w qb
^99
ziening vragen mogen dan ook als een voorlopige inventarisatie worden beschouwd.
M.b.t. de oprichting van een Stichting Fonds Universitaire Vestiging Friesland wil ik het volgende
opmerken. Uw voorstel om een bijdrage van een half miljoen te verlenen - in casu een verdubbeling van
het aanvankelijke bedrag - vindt mijn fractie aanvaardbaar mede op grond van de waardevermindering
van het geld gedurende de laatste 20 jaar. Inherent aan deze overweging kan de bijdrage beschouwd wor
den als betrekking hebbend op vroegere dienstjaren. De saldireserve eind 1974 zou voldoende toereikend
zijn om de voorgestelde uitgaaf op te vangen; bovendien is bij raadsbesluit in het begin van dit jaar een
bedrag van ƒ500.000,uit het overschot van de rekening 1975 toegevoegd aan de saldireserve; het doel
van deze storting beoogde immers het opvangen van tegenvallers van vroegere dienstjaren. Dekking uit
deze reserve is begrotingstechnisch wellicht de enige mogelijkheid maar ook alleszins verdedigbaar, te
meer omdat een fiks (voorlopig) overschot op de rekening 1976 is geraamd en de verwachtingen voor het
lopende dienstjaar eveneens hoopvol zijn. Besteding van overschotten blijft echter voor zowel het colle
ge als de raad een proces van afweging van belangen en daarom een keus.
Het grote belang voor onze gemeente en ook voor de provincie van universitair onderwijs in samen
hang met andere onderwijsvormen heeft voor de C.D.A.-fractie zodanig gewicht dat uw voorstel haar vol
ledige instemming heeft. Dat aan de bijdrage de voorwaarde als omschreven onder I van het conceptbe
sluit wordt verbonden achten wij terecht en onmisbaar. De vraag of de bijdrage voldoende zal zijn voor
ten minste 10 jaar lijkt ons in dit stadium arbitrair. Van belang is overigens wel dat de provincie t.a.v.
het tijdschema een zelfde gedragslijn gaat volgen; in goed overleg hoeft dit naar onze mening geen pro
blemen op te leveren. Wij hopen dat het college van ged. staten en de prov. staten m.b.t. de hoogte van
de bijdrage in vergelijking met de bijdrage van de gemeente, zo deze door de raad wordt verleend, ge
ïnspireerd mogen worden door de bereidheid van onze gemeente in de vorm van een fikse storting in het
te vormen fonds om het universitaire onderwijs in zijn bijzondere samenhang te laten functioneren door
juist ook de noodzakelijke dan wel gewenste randvoorzieningen mogelijk te maken en voor de verdere
toekomst veilig te stellen.
De heer De Beer: Mijn fractie gaat akkoord met het door u voorgestelde. Ik heb één vraag aan de
wethouder na alle vragen die reeds gesteld zijn, n.l.: Hoe en wanneer wordt de raad geïnformeerd over
het geld dat besteed is en waarvoor het geld besteed zal worden en dan over een korte periode?
De heer Ten Brug (weth.): Ik mag tot mijn blijdschap constateren dat alle sprekers ronduit en duide
lijk hebben verklaard dat zij van harte achter dit voorstel kunnen staan. Er zijn alleen nog een aantal
opmerkingen gemaakt en vragen gesteld.
Ik heb van de heer Singelsma begrepen dat hij het zeer plezierig zou vinden als de naam van deze
stichting een Friese naam zou zijn. (De hear Singelsma: Nou, de steaten fan Fryslan soenen dat plesierich
fine.) Daar is mij nog niets van bekend. (De hear Miedema: Komt dat by de F.N.P. wei?) (De hear Singel
sma: Né, dat kaem üt de steaten wei.) Ik kan mij voorstellen dat men dat wilHet maakt mij niets uit,
of wij iets goeds voor Friesland in het Fries doen of in het Nederlands is mij hetzelfde, als wij er maar
iets goeds voor doen, maar ik heb er ook geen enkel bezwaar tegen wanneer men in zijn algemeenheid
vindt dat dit beter zou zijn. Mij maakt het dus niets uit. (De hear Rijpma (weth.): Dus net tsjin.) Nee,
maar dat moet u dan niet in het Fries verstaan, de zin daarvan. (De hear Singelsma: Ik hie net oars for-
wachte, hear.) Nee, dat snap ik wel, of dat nu een positieve of een negatieve benadering is laten wij
maar zitten.
