r/i/s
%ILfk>
De heer Schaafsma (weth.): De heer Van der Veen vraagt n.a.v. punt 289 of er een schoolmaat-
schappelijk werkster zal worden aangesteld. De advertentie is uit en wij zijn zo ver dat wij na enige
selectie tot aanstelling kunnen overgaan.
Wat betreft punt 285, ik dacht dat uit de vraagstelling al duidelijk naar voren komt dat een onder
zoek naar rugafwijkingen niet direct in zijn algemeenheid noodzakelijk is. Aanleiding om dit project
eens aan te pakken is in de eerste plaats dat wij in afwachting van een algehele ontwikkeling van de
gezondheidsvoorlichting en -opvoeding nog niet precies weten waar wij aan toe zijn. Deze zaak is nog
in beweging zowel bij de centrale overheid als bij de provinciale overheid. Ik meen te weten dat de
provinciale overheid over enkele maanden met een rapportage t.a.v. gezondheidsvoorlichting en -op
voeding zal komen. Het leek ons verstandig om in afwachting daarvan een onderzoek dat hier in Leeu
warden reeds heeft plaats gevonden, n.l. bij de Leeuwarder Schoolvereniging, verder te gaan uitbouwen.
Het is - dat staat ook al in het antwoord - een onderzoek naar een onderzoek, het is eigenlijk een
eerste fase waarbij wij zeggen: Kunnen wij iets met het constateren van rugafwijkingen zoals die in het
rapport genoemd worden en zouden wij dat kunnen uitbouwen zodat wij voorlichting kunnen geven t.a.v,
materiaal op school en in de richting van de lichamelijke opvoeding? Dit soort zaken hebben wij op
dit moment bedacht omdat wij t.a.v. de andere aspecten die genoemd worden, zoals alcoholgebruik,
toch meer in de richting denken van het schoolmaatschappelijk werk. Dan kom ik eigenlijk terug bij de
doelstelling die wij in punt 289 vinden, de schoolmaatschappeli jk werkster. Naast het onderzoek dat de
schoolarts doet op de scholen hebben wij bij het incidentele contact met de jeugd een beetje een lang
duriger contact via het schoolmaatschappelijk werk. Wij vinden dat wij door het aanstellen van een
schoolmaatschappelijk werkster deze dingen juist meer kunnen signaleren. In samenwerking met de daar
toe ingestelde instanties, b.v. het Bureau voor Alcohol en Drugs, zouden wij misschien ook iets in die
richting kunnen doen. Kortom, ik dacht dat de gezondheidsvoorlichting en -opvoeding op dit moment
nog dusdanig in beweging was dat het voor de G.G.D. meer effectief is om naar een deelaspect te gaan
kijken en te gaan onderzoeken of het nuttig is om die rugafwijkingen wat intenser te gaan bekijken
m.b.t. de vraag of wij er iets aan kunnen doen. Dat zal dan t.z.t. eerst in de Commissie voor de Volks
gezondheid terug komen om te laten zien wat daartoe de mogelijkheden zijn. Dan pas wordt besloten
om het onderzoek eventueel te effectueren.
Mevr. Willemsma-de Jong: Ik zou nog graag een vraag willen stellen n.a.v. het antwoord op vraag
285. Ik geloof niet dat de wethouder ingaat op de vraag die gesteld is. De heer Klomp heeft gevraagd
of er ook een vervolg aan gegeven wordt. Als geconstateerd wordt dat iemand kleurenblind is dan zal
hem afgeraden moeten worden om elektrotechniek te studeren, iemand die rugklachten heeft - dat
kan later wel verder onderzocht worden - kan gezegd worden: Je moet nooit sportleraar of weet ik wat
worden. Wordt dat advies gegeven? Ik dacht dat dat de bedoeling van de vraag was.
