de woningvoorraad onttrokken zal moeten worden geen streefgetal is net als voorgaande jaren maar ge woon een ervaringscijfer. Dat staat er ook wel met zoveel woorden, maar ik wil dat alleen benadruk ken. Op basis van een gemiddelde bouw van 700 nieuwbouwwoningen komen wij inderdaad vrij snel voor het feit te staan dat een stadsuitbreiding gerealiseerd moet worden na Camminghaburen. U schrijft daar reeds over. In dit verband nogmaals de suggestie om, wanneer die plannen worden voorbereid, daarbij ook aan het oostelijk deel van Hemrik te denken. Dat gebied heeft enkele zeer grote voordelen: De grond ligt kant en klaar en is relatief goedkoop; de infrastructuur is praktisch gereed; het ligt ener zijds erg gunstig t.o.v. het N.S.-station dat bij Camminghaburen gerealiseerd zou kunnen worden, anderzijds ligt het tegen de Froskepolle; wij zouden ook nog de renteverliezen beperken die wij jaar lijks op dit gebied hebben. Dit houdt natuurlijk wel in dat je dan ook sneller dan nu het geval zou zijn voor nieuw industrieterrein zal moeten zorgen. Wat de kwalitatieve kant van deze nota betreft hebben wij wat grotere bedenkingen. Deze be denkingen stemmen eigenlijk overeen met hetgeen de heer Miedema heeft gezegd. De nota gaat er n.l. van uit dat eigenlijk meer eengezinswoningen, premiewoningen in de vrije sector voor de meer kapi taalkrachtige inwoners van deze stad, gebouwd zouden moeten worden. Dan: zal er flink doorge stroomd moeten worden en kan aan de behoefte aan woonvormen voor de bijzondere categorieën, zo als studerenden en alleenstaanden, met het huidige woningbestand tegemoet worden gekomen. Dit houdt natuurlijk in dat je, mits de doorstroming lukt, juist de meer kapitaalkrachtige en de wat wonen be treft meer stabiele bevolking van de oudere stadswijken naar de buitenwijken laat doorstromen, als de doorstroming lukt tenminste, maar daar gaat deze nota van uit. Daardoor komt juist in de stads vernieuwingsgebieden een minder stabiele bevolking. Studerenden wonen over het algemeen niet zo erg lang in een huis, zij zijn minder geneigd om hun huis een opknapbeurt te doen ondergaan. Het zelfde is het geval met bejaarden die door het feit dat ze bejaard zijn en een minder lang leven voor zich hebben dan jongere mensen ook minder geneigd zijn tot vernieuwing van hun woning. Het beleid is er juist op gericht dat wij in de oudere stadswijken het stadsvernieuwingsproces op gang krijgen. De Stadsvernieuwingskorporatie, een van de beleidsinstrumenten, komt bij het volgende punt ter sprake. Eigenlijk is deze nota dan ook wat dit punt betreft te beperkt. Je zou eigenlijk een Nota Volkshuisvesting moeten hebben met als hoofdstukken Nieuwbouw en Vernieuwbouw. Het heeft immers wel degelijk met elkaar te maken. Als je, zoals deze nota zegt, voor de kapitaalkrachtige mensen gaat bouwen in de buitenwijken dan blijft er een minder kapitaalkrachtige en minder stabiele bevolking in de oudere wijken, b.v. in de Schil, over. Daardoor zal het stadsvernieuwingsbeleid minder vlot verlo pen en bovendien creëer je het gevaar dat je hele gebieden van een stad bestemt voor één groep met alle kwalijke gevolgen van dien. Dit wordt met een onvriendelijk woord wel eens "getto-vorming" ge noemd. Een voorbeeld daarvan is al door de heer Miedema genoemd, n.l. de De Meenthe-flat. Onze conclusie is dat wij wel met de kwantitatieve taakstelling van 700 woningen akkoord kunnen gaan, maar dat wij onze bedenkingen hebben t.a.v. het kwalitatieve deel van het woningbouwbeleid. De hear Singelsma: Der fait in protte goeds to sizzen fan de Nota Wenningbou dy't wy hjir foar us hawwe, foaral hwat de prognoase oanbilanget. Ik kin my foarstelle dat men by in 1% groei fan de