De heer De Pree heeft een aantal vragen gesteld en hij wil daar een antwoord op hebben haast in de
sfeer van de catechismus dat hij wil controleren of de antwoorden die gegeven worden wel de juiste ant
woorden zijn, want ik heb het idee dat de vragen zo gesteld zijn dat de heer De Pree daar zelf niet het
antwoord op schuldig zou blijven. Hij heeft gelijk dat het een fors bedrag is, maar het gaat ook om een
zeer belangrijke zaak. Hij heeft een vergelijking getrokken en heeft gezegd: De prioriteit ligt landelijk
gezien toch duidelijk bij het kleuter- en lager onderwijs wat dan het nieuwe basisonderwijs moet worden.
Dat is bij de gemeente nooit anders geweest want de uitgaven die de gemeente doet voor het kleuter- en
lager onderwijs zijn zeer hoog, daar leggen wij jaarlijks zo'n 3 miljoen op toe en als je dit bedrag daar
even tegenover stelt dan is dit wel een eenmalig fors bedrag maar daar kan je niet van stellen dat het in
geen enkele verhouding staat tot de andere uitgaven. (De heer De Pree: Maar wel per leerling of per stu
dent.) Het gaat om 500.000,voor dit fonds en om 3 miljoen per jaar voor 9.000 leerlingen. (De heer
De Pree: En 400 studenten.) Het gaat nu om een eenmaIige stortingmaar bij dat andere is het in een reeks
van jaren in miljarden uit te drukken. Ik dacht dat het beeld daardoor niet zou veranderen. Het is waar
dat landelijk de prioriteit in de huidige situatie ligt bij het kleuter- en lager onderwijs en dat er getracht
wordt bezuinigingen aan te brengen in het wetenschappelijk onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.
Hoe je daar ook over mag denken, deze politiek op dit moment is voor een startende instelling wel ui
termate ongunstig. Wij weten allemaal dat deze universitaire poot een heel klein plantje is waarvan wij
hopen dat het een goede en een mooie boom wordt. Maar die universitaire vestiging wordt ook nog ge
combineerd met een stuk hoger beroepsonderwijs - dat is landelijk op zichzelf ook nog een probleem -
waarvoor niet dezelfde voorzieningen bestaan als voor het wetenschappelijk onderwijs. De reden daar
voor is alleen maar historisch te verklaren, want het gaat natuurlijk in feite om dezelfde leeftijdsgroepen.
In universiteitssteden wordt dit al als discriminerend ervaren - denkt u met name maar aan de sportvoor-
zieningen voor de universiteiten en de sportvoorzieningen voor het h.b.o.; dat is niet vergelijkbaar - en
dat ligt natuurlijk in Leeuwarden nog moeilijker omdat men hier i.v.m. de intensieve samenwerking da
gelijks deze discriminatie ondervindt. In het stuk is ook het voorbeeld genoemd van de h.b.o .-student die
als student-assistent optreedt m.b.t. de eerstejaars voor deze universitaire vestiging; daarvoor kan geen
vergoeding worden gegeven want daar heeft het h.b.o. geen gelden voor, terwijl dat voor het weten
schappelijk onderwijs, al is dat iets minder dan vroeger en op kleinere schaal, wel het geval kan zijn.
Op het doel van het fonds en de reden waarom het wordt ingesteld hoef ik, dacht ik, niet verder in te
gaan, dat is duidelijk uiteen gezet in de 3 punten in de raadsbrief, de bevordering van het functioneren,
de bevordering van de wetenschapsbeoefening en het tot ontwikkeling brengen van nieuwe initiatieven.
