M3
41
Wanneer de heer Meijerhof op dit moment een opmerking maakt over de situatie rond de bevoegd
heden van de administrateur en vraagt: Zijn er inmiddels nieuwe nadere voorschriften door b. en w. uit
gevaardigd? dan moet ik zeggen: Nee, zo ver zijn wij nog niet, de verordening die van kracht is voor
de administrateurs is vrij globaal en binnen de dienst had men een bepaalde werkwijze ontwikkeld op
grond waarvan men de administratieve procedures liet uitvoeren. Het is wel zo dat in deze nieuwe situa
tie deze voorschriften nog eens onder de loep genomen moeten worden en aangepast zullen moeten wor
den bij de situatie waarin wij op grond van dit organisatiebesluit verder zullen gaan. De externe contro
le van de Gemeentelijke Sociale Dienst ligt in handen van het Verificatiebureau en het is dat bureau dat
regelmatig - u kent ook de inhoud van die stukken - aan b. en w. en via b. en w. ook aan de raad rap
porteert over de administratieve verwerking van de gehele administratie van de G.S.D. Wij zullen dus
proberen om de voorschriften die betrekking hebben op de administratieve verantwoording zo goed moge
lijk aan te passen aan de nieuwe situatie en wij zullen daarover ongetwijfeld aan de raad voorstellen
moeten doen wanneer het gaat om de verordening die op dat stuk van zaken wellicht enige aanpassing
behoeft.
De heer Meijerhof heeft gevraagd naar de Werkgroep Automatisering, hij wil graag weten hoe ver
het daarmee is, is die al ingesteld? Het is zo dat inderdaad een ambtelijke werkgroep zich op dit pro
bleem heeft beraden en al betrekkelijk ver gevorderd is met de eindrapportage over dit onderwerp. Wij
zullen wellicht binnen 1 2 weken deze zaak in b. en w. krijgen. Op zichzelf is er geen enkel bezwaar
tegen wanneer de resultaten van dat onderzoek ook aan de raad kenbaar gemaakt worden, met daarbij de
consequenties die dit wat de financiën betreft heeft. Uiteraard is het zo dat de raad daar met'het oog op
de financiële gevolgen ook bij betrokken moet worden.
De heer Bijkersma heeft gezegd dat hij het organisatie-onderzoek op zichzelf een uitstekende zaak
vindt, dat hij ook de wijze waarop het aangepakt is positief waardeert, maar dat er op dit moment orga-
nisatiewijzigihgen onderweg zijn die in betrekkelijke zin toch afwijken van datgene wat er in het lan
delijke onderzoek dat destijds aan de orde was naar voren is gekomen, dat die zaken elkaar niet geheel
dekken. Het is inderdaad juist dat dat landelijke onderzoek dat wij eertijds hebben aangegrepen om de
reductie van het aantal personeelsleden van 98 naar 81 te motiveren een zaak is die gespeeld heeft in de
jaren 1971 en 1972; dat ligt dus onderhand al 6, 7 jaar achter ons. Sindsdien is er wel het een en ander
veranderd in de situatie. De rapportage over deze zaak was toen in handen van de Divosa, de vereniging
van directeuren van sociale diensten, en wanneer deze zelfde directeuren op dit moment opnieuw zou
den rapporteren in het licht van de achtergronden van het rapport van toen dan ben ik er zeker van dat
zij tot volkomen andere conclusies zouden komen, omdat er zich in de taakstelling van de sociale dien
sten m.b.t. de enorme groei van het aantal cliënten bijzonder sterke ontwikkelingen hebben voorgedaan.
