32 bistjurden sa nau mooglik wlze moat en dat wy safolle mooglik foech by it lokale bistjur litte moatte; dat nou is de kearn fan de gemeentlike gearwurking dy't wy neistribje. Met de heer Buising ben ik het graag eens dat de Regio mee kan profiteren van de centrumfunctie van Leeuwarden als provinciale hoofdstad. Daarover bestaat in de Regio - dit in tegenstelling tot wat de heer Singelsma als vermoeden heeft uitgesproken - nauwelijks verschil van inzicht. Daarvan getuigt ook het standpunt dat de Regio als geheel heeft ingenomen m.b.t. de plaats van Leeuwarden in het kader van de Verstedelijkingsnota en het Integraal Structuurplan Noorden des lands. As de hear Singelsma hjir it oerhearskjen fan de stêd oer de oare gemeenten op it aljemint bringt dan - dat bart wol ris mear - oerdriuwt hy. (De hear Singelsma: Is it wier?) Jo moatte mar even lusterje. Ljouwert hat ungefear 50% fan it tal ynwenners yn de Regio en hat ungefear 20% fan it tal sitten yn de regioried en ungefear 15% fan it tal sitten yn it deistich bistjur. Ik tocht dat dat dudlik ien fan de biwizen is dat de stelling fan de hear Singelsma net kloppet. De heer Buising heeft gevraagd naar onze contacten met parlementsleden. Hij vroeg zich daarbij af of wij wel in voldoende mate steun vragen van kamerleden uit deze contreien. Ik kan u de verzeke ring geven dat dit wel het geval is. Daar waar dat nodig is leggen wij persoonlijke contacten met be trokken bewindslieden en kamerleden, vanzelfsprekend vooral in die gevallen waarbij wij direct af hankelijk zijn van beslissingen van regering en parlement. Naast individuele contacten met kamerleden nodigen wij zo nu en dan alle Friese eerste en tweede kamerleden gezamenlijk uit voor oriënterende gesprekken waarbij dan vanzelfsprekend de specifieke voor Leeuwarden van belang zijnde problemen aan de orde komen. Ik heb de indruk dat die contacten ook door de kamerleden bijzonder worden ge apprecieerd De commissie die zich bezig houdt met het bestuderen van eventuele wijzigingen en aanvullingen van ons stelsel van raden en commissies komt, naar ik verwacht, binnen afzienbare tijd klaar met haar werkzaamheden. Bij die studie en rapportering wordt bijzondere aandacht besteed aan de welzijnssec tor. Aangenomen mag worden dat deze problematiek in de eerste maanden van 1978 in de raad aan de orde kan worden gesteld. Het ligt in de bedoeling - dit dan n.a.v. een desbetreffende vraag van de heer Buising - aanpassingen en wijzigingen en wat de welzijnssector betreft nieuwe procedures te doen in gaan op 1 september a3., dus bij de aanvang van de nieuwe zittingsperiode van de raad. De heren Miedema en Bijkersma hebben enige kanttekeningen gemaakt bij de procedure m.b t. het vaststellen van beleidsplan en begroting. Wij moeten er inderdaad voor waken dat wij niet verstikken in te gecompliceerde procedures. Ik ga graag mee met hun suggestie dit probleem eens aan de orde te stellen in het Seniorenconvent. De heer van der Wal heeft een uitvoerig betoog gehouden over bijna 8 jaar Axies. Hij heeft daar bij geen vragen gesteld waarop het college zou moeten antwoorden. Zelf heeft hij geconstateerd dat genuanceerd over het optreden van Axies wordt gedacht. In ieder geval kan ik hem de verzekering geven dat ik wel eens met minder belangstelling naar zijn uiteenzettingen heb geluisterd dan deze middag en dat dan niet vanwege het feit dat hij heeft aangekondigd dat Axies in september niet in de raad terug zal keren. De heer Buising heeft nog gesteld dat hij het eens is met hetgeen wij in het beleidsplan hebben opgenomen over onze bezwaren tegen de aangehouden criteria bij de laatste toekenning van A.C.W.- subsidies. Zowel de gemeente Leeuwarden als de Regio heeft hier ernstig bezwaar tegen gemaakt bij de minister van Sociale Zaken. Deze minister heeft ons op 2 september j.l. als volgt geantwoord: "Zoals u zult begrijpen is het gezien de nu eenmaal voortdurend optredende veranderingen op de arbeidsmarkt minder opportuun reeds nu criteria vast te stellen die zullen worden gehanteerd bij even tuele nieuwe extra werkgelegenheidsprogramma's. Mocht bij u evenwel de indruk zijn ontstaan dat het in de lijn der verwachtingen ligt dat het beleid dat ten grondslag heeft gelegen aan het 400 miljoen programma zal worden gecontinueerd dan moet ik opmerken dat dit geenszins vaststaat. Het is