2-53
de orde komt dat ik zeg: Zijn wij nu wel op de goede weg? Nog concreter: Wij moeten in Leeuwarden
plannen maken op het gebied van het welzijn. Wanneer dat moet hangt af van de sector voor wat be
treft het welzijn: sociaal-cultureel werk, educatie, later maatschappelijke dienstverlening. Wij weten
dat er een aantal eisen aan worden gesteld waarvan ik er een paar zal noemen. Het moet op een demo
cratische wijze gebeuren, er moet samenhang komen in het beleid, het gaat om de politieke verant
woordelijkheid van een gemeenteraad, er moeten instellingen bij betrokken worden, de mensen die met
welzi jnsinstel lingen te maken hebben, de cliënten, moeten er bij betrokken worden. Mijn vraag is dan:
Hebt u het gevoel - ik vraag u niet eens een garantie - dat wij op het ogenblik bezig zijn met op die
eisen in te spelen, ook in samenhang met het rapport dat ons te wachten staat? Ik knoop daar nog iets
aan vast en dan noem ik een voorbeeld om het te verduidelijken. Het gaat over de integrale beleids
planning waarover een paar bladzijden verder gesproken wordt. Hoe kan het dat op één terrein in onze
gemeente, n.l. de samenlevingsopbouw, een begin is gemaakt met integrale beleidsplanning - dat is
indertijd in de raad afgesproken dus dat is geen probleem, er worden ervaringen mee opgedaan of het
een goed model is -, maar dat intussen op een heel ander terrein in dat zelfde gebied, n.l. de educatie,
ook gewerkt wordt aan een plan, een educatief plan waar een bepaalde procedure voor is uitgedacht
die indertijd ook in de raad is geweest? Ik vraag mij af hoe dat kan. Je bent op het ene gebied bezig
met iets op papier te zetten - daar krijgen wij binnenkort de eerste deelfase van, neem ik aan - voor
wat de samenlevingsopbouw betreft - je zou daar uit kunnen leren of dit de juiste methode is -, maar
intussen wordt er in dezelfde sector, n.l. welzijn, op een heel andere manier, naar mijn gevoel wat
intuïtief, een structuur geschapen om te komen tot een educatief plan. Mijn vraag is dan: Hoe zit dat
nou, heeft het ene iets met het andere te maken of zitten wij op twee heel verschillende sporen te wer
ken? Ik zal er verder maar over ophouden, de moeilijkheid is dat wij het rapport waar in de antwoorden
naar verwezen wordt pas over een paar weken zullen krijgen. Waar het eigenlijk op neerkomt is: Waar
wij mee bezig zijn in onze planning, sluit dat aan bij wat van ons in de toekomst gevraagd wordt?
Zijn wij op het gebied van het welzijnswerk op het ogenblik niet op heel verschillende manieren bezig
waarbij het ene helemaal los staat van het andere?
De Voorzitter: Ik zou slechts zeer kort willen ingaan op uw opmerkingen, mijnheer De Pree, Ik be
grijp uw zorgen wel, want het is een gecompliceerd probleem. Waarom ik er de voorkeur aan geef nu
niet dieper in te gaan op de problematiek die u op tafel hebt gelegd is de reden die u zelf al noemde.
Wij zijn op het ogenblik n.l. bezig de discussies die er hebben plaats gehad in de betreffende commis
sie uit te werken. Ik ben ook lid van die commissie en ik heb zelfs nog iets verder kunnen kijken dan u,
want ik heb mee geholpen om dat op papier te krijgen, als ik het zo mag zeggen. Er zijn twee nota's
in voorbereiding die natuurlijk wel op elkaar moeten aansluiten. Ten eerste is er een nota over de al
gemene problematiek van de raden en commissies en daarop aansluitend is er een afzonderlijke nota
over de problematiek die u ook noemde en die speciaal betrekking zal hebben op de welzijnssector.