De heer Bijkersma vraagt: Wat doet u nu verder, u hebt destijds deze zaak vergeleken met het Divosa-
rapport en hebt u nu ook weer vergelijkingen proberen te trekken met andere gemeenten van gelijke groot
te wellicht? Ik kan dan wijzen op een onderzoek dat op het ogenblik wordt uitgevoerd in opdracht van
het Ministerie van C.R.M. en de V.N.G., waarvan kortelings het eerste deelrapport als het bekende
I.V.A.-rapport is uitgekomen. Daarin wordt een heel uitvoerig en grondig onderzoek ingesteld naar de
functies en de taken die op het ogenblik bij de gemeentelijke sociale diensten worden uitgeoefend en
men komt hierin tot bepaalde beleidsaanbevelingen m.b.t. de verdere ontwikkelingen van de gemeente
lijke sociale diensten. Ik kan u vertellen dat de deskundigen die betrokken zijn geweest bij het onder
zoek bij onze eigen dienst de uitkomsten van het I.V.A.-rapport inmiddels hebben getoetst aan datgene
waarover zij zelf hebben gerapporteerd en zij zijn daarbij tot de conclusie gekomen dat de conclusies in
het I.V.A.-rapport vrij nauwkeurig parallel lopen met de uitkomsten die in ons organisatierapport zijn
neergelegd. Het I.V.A.-rapport loopt op dit moment nog. Via de commissie van onze dienst zullen wij ook
de leden van de raad die daarin zitting hebben hierover blijven informeren en wanneer hef I.V.A.-rap
port eventueel nog komt tot een advisering die afwijkt van datgene wat wij hier op het ogenblik met el
kander bezig zijn vorm te geven dan zullen wij nader nagaan in hoeverre wij dit rapport verder zullen
moeten volgen.
Over de interne controle hebben zowel de heer Bijkersma als mevr. Visser-van den Bos een opmer
king gemaakt. Ik heb net al gezegd dat de financiële controle van de dienst in handen ligt van een ex
tern verificatiebureau. Waf wij met deze interne controle bedoelen is niet zo zeer de controle binnen de
administratie maar de controle op de procedures, met name op de voortgang van de procedures en verder
is die interne controle er op gericht te voorkomen dat er niet bepaalde zaken in de ambtelijke proces
gang en binnen het netwerk van zo'n dienst blijven steken. Interne controle werkt dus naar twee kan
ten, zowel naar het buitendienstpersoneel om na te gaan of te onderzoeken die betrekking hebben op be
zwaar- en beroepschriften vroegtijdig binnen de gestelde wettelijke termijnen worden uitgevoerd, als
naar het administratieve apparaat om na te gaan of de zaken goed en op de juiste wijze worden geregi
streerd en afgedaan. Ik hoef alleen maar te wijzen op de situatie die zich kortelings in Rotterdam heeft
voorgedaan om de betekenis die een intern controlesysteem met zich mee kan brengen nog eens te onder
strepen.
Mevr. Visser-van den Bos stelt een moeilijke vraag als zij zegt: Hoe zal de inspecteur voor de Ge-
meentefinanciën wanneer wij onverhoopt weer in de artikel 12-situatie zouden belanden reageren op de
personeelsbezetting van de Gemeentelijke Sociale Dienst? Dat weet ik niet, maar ik dacht dat, wanneer
wij letten op de ontwikkelingen die zich rondom ons afspelen - wij hebben zo voor en na nogal eens con
tacten gehad met vergelijkbare gemeenten -, wij wat onze personeelsbezetting betreft met deze forma
tie vrij goed de toets van de kritiek kunnen doorstaan. Wij zijn nog niet zo lang geleden in Zwolle ge
weest, daar hadden wij een punt om te vergelijken. Het college van b. en w. van 's-Hertogenbosch is bij
ons op bezoek geweest en toen hebben wij de zaken ook doorgepraat met de collega van Sociale Zaken;
ook daar bleek dat men juist m.b.t. de uitvoering van het werk in de buitendienst een vrij sterke uitbrei
ding van het personeel had gehad. Arnhem - daar hebben wij ook contacten mee - heeft gedurende de
laatste paar jaar zelfs een haast stormachtige groei doorgemaakt wat de personele ontwikkeling van de
Gemeentelijke Sociale Dienst betreft. Wat wij zoeken binnen dit geheel in onze organisatie is een even
wichtstoestand waarin wij aan de ene kant zorgen voor een goede efficiënt werkende dienst en aan de
andere kant voor een stuk bijstandsmaafschappelijk werk waardoor de mensen de maatschappelijke dienst
verlening van de gemeente ervaren als een positieve zaak. Niettemin hebben wij, dacht ik, tot plicht
dat wij dit apparaat afstemmen op de juiste taken die men uitoefent.
