20 Punt 21 (bijlage no. 380). De heer Ten Hoeve: In april 1975 hebben wij als raad hier de grenzen vastgesteld van een horeca- vrij gebied. De bedoeling die daarbij voorop stond was om het wonen in het noordelijk stadsdeel meer kansen te geven. Toen hebben wij al gezegd dat wij eigenlijk liever een groter gebied aangewezen zouden zien, maar uit overwegingen van procedurele aard zijn wij toen accoord gegaan met dit naar onze mening eigenlijk te kleine gebied. Naar aanleiding van een brief van de Initiatiefgroep Wonen in de Binnenstad komt deze zaak nu terug. De initiatiefgroep stelt een vergroting voor en voor een deel neemt u het voorstel van deze groep over. Wat u ons nu voorstelt gaat ons echter niet ver genoeg. Wij willen, wanneer wij dit punt bekijken, vooral letten op wat wij hebben vastgesteld bij het structuur plan voor de binnenstad waarin met name aan dit noordelijk stadsdeel een woonfunctie is toegekend, ook in de rapporten Speelmansstraat en andere gebieden is dat nog eens onderstreept. Het structuurplan geeft dus duidelijk een aanwijzing welke kant wij met de binnenstad uit willen. Verder kan daar nog bij genoemd worden dat op het ogenblik de ontwikkeling in onze stad zo is dat er eigenlijk ten zuiden van de Nieuwestad en ten oosten van de Voorstreek al niet meer sprake kan zijn van echt wonen. Wan neer wij dat wonen in de binnenstad werkelijk serieus willen nemen dan kan dat alleen plaats vinden in het noordelijk stadsdeel en daarom vinden wij dat dit horecavrije gebied vergroot moet worden. Ik wil daarbij nog opmerken dat het argument dat u aanhaalt dat de verkeerslus die over de Eewal wordt gelegd een belemmering voor het wonen zou zijn een argument is dat, als het een argument is, in te genspraak zou zijn met wat wij toentertijd hebben vastgesteld. Ik geloof overigens ook niet in dat ar gument. Wij komen met een motie die als volgt luidt: "De raad der gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 17 oktober 1977, besluit het horeca vrije gebied in de binnenstad te doen omgrenzen door Noorderweg, Groeneweg, Heer Ivostraatje, Kleine Kerkstraat, achterrooilijn zuidzijde Bagijnestraat, Weerd, Raadhuisplein, Hofplein, Gouver neursplein, Eewal, Wortelhaven en Voorstreek." Het gaat dus m.n. om een uitbreiding naar de noordoostelijke kant en om een uitbreiding bij de Eewal. Overigens willen wij los van dit voorstel in de toekomst bezien of er nog een verdere uitbrei ding van dit horecavrije gebied sprake moet zijn. De motie die ik heb ingediend is mede-ondertekend door de heer Knol. De heer Heere: Ik wil namens mijn fractie over dit voorstel graag het volgende opmerken. Hotels, café's en restaurants zijn maatschappelijk nuttige etablissementen, ze vervullen functies waaraan in onze samenleving behoefte is en die als zodanig aanvaard worden. Horecabedrijven brengen echter naar hun aard en vanuit hun normale functioneren een zekere belasting over op de omgeving waarin zij zijn gevestigd. Daarom moet de overheid door het stellen van regels en het toezicht op de handhaving daarvan voor zover nodig regulerend optreden. Dat is een goede zaak voor het publiek, voor de bedrij ven en voor de omgeving. Eén van de instrumenten waarmee wij op dit terrein kunnen werken is de Drank- en Horecaverordening. Zo zijn wij bevoegd om aan te geven binnen welke gebieden in deze gemeente het bedrijfsmatig verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse in inrich tingen is verboden. Nu ligt voor ons een voorstel om aan het reeds eerder aangewezen gebied in de binnenstad waar dit verbod geldt enige uitbreiding te geven. Het college heeft daarbij als criterium on der meer gebruikt de specifieke