doen in de inspraakprocedures en dergelijke.) Ik begrijp dat, maar nogmaals, ik had de vorm waarin het
nu hier in deze raad tot ons komt liever wat duidelijker en strakker gezien dan de wijze waarop het ons
op dit moment is voorgelegd.
Mevr. Van Dijk—van Terwisga: Wij hebben het standpunt inzake de Nota Landelijke Gebieden ge
lezen en wij onderschrijven uw standpunt dat in het kader van de inspraak over deze nota het gemeente
lijke uitgangspunt over de bevolkingsontwikkeling ter kennis van de minister en de Raad van Advies
voor de Ruimtelijke Ordening dient te worden gebracht. Daar de taakstellende groei van 1% per jaar in
overeenstemming is met de provinciale Structuurschets 1977 en deze schets door provinciale staten voor
lopig als uitgangspunt is aanvaard om de positie van Leeuwarden te versterken als stedelijk gebied zou
den wij willen aandringen op een woningbouwbeleid dat ook voorziet in voldoende woningen van zeer
goede kwaliteit voor uiteenlopende categorieën bewoners in een aantrekkelijke woonomgeving tegen
betaalbare prijzen. En ook overigens zouden wij n.a.v. dit punt willen aandringen op een hoog voorzie-
ningenpeil. Wij menen dat op die manier tegemoet kan worden gekomen aan de keuze-vrijheid van hui
dige en toekomstige bewoners en dat op die manier een actief bevolkingsbeleid gevoerd zou kunnen
worden.
De Voorzitter: Ik zal direct weth. Rijpma het woord geven, maar ik wilde eerst maar even het for
mele puntje dat mevr. Brandenburg noemde, ook de regioraad in kennis te stellen van ons standpunt, af
willen handelen. Ik moet zeggen dat dat niet nodig is. Wij kunnen het best doen, maar(Mevr.
Brandenburg—Sjoerdsma: Dat heb ik niet gevraagd, ik heb gevraagd de gemeenten die lid zijn van de
Regio van ons standpunt op de hoogte te stellen.) Goed, dat zou je dan via de Regio kunnen doen en
misschien ook wel rechtstreeks. Maar het is niet nodig. Er is overleg gepleegd in de regioraad; het is
bekend dat dit probleem in de verschillende gemeenteraden aan de orde komt en dat de gemeenteraden
aanvullende standpunten kenbaar kunnen maken aan de betreffende instanties. Wij hebben ook in andere
gevallen deze nota's niet aan de andere gemeenteraden ter kennis gebracht. Ik kan mij indenken dat wij
- dan wordt het natuurlijk ook in dezelfde gemeenten bekend gemaakt - het aan de regioraad meedelen,
want dat is dezelfde groep gemeenten. (Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Moet ik nu direct hierop ingaan?
U kijkt mij aan alsof u van mij nu een antwoord verwacht.) Nee, dat kan straks in tweede instantie wel.
Ik dacht dat het een puur formeel puntje was, maar dat is kennelijk niet het geval.
De heer Rijpma (weth.): Ik dacht dat misschien gedeeltelijk aan het bezwaar van de heer Heere tege
moet zou worden gekomen, zonder dat wij het ambtelijk apparaat een nieuwe last op de schouders leggen
en zonder dat de nota duidelijk anders is dan die in de regioraad ter sprake is geweest, als wij proberen
door inspringen en onderstrepen van de conclusies iets duidelijker de saillante punten van wat onze me
ning is naar voren te laten komen. Ik geloof dat dan deze brief toch wel zinvol is, want voor de minister
maar ook voor anderen dan de minister wordt eerst aangehaald welk punt er duidelijk uitgelicht wordt
en op welke wijze het er uitgelicht wordt en als je dan de conclusies door een goede indeling van de
brief en door onderlijning duidelijk aangeeft dan geloof ik dat, voor een deel althans, aan de bezwaren
van de heer Heere tegemoet is gekomen.
Mevr. Van Dijk onderschrijft ons standpunt. Zij dringt er op aan dat dat ook in het beleid van de
gemeente tot uiting moet komen. Binnenkort hopen wij u de Nota woningbouw 1 977 aan te bieden en
daarin zult u zien dat wij proberen in te spelen op die 1%-norm door een woningbouwprogramma dat
zowel kwantitatief als kwalitatief voldoet aan de wensen die mevr. Van Dijk naar voren heeft gebracht.
Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: U vindt het wat een formeel punt, maar ik ben dat eigenlijk niet met
u eens. Waar het nu om draait is eigenlijk binnen de Regio een verschil van mening. Ik vind dat, als
wij daar over schrijven naar de minister en naar de provincie, het niet meer dan normaal is dat wij dat
laten weten aan de andere regiogemeenten. Ik zou graag willen dat u het wel deed. Het zou ook de
Commissie Woningbouw die in de Regio bezig is en ook de Commissie Ruimtelijke Ordening van de Regio
een beetje grond onder de voeten geven als dit verschil van mening dat zo nu en dan onder de tafel
verdwijnt weer boven de tafel kwam.
De heer Heere: Ik wil beginnen met de laatste opmerkingen van mevr. Brandenburg. Ik ben ook van
mening dat het goed zou zijn dat duidelijk wordt dat wij afwijken van het standpunt dat in het algemeen
wordt ingenomen - een standpunt waar ik het overigens mee eens ben -, dat wij dat klaar en duidelijk
meedelen. T.a.v. de vormgeving en de lay-out waar de heer Rijpma over gesproken heeft wil ik het ge
makshalve met hem eens zijn als het dan in de toekomst misschien toch iets gerichter tot ons zou kunnen
komen.