Als mevr. Visser-van den Bos op hef ogenblik zegt: Hoe kan dat nu, jullie hebben destijds allerlei
situaties uitgeprogrammeerd en die komen nu terug, dan heeft zij in zoverre gelijk - dat staat ook in de
raadsbrief - dat er m.n. van de kant van het rijk de laatste tijd een aantal voorschriften zijn afgekomen
die ons gewoon noodzaken om weer tot personeelsuitbreiding over te gaan. Dat heeft dan in de eerste
plaats betrekking op de hercontrole. Toen wij in de artikel 12-situatie belandden hebben wij vrij rigou
reus gezegd, nadat wij ons ook elders in den lande omtrent deze zaak hadden georiënteerd: Laten wij op
houden met die heronderzoeken naar bejaarden in verzorgingstehuizen, wat heeft dat voor zin, wij ho
ren het wel wanneer zich daarbij veranderingen voordoen en dan kunnen wij achteraf nog wel weer de
zaak bijstellen. Maar van de kant van C.R.M. is binnen de landelijke uniformiteit van toepassing van de
Algemene Bijstandswet op de gemeenten de verplichting gelegd om halfjaarlijks al deze bijstandscliën
ten in een heronderzoek te betrekken. Vandaar dat wij gewoon gedwongen zijn om deze zaak weer in te
voeren. Hetzelfde is het geval met de verhaalprocedures. Er is een tijd geweest dat van de kant van ge
scheiden echtgenoten t.o.v. de rechtbank een verklaring werd afgelegd waarbij de ene partij t.o.v. de
andere verklaarde van de onderhoudsplicht als zodanig af te zien, het z.g. nihil-beding waarbij men het
vorenstaande overeen kwam. Dat maakte het onmogelijk dat de gemeenten bij de bijstandsverlening nog
verhaal toe konden passen. Dit nihil-beding is inmiddels door een gewijzigde wettelijke regeling achter
haald en dat is voor het rijk aanleiding om te bepalen dat nu ook de Algemene Bijstandswet t.a.v. ver
haal op verlaten echtgenoten weer consequent toegepast moet worden. Welnu, dit heeft allemaal tot ge
volg dat wij enerzijds door een betere en efficiè'ntere werkwijze de personeelsformatie kunnen reduceren
maar dat wij anderzijds deze nieuwe taken weer binnen hef geheel moeten opnemen. Dit heeft uiteraard
financiële consequenties.
Als mevr. Visser-van den Bos de rekensom niet helemaal kan volgen dan moet ik erkennen dat zij bij
nadere beschouwing wel gelijk heeft. Ik had de hoop gehad dat wij bij de stukken ook de financiële on
derbouw van deze getallen hadden gevoegd maar dat is helaas niet het geval geweest. Ik heb de cijfers
hier en aan de hand van de getallen is hef mogelijk na te gaan dat hetgeen hier staat inderdaad in over
eenstemming is met hetgeen in de raadsbrief is opgenomen. Wat is het geval, aan de ene kant wordt er
een reductie toegepast op hef aantal personeelsleden, aan de andere kant worden er weer mensen aan
getrokken, maar voor de mensen die worden aangetrokken bestaan van de zijde van de rijksoverheid be
tere subsidieregelingen. Het heeft voornamelijk betrekking op ambtenaren die ingeschakeld worden bij
de uitvoering van de Wet Werkloosheidsvoorziening. Tot voor kort vergoedde het rijk deze apparaatskos
ten aan de gemeenten voor 50%, dat gebeurt nu voor 100% en dat maakt dus dat wij voor meer mensen
minder geld nodig hebben, zodat er dus toch een batig saldo over blijft waf deze kosten betreft. Ik moet
mijn excuus maken voor de berekening die op bladzijde 4 staat, want daarvoor geldt eigenlijk hetzelfde
als voor de berekening op bladzijde 3. Wij zijn in de raadsbrief uitgegaan van de werkelijke getallen,
die zijn minutieus nagerekend door de desbetreffende secretarie-afdeling, maar - nu komen wij helaas tot
een wat moeilijk punt - die zijn geënt op de getallen voor de begroting van 1978 en dan klopt de zaak
niet meer en dan is het net alsof inderdaad het voordeel dat wij hebben geconstateerd is omgeslagen in
een nadeel. Ik zou graag na willen gaan of wij alsnog in staat zijn om deze zaak nog eens keurig getals
matig op een rij te zetten en aan de raad precies voor te rekenen dat de getallen die hier staan inder
daad de realiteit dekken in die zin dat wij menen dat wij wat de uitkomsten van deze reorganisatie en
ook de groei van het personeelsbestand betreft toch nog op een voordelig saldo komen.