woonfunctie van een gebied. Hoe is vastgesteld dat van zo'n functie sprake is? Blijkens de raadsbrief als volgt, ik citeer: "Wij hebben ons dan ook zoveel mogelijk gehou den aan het binnenstadsplan en ons beperkt tot de gebieden die praktisch uitsluitend voor wonen bestemd zijn. einde citaat, klemtoon van mijzelf. Als men de kaart behorende bij het raadsvoorstel toetst aan boven geciteerde uitspraak dan komt mijn fractie tot de vraag of het gebied dan toch niet te klein is. Wij menen dat de strook tussen Eewal, Wortelhaven, Voorstreek en Noorderweg er ook bij hoort. Er is in dat hele gebied duidelijk sprake van een woonfunctie, dat kan als feit worden geconstateerd. Helaas kunnen wij deze feitelijke constatering nog niet voor het totale aangeduide gebied onderbouwen van uit een afgerond stedebouwkundig onderzoek, dat wil zeggen wel voor naar onze mening een deel van dit gebied, n.l. dat tussen Kleine Hoogstraat, Speelmansstraat, Slotmakersstraat en Eewal. Hiervoor is reeds een rapport Eewal/Schoenmakersperk aanvaard en uit dat rapport blijkt zonneklaar dat het ge noemde gebied volledig voldoet aan de door het college zelf gestelde eisen op dit punt. Voor het res terende deel zal een snelle afronding van het onderzoek door mijn fractie zeer worden toegejuicht, .samenvattend wil ik dit deel van mijn betoog in eerste instantie vragenderwijs als volgt besluiten. Ten eerste: Is het college bereid te overwegen het door mij aangegeven gebied aan het verbodsgebied toe te voegen naar aanleiding van de ontwikkelde argumenten? Ten tweede: Kan het onderzoek naar de stedebouwkundige voorwaarden voor het overige door mij genoemde gedeelte met spoed worden afge rond opdat ook dit gebied alsnog kan worden toegevoegd aan het verbodsgebied? 21 Ik wilde nu nog aandacht vragen voor een hiermee samenhangend punt en dan het volgende opmer ken. Aan het gemeentebestuur staan rechts- en machtsmiddelen ten dienste ter bevordering en bescher ming van een goed leefmilieu in die delen van de binnenstad waarbinnen ook horecabedrijven zijn ge vestigd. De hinder die deze bedrijven, ook ondanks zichzelve, in hun omgeving veroorzaken kan groot zijn. De brief van de Initiatiefgroep Wonen in de Binnenstad geeft uiting aan een bezorgdheid over de toenemende druk waaronder dit gebied komt te staan. Ook wij weten en betreuren dat er dingen gebeu ren die niet door de beugel kunnen en wij begrijpen dat mensen daarover echt en welgemeend ongerust zijn. Wij realiseren ons dat de overgrote meerderheid van de horecabedrijven aan excessen niet debet is. Maar alles bijeen genomen dringt mijn fractie er met klem op aan om de het gemeentebestuur ten dienste staande middelen bij voortduring nauwgezet en desnoods met kracht te gebruiken tegen opzet telijke en onaanvaardbare overlastveroorzakers. Op die wijze, menen wij, kunnen de bedrijven hun nuttige en plezierige functie blijven uitoefenen, houden ook de inwoners hun deel van leven en blijft de woonfunctie in dit gebied behouden. De heer Bijkersma: Mijn betoog zal niet zo lang zijn. Ik begrijp niet de aarzelingen die bij de heer Heere van het C.D.A. bestaan, ik begrijp wel de aarzelingen van de heer Ten Hoeve, want die pleegt ruimtelijke ordening op basis van de Drank- en Horecawet en dat is dan misschien het nieuwe denken dat de heer Ten Hoeve destijds eens heeft aangekondigd. Daar kan mijn fractie niet in mee gaan. Wij kunnen ons dan ook best verenigen met het voorstel dat hier ligt. De heer Van der Wal: Ik kan het ook kort houden, maar ik kom tot een andere conclusie dan de heer Bijkersma. Wij kunnen ons aansluiten bij hetgeen door de heren Ten Hoeve en Heere is gezegd. Er is al