Die zal, naar ik hoop, toch een aantal bouwstenen aandragen welke koers wij moeten gaan varen naar
een nog vrij onzekere toekomst. Dat is n.l. de moeilijkheid; ook op het nationale vlak zijn er al wel
gedachten maar er zijn nog geen duidelijke lijnen getrokken. Zoals u ook stellig bekend is moeten er
nog heel wat wettelijke maatregelen getroffen worden alvorens wij zeker weten waar wij met elkaar
heen koersen en dat legt wel beperkingen op. Ik hoop echt dat die tweede nota al een heel eind in de
goede richting gaat en aangeeft in welke richting wij denken. Die twee nota's komen nog dit kalender
jaar in de commissie ter sprake. Het is n.l. een ontwerp, de commissie heeft daarover een discussie ge
had en de commissie moet een rapport maken, dus niet de ambtenaren. Ik hoop wel dat wij er in slagen
dit kalenderjaar klaar te komen en dat wij in ieder geval in het eerste kwartaal van 1978 de hele pro
blematiek in de raad kunnen krijgen. Dat was ook de gedachte want er moet nog voldoende tijd zijn
om een aantal uitvoeringsmaatregelen gereed te hebben voor 1 september 1978, het tijdstip waarop de
nieuwe raden en commissies optreden, zodat wij er dan meteen op in kunnen haken. Ik stel echt voor
de nota's af te wachten; het is ook wel een uitdaging voor mij er nu op in te gaan maar het is beter dat
niet te doen, het is verstandiger de discussies dan te doen plaats vinden. Ik wil nog wel dit opmerken.
U hebt gezegd dat wij ook op ander terrein bezig zijn - misschien komt dat punt nog wel aan de orde
u hebt daarbij even het punt van de integrale beleidsplanning genoemd waarop gestudeerd wordt. Na
tuurlijk moet er straks een samenvloeiing zijn van datgene wat wij aan het uitwerken zijn in het kader
van het welzijnsbeleid dat wij op moeten bouwen, dus hoe wij moeten werken, en de integrale beleids
planning die aan zal geven wat wij moeten bereiken. Die twee zaken moeten natuurlijk op elkaar in
haken. Dat is in zoverre moeilijk dat wij nog met een betrekkelijk blank veld voor ons zitten. Daarmee
kan je niet inhaken op iets dat al definitief is. Wij zitten inderdaad op twee stromen. Het winstpunt is
wel dat er in ons ambtelijk apparaat een aantal mensen zijn die zich echt wel met beide bezig houden,
er zijn ook een aantal leden van het college die zich in meer of mindere mate met beide bezig houden
35^
en er komen straks ook stellig leden van de raad aan te pas die zich met beide sectoren bezig houden,
Zo moeten wij met elkaar zorgen dat er geen fricties komen. Ik zou hier op dit moment mee willen vol
staan. Het heeft de aandacht; u heeft gelijk dat het op dit moment nogal moeilijk werken is omdat wij
heel simpel gesteld in feite twee nieuwe dingen uit de grond gaan stampen.
De heer De Pree: Ik zou dit punt onder voorbehoud kunnen claimen. Misschien hebben wij half de
cember wel de nota maar is die nog niet in de commissie geweest. Het kan ook zijn dat het beter is het
in afdeling IV te doen, want het is even de vraag waar dit onder hoort. Als ik het in afdeling IV bij
het welzijnsbeleid aan de orde stel dan komen er misschien dezelfde antwoorden, maar daar zou het
ook geclaimd kunnen worden.
De Voorzitter: Als u dit wilt claimen voor de plenaire zitting dan is dat uw goed recht. Ik zou al
leen met klem willen vragen om het niet te doen omdat wij - ik heb dat al gezegd - er echt op koer
sen beide nota's in het eerste kwartaal van 1978 in de raad te brengen. Het lijkt mij daarom zinniger er
nog dit jaar in de commissie over te praten en in de raad aan de hand van de nota's begin volgend jaar
een discussie te houden. Ik ben anders bang dat het geen goede discussie wordt, want er zijn maar en
kele raadsleden die er iets van weten, n.l. de raadsleden die in de commissie zitten. De rest van de
raad heeft pas stukken als wij het rapport klaar hebben. Daarom vraag ik u: Laten wij die discussie uit
stellen tot het eerste kwartaal 1978 wanneer de stukken er zijn en in de raad aan de orde gesteld wor-
Jen. (De heer De Pree: Akkoord.)