De heer Schaafsma (weth.): In de eerste plaats bedoelen wij met dit onderzoek niet een constate
rend onderzoek. De bedoeling van het onderzoek is meer om, als wij rugklachten signaleren, door
maatregelen te nemen die rugklachten die vrij frequent bestaan te voorkomen. U bedoelt dat de school
arts rugklachten constateert en natuurlijk ook andere afwijkingen. Wat u vraagt gebeurt al. Eventuele
afwijkingen worden meteen aan de jeugd zelf en aan de ouders meegedeeld, er wordt ook geadviseerd
dat men bepaalde beroepen beter kan ontwijken. Daar hebben wij dit onderzoek niet voor nodig, u
moet dit onderzoek meer zien als een vorm van preventie. Het gaat er om: Kunnen wij er via een onder
zoek doelgericht toe komen dat wij dusdanige maatregelen nemen waardoor wij de kwaal op zichzelf
terug kunnen dringen in de toekomst? Daar gaat het om.
B. Crisiscentrum.
De heer Groenewoud: Ik wilde de vragen 290 t.e.m. 293 even samen nemen. Zowel vorig jaar als
dit jaar bij de begrotingsbehandeling is het crisiscentrum onder uw aandacht gebracht. Is het reè'el om
te vragen dat er een crisisinterventie in Leeuwarden zou moeten komen? Die vraag is naar mijn mening
gerechtvaardigd. Maar is de noodzaak er ook? Ik hoop u duidelijk te maken of deze noodzaak al dan
met aanwezig is. De reactie op uw zienswijze vermeld in het beleidsplan 1978-1982 wordt, verpakt in
vragen, terecht onvoldoende duidelijk, slecht toegelicht en beargumenteerd genoemd. Het feit dat u
m.b.t. vraag 293 nogal wat informatie verstrekt over het crisiscentrum van de psychiatrische kliniek in
Groningen heb ik opgevat als een bevestigend antwoord op deze vraag. Is een crisiscentrum soms in al
le gevallen de wachtkamer van een psychiatrisch ziekenhuis? Nee, naar mijn idee niet, als ik goed
ben ingelicht. Onder de naam crisiscentrum kunnen n.l. 3 verschillende soorten interventiecentra ope
reren en dan wilde ik u noemen het medisch model voor m.n. acute psychiatrie, het psycho-sociaal
model, voornamelijk crisisinterventie, en als laatste het sociaal model met als primaire taak een signa
lering en sociale actie. Het eerste model dat van toepassing is op Groningen maakt deel uit van een
medische zetting, zoals b.v. een psychiatrische kliniek, het tweede en derde voorbeeld kunnen verbon
den zijn met een ziekenhuis, maar kunnen ook als zelfstandige eenheid werken.
Ik heb ter voorbereiding van deze zaak eens nagegaan of de behoefte aan een crisisinterventie in
Leeuwarden reeds lang bestaat en wat er aan gedaan is. In de jaren 60 constateerde men het gemis van
acute hulpverlening. Na 1970 toen S.O.S. werd opgericht als telefonische interventie, wat uiteraard
een duidelijke stap vooruit was, is men in 1975 als organisaties op het terrein van de maatschappelijke
dienstverlening en het jongerencentrum Hippopotamus gekomen tot een samenspraak onder de naam
Hulpoverleg Leeuwarden. Als doelstelling had men het oprichten van een crisisinterventiecentrum met
een 24-urige hulpverleningsmogelijkheid. De betreffende organisaties waren n.l. van mening dat de
opvangmogelijkheden m.n. buiten de kantooruren totaal ontbraken, behalve dan telefonisch, maar de
telefonische hulpdienst draaide toen ook nog niet 24 uur. Helaas viel de zaak in twee groepen uiteen
waarna de ene groep, medewerkers van Hippo met een projectgroep van de Agogische Akademie, ver
der aan deze zaak ging werken. Het resultaat was dat op 1 februari 1 977 een crisis- en informatiecen
trum voor jongeren Cric van start kon gaan, zij het op een bescheiden wijze en met gebrekkige midde
len. De hulpverlening inzake crisissituaties in onze stad geschiedt gedurende 24 uur thans door de tele
fonische hulpdienst S.O.S., de huisartsen, voor zover aanwezig, en de gemeentepolitie. Wat deze
laatste betreft, het zal u bekend zijn dat m.n. de wijkagenten dikwijls betrokken worden in crisissitua
ties. Dat daardoor de taak van deze agenten extra zwaar is geworden met alle gevolgen van dien is,
dacht ik, bij velen bekend. Daarnaast vindt interventie voor een deel plaats door de Stichting Maat
schappelijke Dienstverlening, door Cric en door nog enkele instellingen die niet gedurende 24 uur be
reikbaar zijn. Dan is er de vraag waar de ernstige cliënten kunnen worden ondergebracht na de eerste
opvang indien dat althans mogelijk blijkt. De plaatselijke ziekenhuizen, m.n. Bonifatiushospitaal en
Triotel, zijn in staat om moeilijke crisisgeval len op te nemen, echter niet zonder tussenkomst van een
arts en soms ook niet als op de betreffende afdeling geen bed ter beschikking is. Voor de mannelijke
cliënten kan tot 's avonds 10 uur opname meestal plaats vinden in De Terp. Het crisiscentrum in Gro
ningen is in bijna alle gevallen bereid mensen op te nemen zoals ook het Hospitium Blijenhof in Bergum.