Waar het de heer De Pree echter om gaat is: Wat is hiervan nu het belang voor de gemeente en wat is het
gemeentelijke belang met name bij de onderzoekprojecten? Ik wil daar zo meteen iets van zeggen, maar
ik dacht dat wij goed moeten begrijpen dat dit niet de hoofdreden is waarom wij aan dit fonds mee gaan
doen. De hoofdreden van zo'n fonds is dat dit soort fondsen in alle universiteitssteden bestaan, het zijn
meestal fondsen van respectabele ouderdom die aanvankelijk ook een andere zin hadden, vaak ook be
doeld waren voor het verlenen van studietoelagen wat nu allemaal in een ander licht is gekomen, fond
sen die nu ook worden gebruikt voor initiatieven die vanuit de universiteit worden genomen vooral ook
op het terrein van onderzoekwerk en wetenschapsbeoefening. Dat mist Leeuwarden helemaal en het is voor
Leeuwarden dan nog belangrijker omdat wij hier alles van de grond af op moeten zetten. Ik wil er bij
zeggen dat deze fondsen niet alleen uit de overheidskassen zijn gevormd, ook het bedrijfsleven heeft daar
duidelijk een bijdrage aan geleverd. Wij hopen ook dat, naast de provincie Friesland en de gemeente
Leeuwarden en andere Friese gemeenten waarop een beroep zal worden gedaan en waarvoor wij de steun
hebben gekregen van het bestuur van de afdeling Friesland van de V.N.G., ook het bedrijfsleven hier
niet achter zal blijven. Je mag daar enige goede hoop op hebben gezien de houding van het bedrijfsle
ven indertijd. Wij hopen van harte dat het niet bij die I5 miljoen zal blijven, maar dat wij in de buurt
van de - ik noem maar wat - miljoen komen, dat zou aanmerkelijk plezieriger zijn. Het gaat om het
goed functioneren van de universiteit in zijn gehele breedte, met name ook om het functioneren - dat
zal extra geld kosten want dat betaalt het rijk niet - van de universiteit in samenwerking met het h.b.o.
Wat de wetenschaps- en onderzoekprojecten betreft, daar is natuurlijk wel een Leeuwarder belang bij,
maar je zou kunnen stellen dat dat belang nu ook behartigd wordt vanuit Groningen. Wij hebben hulp ge
kregen vanuit Groningen, ik denk aan de onderzoeken van prof. Van der Berg met zijn studenten op het
terrein van de portefeuille van weth. Rijpma. Wij hebben ook wat de Schooladviesdienst betreft nogal wat
steun gehad van de universiteit van Nijmegen en ook van die van Groningen. Wat hier wel het plezie
rigste is is dat - het gaat hier om een onderdeel van de sociale faculteit in samenwerking met de agogi
sche academie - het welzijnsbeleid en het opbouwwerk, een van de hoofdrichtingen van de agogische
academie, heel duidelijk in het centrum staan, een nadruk die het elders, dacht ik, nergens krijgt. Ik
dacht dat inderdaad te verwachten is dat dit soort onderzoeken zullen plaats vinden; als het zakelijke
onderzoeken zijn dan zal de gemeente er voor moeten betalen, maar als het algemeen wetenschappelij
ke onderzoeken zijn en die gebeuren in je eigen huis dan kan deze hele vestiging een steun zijn niet al
leen voor de Leeuwarder gemeenschap maar met name ook voor de Friese gemeenschap. Ik dacht dat wij
daarvan ook wel iets mochten verwachten. Het feit dat deze samenwerking er is is van groot belang, dat
is ook steeds de reden geweest dat wij voor een universiteit gepleit hebben. Het ging er niet zo zeer om
dat het mogelijk moest zijn dat de mensen die een universitaire studie wilden volgen dat in eigen pro
vincie zouden kunnen doen, dat was niet het zwaartepunt, het zwaartepunt was dat in deze provincie
een dergelijk instituut zou zijn gevestigd met de sociale en de culturele gevolgen en wat dies meer zij
voor de hele infrastructuur van deze provincie. Ik acht dat van uitermate groot belang en ik vind het ook
plezierig dat wij daarmee in de zachte sector zijn gestart, want het is bekend, gezien ook het rijksbe
leid, gezien ook het steeds ingewikkelder worden van de samenleving, dat dit een zeer belangrijk ter
rein is en wij mogen verwachten dat deze universiteit daar wel wat aan doet.
De heer Visser heeft terecht de voorgeschiedenis nog eens even op een rijtje gezet, hij heeft geme
moreerd hoe het allemaal is verlopen. Hij heeft geconstateerd dat het financieel mogelijk is om het te
doen zoals wij het voorstellen; dat is een plezierige bijkomstigheid, wij hoeven niet te zeggen: Wij wil
len wel graag maar die 5 ton kunnen wij niet te voorschijn toveren, wij kunnen het niet eens zeggen want
onze boeken zijn zo open dat ook derden zouden kunnen zeggen: Het is niet onmogelijk dat jullie een