgvuldig ge beurt. Ik ben er van overtuigd, gelet ook op de besprekingen die wij met het bestuur hebben gehad, dat dat inderdaad het geval is. De heer De Greef heeft nog eens gevraagd naar de procedure rond het beleidsplan. Ik dacht dat ik in de beantwoording aan het adres van mej. De Vos al duidelijk heb gemaakt dat deze procedure-lijnen binnenkort duidelijk zullen worden getrokken, een zaak waarbij de raad onmiddellijk na het verschij 19 nen van de commissienota direct betrokken zal zijn. Ik dacht dat ik hiermee de opmerkingen heb be antwoord Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punt 20 (bijlage no. 403). Markt—, Haven— en Slachthuisbedrijf. Mevr. Van Dijk—van Terwisga: Ik heb een korte vraag m.b.t. punt 5 van de gemeentebegroting. (De Voorzitter: Dat is nog niet aan de orde, want dat hoort niet bij het Markt-, Haven- en Slachthuisbe drijf.) Neemt u mij niet kwalijk. Gemeentebegroting. Punt 5, Modernisering benedenhal in de St. Anthonyschool De Voorzitter: U kunt toch direct met uw verhaal beginnen, mevr. Van Dijk, nu niemand over de voorgaande onderdelen het woord wenst te voeren. Mevr. Van Dijk—van Terwisga: Wij weten dat de St. Anthonyschool een heel oud schoolgebouw is, wij weten ook dat er een commissie bezig is met de planning van de schoolgebouwen in de binnenstad. Wij vragen ons af of het zinvol is om, voordat deze planning rond is en daarmee zekerheid is ontstaan over de duur van het voortbestaan van deze school, nu nog een zo grote verbouwing van de beneden hal te laten plaats vinden. De heer Ten Brug (weth.): Vaststaat dat er in de binnenstad een school moet blijven, u spreekt ook niet over het voortbestaan van de school maar over het handhaven van het gebouw. De situatie is zo dat wij inderdaad bezig zijn terreinen te zoeken, maar men moet zich niet voorstellen dat er op korte termijn - en bij korte termijn denk ik dan aan "binnen 5 jaar" - een nieuw schoolgebouw zal zijn; ik zie dat zo vlug niet gebeuren. Het valt dan niet onder het Markt-, Haven- en Slachthuisbedrijf, maar de situatie is daar ernstiger dan wij bij het Markt-, Haven- en Slachthuisbedrijf zouden gedogen. In feite is hier een stuk achterstallig onderhoud, het is niet een verbouwing, het moet er gewoon ietwat netjes uit zien en dat kan niet met hier en daar wat lappen neerhangen en planten laten groeien, het is er een treurige toestand die niet verantwoord is. Eigenlijk had dit al veel eerder moeten gebeuren. Punt 2, Overname hypotheekschulden i.v.m. garanderen betaling rente en aflossing. De heer Knol: U stelt voor om hiervoor een stelpost op te voeren van 25.000, daar hebben wij geen bezwaar tegen. De aanleiding tot het opvoeren van deze stelpost is feitelijk een aanspraak door een geldgever t.a.v. de gemeente m.b.t. een geldlening die op grond van een groeihypotheek is afgegeven. Daaromtrent wordt een verschillende interpretatie gevoerd door de geldgever en de gemeen te als garantie-instituut. Mijn vraag is nu of dit verschil van interpretatie er toe zal leiden dat u t.a.v. de normstelling andere eisen zult gaan hanteren dan tot nu toe of dat u hetzelfde beleid blijft voeren dat u tot nu toe heeft gevoerd. De heer Eijgelaar (weth.): Het gaat niet alleen om het geval dat de heer Knol nu noemt - dat is natuurlijk ook wel een punt -, maar het kan ook bij andere leningsvoorwaarden zo zijn - dat is in het verleden wel gebeurd - dat de gemeente bij moet passen. Of wij een ander beleid moeten gaan voeren t.a.v. garantieleningen bij groei-annuïteiten weet ik niet, daar hebben wij op dit moment nog geen be slissing over genomen. Het zou best kunnen zijn dat, als dit inderdaad regelmatig voor zou komen en het duidelijk is dat het rijk en de gemeente bij dit soort financiering grotere risico's lopen, èn door het rijk èn door de gemeente een herbezinning zal moeten plaats hebben; misschien zal dan bij aanvragen waarbij sprake is van groei-annuïteiten een wat strengere norm toegepast moeten worden. Het is wel zo dat wij op dit moment - maar dat is niet nieuw - al enigermate rekening houden met het soort lening als het percentage zo ongeveer op de grens van aanvaardbaar ligt. In twijfelgevallen wordt daar dus wel naar gekeken, maar het is niet zo dat wij bij groei-annuïteiten een lagere norm hanteren of iets dergelijks. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1977 | | pagina 11