IQllb ligt natuurlijk in de lijn dat men, wanneer men in die situatie voorschotten verstrekt, de nodige voor zichtigheid moet betrachten om te voorkomen dat malafide figuren van deze situatie misbruik maken. Een andere zaak die is aangesneden is die van de sociale controleurs. Ik vrees dat er bij de heer Jansma een misverstand is ontstaan op grond van voorgaand overleg dat in de raad heeft plaats gevon den als hij zegt dat hij meent dat deze mensen er alleen zijn voor begeleiding. Deze functionarissen zijn wel degelijk. (De hear Jansma: Ik stelde it oarsom, ik haw net sein dat ik tocht dat dy mins- ken oansteld waerden foar bigelieding, mar fan bipaelde side waerd dat forkundige. Ik haw dat doe tsjinsprutsen, ik haw sein dat it utslutend om dizze taek gyng. Ik woe graech witte oft ik it by it rjoch- te ein hie.) Dan is er geen enkel misverstand. Het gaat n.l. wel degelijk om onderzoekambtenaren met bijzondere opdrachten die ingeschakeld worden op een moment dat een bijstandmaatschappelijk wer ker van de G.S.D. vrij nauwkeurig aanvoelt dat de cliënt in kwestie de gemeenschap op een bepaal de wijze om de tuin heeft geleid. Wanneer vaststaat dat een cliënt fraudeert krijgen deze ambtenaren met bijzondere onderzoekopdrachten de zaak in handen om die verder uit te diepen. Deze mensen heb ben opsporingsbevoegdheid, zij kunnen proces-verbaal opmaken en dit proces-verbaal gaat rechtstreeks naar de officier van justitie. Aan de hand van de totaalsituatie waarin een dergelijke handeling is ge pleegd, aan de hand van de situatie waarin het betrokken gezin zich bevindt, wordt in overleg met de officier van justitie nagegaan of er een strafvervolging plaats vindt dan wel dat de zaak wordt ge seponeerd. Het is jammer te moeten constateren dat dit in de praktijk nodig is. Ik wil er nog nadruk kelijk op wijzen dat niet alleen werknemers maar ook werkgevers in dit spel meespelen. Wanneer het gaat om zaken van ernstige aard dan is het de officier van justitie die de laatste stem heeft in de be slissing of er al dan niet een strafvervolging zal plaats vinden. De heer De Boer: T.a.v. de vraag m.b.t. de integratie van de subafdeling Algemeen Maatschappe lijk Werk in het geheel van de afdeling I.M.Z. zou ik graag het volgende op willen merken. In het kader van de reorganisatie van de dienst spelen een aantal aspecten mee. Eén van die aspecten is dat er door een goed gericht studiefaciliteitenbeleid een hoge mate van deskundigheid is bij de buiten dienst in zijn totaliteit; je kunt op dit moment zeggen dat 60% van de medewerkers daar een hogere opleiding heeft gevolgd op het terrein van de sociale dienstverlening of daarvoor studerende is. Dat is landelijk gezien zeker een cijfer waar wij trots op kunnen zijn. Dat impliceert dat - het is vroeger anders geweest - het niet meer rechtvaardig zou zijn om bepaalde immateriële problemen sec toe te vertrouwen aan een aantal mensen met een h.b.o.-opleiding terwijl een aantal andere mensen die die opleiding ook gehad hebben daar af moeten blijven. Bovendien is er ook een wat ander zicht op de totale sociale dienstverlening gekomen. Ik mag wat dat betreft dan even citeren uit het rapport „Ge meentelijke sociale dienstverlening in ontwikkeling"; u weet dat dat in overleg met Divosa, rijk enz. samengesteld is, ook het particulier initiatief is daarbij betrokken geweest. Daarin wordt duidelijk ge steld: De kernfunctie van de sociale dienst is het z.g. bijstandsmaatschappelijk werk. Dat bijstands- maatschappelijk werk kan je splitsen in 4 elementen, ik wil ze graag alle 4 noemen: financiële hulp vragen van individuen individualiserend benaderen, behandelen en tot een oplossing brengen binnen mogelijkheid van de wet, de cliënt tijdens en na procedure van aanvraag, behandeling en uitkering begeleiden en bij het daarvoor te verrichten onderzoek en op te stellen advies alert zijn op en in ze kere mate actief zoeken naar psycho-sociale of sociale problematiek die met de financiële hulpvraag samenhangt, de cliënt op zijn verzoek behulpzaam zijn bij de definiëring daarvan en bij het toegang krijgen tot daarop gerichte hulpverlening verwijzen en bemiddelen, aldus een aanzet geven tot een proces dat leidt tot grotere zelfstandigheid van de cliënt. Wel, ik meen te mogen stellen dat de func tie van het A.M.W. in de zin zoals het bij een sociale dienst hoort hierin ruimschoots is begrepen. Ik kom net van de Flevohof rijden waar wij een vervolg-conferentie hebben gehad op dit rapport; ik had al vermoed dat deze vraag zou komen en ik heb het bij alle 18 collega's daar ter plekke nog nage- vraagd, maar men onderschrijft in al die gemeenten inderdaad volledig ook de volgende zin in het rapport: „Het bovenstaande betekent dat het niet zinvol is, zelfs onjuist is, het onderscheid tussen fi nanciële hulpverlening en immateriële hulpverlening m.n. organisatorisch te handhaven." Dus het is een achterhaald principe om bij een goed bezette sociale dienst wat medewerkersbestand en opleiding betreft nog uit te gaan van dat specifieke onderscheid; de cliënt is ondeelbaar, je kunt niet één stuk je laten behandelen door een ambtenaar t.a.v. de financiële kant en een ander stukje betreffende de immateriële kant de volgende dag laten behandelen door iemand anders, de situatie is zo dat dat ge- integreerd