bifol- king op in tanimming komt fan 700 wenningen per jier. Mar ik haw wol it idé dat wy hwannear't wy hjir oer prate dochs eins in dualistysk bilied fiere. Sa't Piet van der Wal ek al sein hat, de mjitte dêr't men de kwaliteit fan Camminghabuorren mei opfiert en de minsken dy't it bitelje kinne nei de butenwiken hellet jowt oan de oare kant in tsjinwurkjende krêft hwertroch de binnenstêd eins syn minsken dy't it wol bitelje kinne forliest. Der bliuwt dus eins in monokultuer oer fan alderein en studearjende jonger- ein. Dêrmei binne wy dan wer op it kwalitative aspekt fan de nota. In probleem dêr't ik hast eltse dei mei to krijen haw is dat jonge minsken dy't yn de stêd freegje nei in wenning en it docht bliken dat dy wenningen der net binne. Op us skoalle hawwe wy ek dyselde swierrichheit. Jongelju dy't hjir studearje en wenje wolle kinne mei gjin mooglikheit yn de stêd in geskikte wenning fine. Hwannear't hja al ien fine kinne dan is it faeks in wenning dy't net foldocht oan de easken dy't men stel Ie moat. Oer dizze dingen prate is in soarte fan sprong yn it tjuster. Jo witte fansels noait in kear oft al dy prognoases, al dy rapporten, ütkomme en oft dy 1% tanimming in getal is dat to heljen is. Men kin der alderhanne birekkeningen oer meitsje mar sa't de saek der nou hinne leit leau ik dat de 1% de wurk- likheit net al to fier untrint. Folie krityk haw ik net op dizze nota - ik haw der mei nocht yn om sitten to studearjen - mar oft jo alles underskriuwe moatte bitwifelje ik ek. Yn elts gefal is it in moedich bisykjen om de wenningbou yn de takomst in bytsje foarm to jaen. De heer Rijpma (weth.): Er is een groot aantal opmerkingen gemaakt en ik dacht dat ik niet moest proberen op elke opmerking even diep in te gaan. Om wille van de tijd zal ik proberen er een aantal hoofdkenmerken uit te lichten. Tot dusverre hebt u de afgelopen 4 jaar een woningbouwnota gehad. Dat betekent dat elke woningbouwnota vooruit ziet over de termijn van één jaar en bij de vorige nota aansluit of daaraan wordt bijgesteld. Wij hebben nota's gehad waarbij als streefgetal het realiseren van 500 woningen per jaar werd genoemd. In de nota van het jaar daarop zijn wij terecht gekomen op een getal van 600 woningen. In deze nota komen wij op grond van de ervaringen die wij hebben opgedaan tot een prognose van 700 woningen. Als je nu kijkt naar wat er werkelijk gereali seerd is dan zie je dat je het ene jaar over het streefgetal heen schiet en dat je een volgend jaar on der de norm die je voor dat moment wenselijk vindt komt te zitten. Dat hoeft echter geen verwondering te wekken want alle werk dat wij doen heeft een zekere aanlooptijd nodig en het betekent dat de werke lijkheid de prognoses die wij gemaakt hebben achterhaalt. Wij hadden volgens de prognose 1976/1977 moeten zitten op 500 woningen. In 1976 zaten wij daar nog boven, in 1977 komen wij daar beneden en komen wij op een aantal van 450 woningen. In 1978 komen wij ook op een 450 woningen en dan is het beleid merkbaar zoals het in de jaren daarvoor is uitgestippeld. Je komt tot de ontdekking dat je naijlt. Dat zal bij de volgende nota ook wel weer het geval zijn, want in Camminghaburen wordt hard gewerkt om de 600 woningen in dat gebied te halen maar ondertussen zijn er ook andere gebieden aan de beurt. Dat betekent dat als wij alles realiseren waarmee wij op het ogenblik bezig zijn - dat geldt dan voor Camminghaburen, Aldlan-west, Aldlan-oost, Goutum en Westeinde - wij in 1979, om dat wij er wat stoom achter gezet hebben, op een woningproduktie komen van boven de 1.000 wonin gen. Volgens een lijstje dat ik heb laten opstellen aan de hand van de mogelijkheden die er zijn kom ik zelfs op 1.288 woningen