gesteld dat de gemeente een taak heeft ter bescherming van het woonmilieu en zeker in dit noor delijke gebied waar wij proberen de woonbestemming terug te brengen is een bepaalde bescherming op zijn plaats. Ik vind echter de term "horecavrij gebied" een beetje te ver gaan, volgens mij is dit ge woon een bepaalde bescherming met een ontheffingsregeling op grond waarvan dagcafé's of andersoor tige bedrijven die totaal niet schadelijk zijn voor het woonmilieu ontheffing kunnen krijgen. Het is niet de bedoeling van onze fractie om dit soort activiteiten die ook onder horeca vallen in dit gebied buiten te sluiten. U zult begrepen hebben dat wij akkoord gaan met de motie van de P.v.d.A. die in houdt dat het gebied een naar ons idee toch wel afgerond geheel wordt. Wij zullen dan ook voor de motie stemmen. Ik wil wel benadrukken - dat staat ook in de raadsbrief - dat juist de verscheidenheid van functies in de binnenstad een groot deel van zijn aantrekkelijkheid uitmaakt. Aileen, aan de nog al sterke vlucht die een bepaalde sector van de horeca neemt in de economisch wat zwakkere gebieden waar vooral de wat oudere panden niet al te duur zijn willen wij hiermee toch wel paal en perk stellen. De Voorzitter: Ik zou bij mijn beantwoording voorop willen stellen dat ook het college van mening is dat wij alle middelen die ons ten dienste staan moeten gebruiken om ten aanzien van die gebieden die wij in het structuurplan voor de binnenstad hebben aangemerkt als woongebied of waar het wonen ook een essentiële functie moet vervullen naast andere bestemmingen onze beslissingen ook waar te maken. Dat stel ik dus met veel nadruk voorop, wij trachten ons beleid daar ook bij voortduring op te richten. De vraag die zich op dit moment voordoet is of de Drank- en Horecawet en de bepalingen die daaruit voortvloeien een geëigend middel zijn of mogen zijn om op dit terrein te bereiken wat in het structuurplan voor de binnenstad staat. Ik moet u er op wijzen dat dat in feite niet het geval is. De doelstellingen die wij hebben vastgesteld in het structuurplan voor de binnenstad moeten worden gerea liseerd door middel van de regelingen die voortvloeien uit de Wet op de Ruimtelijke Ordening en dat impliceert dat wij door bestemmingsplannen vast te stellen de doeleinden waar moeten maken die wij hebben vastgesteld in een structuurschema dat vooraf gaat aan het vaststellen van de bestemmingsplan nen. Dat is het beleid dat wij voeren, langs die weg moet dit worden verwezenlijkt. De Drank- en Horecawet is ingesteld voor zaken betreffende de volksgezondheid en de openbare orde. Door een ruime interpretatie is aanvaard dat het gebruiken van deze wetgeving ook geoorloofd is ter bescherming van het leefmilieu. Wanneer eenmaal is vastgesteld dat een gebied woongebied is en wanneer reeds effec tief de bestemming wonen aanwezig is dan is het geoorloofd om met behulp van deze wetgeving een zekere bescherming toe te passen. Wij hebben dat de vorige keer ook als leidraad genomen, zij het - dat moet ik er bij zeggen - met een ietwat vrije interpretatie, maar dat is het uitgangspunt geweest. Dus op die gedeelten van de binnenstad ten aanzien waarvan het niet alleen de bedoeling is om de functie wonen te realiseren maar waar de functie wonen reeds een wezenlijk element vormt kon deze wetgeving worden toegepast. Het is bekend dat verscheidene mensen en groeperingen graag verder wil len gaan op dit terrein, maar, nogmaals, wij moeten dat bereiken via bestemmingsplannen en niet via deze wetgeving. Waarom hebben wij nu toch, ook in vervolg op de discussie van 1975 en naar aanlei-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1977 | | pagina 12