De psychiatrische inrichting in Franeker komt ook in aanmerking alhoewel vanuit de kringen van de
hulpverleners daar de voorkeur niet naar uit gaat; de cliënt ervaart Franeker als een te geladen begrip.
Zo zou ik u nog een paar kleinere instellingen kunnen noemen. U zou uit dit overzicht kunnen conclu
deren dat het er nog niet zo beroerd voor staat met de interventie. De praktijk leert echter volgens
mijn informatie dat de problemen zich hoofdzakelijk voordoen gedurende late avonduren en nachtelijke
uren0 De telefonische hulpdienst m.n. ervaart dan dat diverse huisartsen niet bereikbaar zijn of anders
dan nodig adviseren, vervoer van de betreffende crisiscliënten moeilijk of niet is te krijgen, de zieken
huizen ter stede niet bereid zijn buiten een arts om deze mensen tijdelijk op te nemen en dat voor som
migen na uren van inspanning een particulier uitkomst kan brengen of dat uiteindelijk een cel op het
politiebureau als noodoplossing over blijft; tenslotte, nergens in de stad kunnen deze mensen in nood,
behalve telefonisch, met een hulpverlener in contact treden. Ter verduidelijking van de huidige situa
tie wil ik u enkele getallen noemen die helaas soms meer overtuigend werken dan het noemen van ander
feitenmateriaal. De telefonische hulpdienst voerde vorig jaar ruim 3.000 gesprekken. Daarvan waren,
voorzichtig gesteld, ongeveer 100 duidelijke crisisgeval len. Het Hospitium Blijenhof in Bergum nam van
november 1976 t.e.m. oktober 1977 alleen al uit Leeuwarden 56 personen op via diverse maatschappe
lijke organisaties. De Gemeentelijke Sociale Dienst kon vaststellen dat per jaar in zeker 30 gevallen
van alle sociale problemen gesproken kon worden van crisisinterventie waarbij de mensen via deze
dienst elders werden opgenomen. Het Cr!c, in haar korte bestaan en met beperkte openingsuren, kon al
reeds een 150-tal jongeren opvangen. Tenslotte de ervaring van de gemeentepolitie van Leeuwarden.
Per jaar hebben zij met ongeveer 75 crisissituaties te maken, zowel psychiatrisch, psycho-sociaal als
sociaal. Samenvattend mag ik, met het grootste deel, dacht ik, van de plaatselijke hulpverleners, de
Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening en de gemeentepolitie, met een gerust hart stellen dat een
adequate crisisopvang gedurende 24 uur in onze stad ernstig gemist wordt. In dat kader zal zo spoedig
mogelijk serieus bekeken moeten worden hoe hier een oplossing tot stand is te brengen, ook al zou voor
lopig gedacht worden aan een centrum in de binnenstad voor een sociale opvang gedurende 24 uur. Ho
pelijk is de wethouder in eerste instantie bereid om tot een overleg te komen met de betrokken organisa
ties en instellingen en als dat het geval is dan hoop ik dat hij met een rapportage daarvan terug komt in
de Commissie voor de Volksgezondheid.
De heer Schaafsma (weth.): Om met het laatste te beginnen, dat zeg ik niet toe; dat is een heel
eenvoudig antwoord. Dit kan, dacht ik, niet alleen door mij gedaan worden, dit is meer een zaak die
-n