in 1979. In 1980 kom ik volgens dit lijstje op 1.129 woningen, als het alle maal verwezenlijkt wordt. Nu moet ik er bij zeggen dat er eerder minder woningen gebouwd zullen worden dan meer, want hier staan naast binnenstadsgebieden ook dorpen als Lekkum, Wirdum en Wijtgaard op en wij weten allemaal hoe hoog het tempo is in die plaatsen. Pas in 1981 zakken wij terug tot de regionen waarin wij willen zitten maar het betreft toch nog altijd een stijging, n.l. 878 wonin gen. Wanneer de heer Miedema met zijn opmerking "foar dit jier 700 wenningen" bedoelt dat wij het volgend jaar naar beneden moeten dan zitten wij grandioos verkeerd. Bedoelt hij daarmee echter dat er het volgend jaar nog wel wat extra bij kan dan ziet hij dat de voorbereiding van alle woningbouwplan nen in Leeuwarden leidt tot een aanzienlijke toeneming van de woningbouw in 1979. Ik veronderstel haast dat hij de laatstgenoemde kant liever uit wil dan de eerstgenoemde kant. (De hear Miedema: Ik wo it graech takomme jier bisjen.) Uiteraard, daarom krijgt u weer een woningbouwnota; dat is u van te voren al toegezegd dus die wens is een vanzelfsprekendheid. Maar zo gaat het met prognoses, mijnheer Singelsma, je probeert een zeker aantal te halen en het resultaat van al ons doen en denken is vaak heel anders. In de afgelopen periode zijn wij heel sterk bezig geweest in de huursector. In de nota hebt u een lijstje kunnen vinden en daarop ziet u dat wij in 1970 op 95% huurwoningen zaten en dat wij slechts langzaam zijn gedaald tot 72% huurwoningen in 1976. In die jaren is er in de koopsector dus maar heel weinig gebouwd. Toen is inderdaad door de fractie van de heer Miedema aangedrongen op meer bouwen in de koopsector. Nu dat eindelijk een beetje gestalte krijgt moet ik toch mijn verwondering uitspre ken over het feit dat de heer Miedema de mogelijkheid al weer inbouwt om de huursector weer meer in het oog te houden dan de koopsector. Voor de woningen die wij in Camminghaburen bouwen hebben wij een percentage van 40 in de huursector gepland en dat is een aanzienlijk percentage als wij dat vergeli ken met dat van het structuurschema van Volkhuisvesting. Dan zijn wij nog lang niet bij wat in het structuurschema als wenselijk percentage wordt aangeduid, ook al hebben wij in 1980 dan wat meer koopwoningen gebouwd. In het structuurschema gaat men uit van 47% en ik moet er bij zeggen dat de mensen in het Noorden altijd meer verzot zijn geweest op een koopwoning dan de mensen in het Westen. Als er wat dat betreft een afwijking is dan zal die afwijking door de bevolking eerder in de richting van meer koopwoningen gezocht moeten worden dan in de richting van minder koopwoningen. Zo heeft het landelijke gemiddelde altijd gelegen en er is op dit moment geen reden om te veronder stellen dat die tendens is afgezwakt. U ziet ook dat de gemeenten rondom Leeuwarden die de meeste koopwoningen hebben gebouwd het snelst zijn gegroeid en dat een gemeente als Idaarderadeel die een vrij evenwichtig programma heeft opgezet veel minder gegroeid is dan een plaats als Stiens. Ge voelsmatig twijfel ik er aan of nu al weer het tijdstip is aangebroken om zachtjes een beleidsverande ring te overwegen, dat wil er bij mij op dit moment nog niet in. Dat brengt mij dan op het punt woningmarktonderzoek. Wij hebben in de afgelopen tijd zo nu en dan wel woningmarktonderzoeken gepleegd, die zijn ook in dit rapport aangehaald. Soms is het een wat uitgebreider onderzoek geweest, in andere gevallen is het steekproefsgewijs gebeurd. Op dit moment proberen wij onze gegevens aan te vullen met het onderzoek naar één- en tweepersoonshuishoudingen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1977 | | pagina 12