De hear Singelsma: Mei ik yn dit forbcin noch hwat freegje? Is der noch oerliz mei de provinsje oer
dit hiele probleem? Der binne fansels sa stadichoan safolle idéen en alternative modellen fan Beren
schot en co., ik leau, wy binne nou yn in stadium dat net ien der mear hwat fan bigrypt op provinsiael
nivo. De konkrete fraech is: Yn hoefier slut it bilied fan de gemeente oan by de idéen dy't Berenschot
nei foaren bringt yn provinsiael forban? Is der in sekere kongruïnsje?
De Foarsitter: Né, dat sjoch ik net. Dat buro is dwaende mei it bilied dat de provinsiale bistjüren
straks folgje moatte. Hwer't wy wol hielendal op ynheakje binne de dokuminten fan de V.N.G. dy't ek
lannelike kommisjes hat. Wy biskikke al oer in tal dokuminten en der is oankundige dat wy ynkoarten
ek oer de utfiering neijere ütstellen krije. Dy hoege wy net oer to nimmen mar dy kinne wy wol brüke
by de fierdere utwurking. Dus dêr slute wy op oan. Wy slute fansels ek oan op de dokuminten dy't fan
de steatssekretaris kommen binne; der binne in oantal nota's en dy binne ek yn de kommisje yn bihanne-
ling, dêr sjogge wy yn us apparaet fansels ek nei. Wy slute op dit momint lykwols net oan op bipaelde
studzjes fan de provinsje. Ik leau ek net dat dat op dit stuit nedich is.
D. Regionale Samenwerking.
De heer Buising: U bent al te weten gekomen dat de vragen 11, 12 en 13 van mij afkomstig zijn, u
hebt daar, neem ik aan, ook al aan gemerkt dat ik wel graag zou willen dat die regionale samenwer
king in de toekomst wat meer handen en voeten zou krijgen dan op het ogenblik het geval is. Als je
naar vraag 16 kijkt - dat is een vraag van Axies - dan blijkt dat men daar een beetje bang is dat de
regioraad zich wel eens tot een vierde bestuurslaag zou kunnen ontwikkelen. Nou, Nssen wat Axies
vreest en wat ik graag zou willen zal wel ergens de werkelijkheid moeten komen te liggen. Ik zou u
willen vragen of u daar eens wat nader op in zou willen gaan.
Mevr. Willemsma—de Jong: Ik wil het ook even hebben over "de handen en voeten" waar de heer
Buising over heeft gesproken, ik doe dat n.a.v. punt 14. Voor de Regio denkt u aan een aantal taken,
een opsomming van taken wordt gegeven in het antwoord, o.a. wordt ook de politie genoemd. Hoe stelt
u zich dat voor zolang Leeuwarden een gemeentepolitie heeft en de overige gemeenten van de Regio
met rijkspolitie werkt? Krachtens artikel 129 van de Gemeentewet hebben raadsleden de mogelijkheid
om bij het hoofd van de politie navraag te doen over het beleid en binnen regioverband lijkt mij dat
bijzonder moeiIijk.
De heer Bijkersma: Op vraog 16 antwoordt u dat de vertegenwoordigers van de gemeenteraden in de
regioraad wel degelijk ter verantwoording kunnen worden geroepen. Ik zou graag willen dat u ons ver-
telde hoe u zich dat voorstelt, ik bedoel de uitwerking daarvan.
De Voorzitter: De heer Buising heeft de vraag aan de orde gesteld of wij wat meer handen en voe
ten kunnen geven aan de regionale samenwerking. fDe heer Buising: Zonder in een vierde bestuurslaag