7
Mevr. Van Dijk—van Terwisga: Ook wij stemmen in met het verzoek van mevr. Brandenburg.
De Voorzitter: Ik wil voor alle duidelijkheid zeggen dat het helemaal niet de bedoeling is het weg
te houden. Ik heb alleen gezegd dat het formeel niet nodig is. Ik heb voorgesteld het dan aan de regio
raad mee te delen, dan komt het ter kennis van alle gemeentebesturen en dat is in dat kader de normale
procedure. Daarmee zou volledig voldaan worden aan uw verzoek. Ik had het eerst zo opgevat dat u
meende dat er iets aan het voorstel ontbrak, dat het standpunt formeel aan de regiogemeenten zou moe
ten worden meegedeeld. Daarom zei ik dat dat niet hoeft. Als u het echter op prijs stelt - uw standpunt
wordt door de raad onderschreven - dan is het geen probleem, dan delen wij het mee aan de regioraad
want dat is dan de normale procedure; op die wijze komt het dan bij alle gemeenten. Alle stukken die
binnenkomen bij de regioraad worden ter kennis gebracht van alle gemeenten. Het standpunt van de ge
meente Leeuwarden zal dus ook ter kennis worden gebracht van de regioraad.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het mondeling door de voorzitter aangevulde voorstel van
b. en w. met inachtneming van de opmerkingen van weth. Rijpma m.b.t. de vormgeving.
Punten 13 en 14 (bijlagen nos. 402 en 384).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Punt 15 (bijlage no. 401
De heer De Greet: Wij hebben twee korte opmerkingen. Onze fractie vindt de conclusie eigenlijk
wat vaag, je kunt er van alles uit halen als je wilt. Voor ons is het erg begrijpelijk dat deze conclusie
er uit is gekomen omdat het rapport eigenlijk geschreven is als mosterd na de maaltijd, wij hadden al
besloten tot de aanleg van kabeltelevisie en wij hadden al besloten tot een bepaald systeem. Na het
lezen van het rapport zijn wij er nog steeds niet van overtuigd dat er kabeltelevisie moet worden aan
gelegd en wij zijn er ook niet van overtuigd dat het gekozen systeem moet worden aangelegd, omdat je,
als je een betere ontvangst wilt en minder kosten, mooiere daken en meer programma's, ook een een
voudiger systeem kunt nemen. Maar waarschijnlijk wordt er geanticipeerd op toekomstige mogelijkheden
en wordt een bepaald systeem gekozen; dat komt er eigenlijk niet uit.
Mijn tweede opmerking is dat in het rapport en in de daaruit voortvloeiende conclusie niet is inge
gaan op het massaal gebruik van de kabeltelevisie voor andere doeleinden dan waarvoor die bedoeld is.
In de conclusie staat dat voor bepaalde doeleinden gebruik van draadloze verbindingen voor de hand
ligt. Waar mijn fractiegenoot in een eerdere vergadering al op heeft gedoeld betreft m.n. de mogelijk
heden die de kabeltelevisie en het gekozen systeem bieden om bepaalde informatie van groepen mensen,
van woonblokken door te geven. Dat aspect is in het rapport eigenlijk niet uitgewerkt. Dat kon ook
moeilijk, de tijd was erg kort en natuurlijk - ik heb dat al eerder opgemerkt - hadden wij al gekozen.
De conclusie is eigenlijk een conclusie die valt binnen het genomen besluit. Had je het omgedraaid en
was er andere informatie naar voren gekomen die nogal strijdig zou zijn geweest met een aantal uitgangs
punten en een angst die binnen de raad leefde dan had er waarschijnlijk een andere beslissing genomen
moeten worden.
Mevr. Smit: In de vervolgserie van de kabeltelevisie wordt, denk ik, vanavond de laatste aflevering
van de eerste serie uitgezonden, enerzijds met een happy-ending, anderzijds met een anticlimax. Ik
wil voorop stellen dat mijn fractie zich wel met het uitgebrachte rapport kan verenigen. In de vergade
ringen van oktober 1975 spitste de discussie zich toe op twee punten, n.l. de financiële kant en de tech
nische aspecten, het laatste vooral wat betreft de privacy van de individueel aangeslotenen. Dat heeft
toen geresulteerd in een besluit tot instelling van een commissie ad hoc met als opdracht nadere adviezen
te geven over de privacy- en de veiligheidsaspecten. Inmiddels is zowel in als buiten deze raad veel
meer van de mogelijkheden en onmogelijkheden van de kabeltelevisie bekend geworden, waardoor wij
de hele zaak nu met adequate technische en niet-technische voorlichting beter kunnen beoordelen. Ik
ben van mening dat het thans uitgebrachte rapport voor een aantal van ons onzekerheden kan wegnemen,
zodat de twee jaar geleden gesignaleerde vragen en vraagtekens thans in de juiste verhoudingen kunnen
worden gezien. Het rapport beantwoordt wat dat betreft zeker aan zijn doel. Wel blijkt dat de reeds be
staande leiding- en kabelnetten van elektriciteit en telefoon veel meer mogelijkheden tot oneigenlijk
gebruik bieden dan de toekomstige kabeltelevisienetten die zich daar door hun technische uitvoering
veel minder goed voor lenen.