kan gebeuren. Die besprekingen zijn geweest en die hebben geleid tot het besluit om de afdeling A.M.W. te integreren, zelfs zodanig dat medewerkers in functies die daar in een wat leiding gevend kader zijn graag ook daarvoor in aanmerking zouden willen komen. Dus wat dat betreft is er binnen de dienst een grote mate van eensgezindheid. Dit over de organisatorische kwestie. Mevr. Visser heeft het even gehad over het takenpakket en de financiële begeleiding. Ik heb al- *12? tijd begrepen dat een specifieke financiële begeleiding van cliënten eigenlijk nauwelijks aan bod is geweest in het verleden. Wel is er sprake van geweest en is er nog steeds sprake van dat een aantal betalingen die een cliënt aan een derde moet doen - ik denk m.n. aan huurders en woningbouwcorpo raties - ter wille van de cliënt maar ook ter wille van degene aan wie betaald moet worden recht streeks worden gedaan door de dienst. Dat is met ingang van 1 januari a.s. een bijzonder moeilijke zaak door de invoering van de z.g. all in-norm; daarbij vervalt de component huur in het bijstands bedrag. De Sociale Dienst weet straks wat dat betreft nergens meer van, elke cliënt krijgt een totaal bedrag uitgekeerd waar dus geen aparte componenten meer in zitten. Het is dus ontzettend moeilijk om die rechtstreekse betalingen te verrichten. Bovendien zit er nog een ander element aan, n.l. dat het de vraag is of het een goede hulpverlening is wanneer je zo maar op verzoek van de cliënt deze dienstverlening betracht. Ik heb straks al gezegd dat er gestreefd moet worden naar een proces dat leidt tot grotere zelfstandigheid van de cliënt en wanneer je de cliënt alle werk uit handen neemt dan is het de vraag of je op de goede weg bent. Wij zijn bezig - dat kan dan voor mevr. Visser een zorg minder zijn - met een bepaalde selectie. Ik kan u zeggen dat wij de gevallen waar wij bij betrokken zijn in het kader van schuldsanering van huren en alles wat dies meer zij ondanks de grote hoeveel heid werk die dit voor de dienst betekent bij ons zullen houden. Het gaat er dus straks alleen om dat wij in eerste instantie niet meer zorg dragen voor rechtstreekse doorbetalingen als cliënten op andere terreinen voor zover ons bekend geen schulden meer maken. Zo gauw op een gegeven ogenblik de zaak ontspoort ontstaat er een nieuwe situatie en die situatie zal besproken worden in een nader gesprek tussen de Volkscredietbank, de G.S.D. en een afvaardiging van de Federatie van Woningbouwcorpo raties. Ik kan u in ieder geval wel verzekeren dat de cliënt voor zover het de dienst betreft niet de dupe zal zijn van welke maatregel dan ook. Het idee van een incassobureau is inderdaad in de Commissie voor de Sociale Dienst geopperd omdat een aantal gemeenten dat instituut hanteren, het is een gedachte geweest maar daar is verder geen enkele realisatie aan gegeven. T.a.v. de strafsancties is het zo dat het een duidelijke zaak is - het is ook in de wet begrepen - dat wanneer men op een gegeven ogenblik bepaalde dingen nalaat of fraude pleegt een strafsanctie op de uitkering gepleegd wordt. Die strafsanctie wordt niet bepaald door de dienst; de dienst consta teert een aantal feiten, die feiten worden voorgelegd aan de W.W.V.-commissie waarin vertegenwoor digd zijn de gemeente, de vakbeweging, het Ministerie van Sociale Zaken en het gewestelijk arbeids bureau en die commissie geeft een advies omtrent de strafsanctie die toegepast zou moeten worden en legt dat advies voor aan b. en w. Het is logisch dat iemand het daar niet mee eens kan zijn, maar dit is een kwestie van wetgeving, ik heb niet de indruk dat de gemeente de W.W.V. op eigen houtje kan veranderen. Het is wel zo dat niemand kan bepalen met welk minimum iemand op een gegeven ogen blik rond kan komen, dat verschilt heel erg. Er zijn mensen in de samenleving die met 10.000,in de maand niet rond kunnen komen, anderen kunnen het op een gegeven moment wel met 1.000, Wat dat betreft heb je heel merkwaardige situaties. De Voorzitter: Ik neem aan dat mevr. Visser na deze duidelijke antwoorden geen behoefte meer heeft aan een tweede instantie. Als zij nog bepaalde detailvragen heeft dan zal zij die stellig willen stellen in de Commissie voor de Sociale Dienst waar zij lid van is. Als ik die conclusie kan trekken dan is het experiment in ieder geval geslaagd. Mevr. Visser-van den Bos: Ik heb nog een heel korte opmerking. Ik vind dat wij zeker over 3 maan den geïnformeerd moeten worden - dat mag best in de commissie als wij maar geïnformeerd worden - hoe hef nu werkelijk verloopt. Ik ben er wat betreft het probleem van de huren, gas en licht en dat soort zaken nog niet zo gerust op als de directeur blijkbaar is. Ik hoop nu maar dat de directeur gelijk krijgt, want ik wil niets liever, maar ik wil dat toch wel op korte termijn weten. (De Voorzitter: Dat is toch duidelijk een zaak van de commissie waarin u zelf zitting hebt.) Het is een principe-kwestie. Men meent - dat heb ik speciaal genoteerd - dat het erg moeilijk wordt om die zaken te doen en dan als tweede dat hef bovendien de vraag is of hef een goede hulpverlening is. Voor mij is het de vraag of de hulpverlening noodzakelijk is en dan is het feit dat het moeilijk is een tweede zaak.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1977 | | pagina 65