voor mij vanzelfsprekend dat de bij het 400 miljoen-programma opgedane ervaringen, waarvan sommige nega tief waren, bij het toekomstige beleid een rol zullen spelen, evenals de reacties die ter zake zijn ont vangen. Gaarne neem ik aan dat met het vorenstaande uw verontrusting is weggenomen." Dat was dus de brief die wij hebben ontvangen van de minister van Sociale Zaken. Van het laatste dat hij in zijn brief stelde zou ik dan voorlopig uit willen gaan. Met de heer Buising betreuren wij de discussies <3ie de laatste tijd zijn gevoerd over de aanleg van een autosnelweg Dronrijp-Afsluitdijk. Mede gelet op de antwoorden die de betrokken bewindslieden inmiddels hebben gegeven op daarover gestelde vragen van een kamerlid mag worden verwacht dat thans op korte termijn met de uitvoering van het werk zal worden begonnen. Stellig hebt u berichten gelezen dat nu ook op korte termijn zal worden begonnen met de uitvoering van het tracé Boksum- Marssum waarvoor eveneens subsidie is toegekend. In dat verband zou ik de heer Miedema willen zeg gen dat de zuidtangent niet in de doofpot is gestopt. In een van de afdelingen van de raad is van de zijde van het college duidelijk gesteld dat deze tangent de volle belangstelling heeft en als volgende schakel moet worden gezien in het realiseren van de verkeersstructuur rondom de stad. Bij die realisatie zijn wij wel sterk afhankelijk van subsidiëring daar wij dat probleem moeilijk op de eigen financiële slof zullen kunnen nemen. Wel zullen wij zelf tijdig de nodige voorbereidingen moeten treffen, ik hoop dat wij daarover op de gepaste tijd met voorstellen bij de raad zullen kunnen komen. De heren Buising en Bijkersma kan ik de verzekering geven dat ook wij het uitbouwen tot autosnelweg van het traject Leeuwarden-Heerenveen van minstens evenveel belang achten als het traject Leeuwarden-Afsluitdi jk. In nauw overleg met het provinciaal bestuur heeft dit object onze volle aandacht en dat zal het hou den ook. De heer Miedema heeft gevraagd of ons personeelsbestand voldoende is voor de vele en omvang rijke taken waarvoor het gesteld wordt. Hij vroeg zich af: Zijn zij niet overbelast en kunnen wij wel zo doorgaan? Dit probleem vervult ook ons met grote zorg. Bij het opstellen van het saneringsplan ten gevolge van de artikel 12-situatie moesten wij enkele jaren geleden een rem zetten op verdere uit breiding van het personeel. Inmiddels hebben wel weer uitbreidingen plaats gehad. Voor de secretarie hebben wij nu 150.000,per jaar uitgetrokken voor uitbreidingen tegen 100.000,in het vorige beleidsplan. Zou dit onvoldoende blijken te zijn dan zullen wij dat probleem in het afwegen van pri oriteiten opnieuw onder ogen moeten zien en zullen wij er zo nodig bij u op terug komen. Ik wil nog wel opmerken dat dit probleem niet alleen kan en mag worden opgelost met personeelsuitbreidingen, wij moeten ook de nodige aandacht schenken aan een efficiënte werkwijze. Dat doen wij ook, onder meer met inschakeling van de afdeling E.B.O. die onder leiding staat van de heer Fuijkschot. Boven dien zullen raad en college zich bij voortduring moeten afvragen of gewenste nota's en rapporten wel van zodanige urgentie zijn dat daarvoor andere taken opzij gezet kunnen worden. Ik heb dan nog enkele vragen te beantwoorden van de kleinste onder de groten. Er zijn plannen in voorbereiding voor betere toiletvoorzieningen in het stadhuis; zodra die plannen klaar zijn zullen wij daarvoor de nodige kredieten aan de raad vragen. Met de heer Bijkersma ben ik het eens dat wij niet alleen derden parkeervoorzieningen voor kunnen schrijven, wij zullen dat probleem voor het eigen personeel ook ernstig onder ogen moeten zien als wij met de laatste fase van de stadhuisvoorzieningen kunnen beginnen, n.l. zodra de Sint Anthonyschool vrij komt. Wat de kwestie van onjuist gebruik van club- en buurthuizen betreft - ook daar heeft de heer Bijkersma enkele opmerkingen over gemaakt - zou ik hem willen verwijzen naar de discussie in de raad over die aangelegenheid op 16 mei van dit jaar. Ik heb niet de indruk dat hier verontrustende dingen gebeuren maar wij houden de vinger aan de pols. De h eer Bijkersma heeft er ook nog op gewezen dat een duidelijk omschreven deel van de binnen stad moet worden aangewezen voor de vestigingsmogelijkheid van horecabedrijven en dat bovendien moet worden aangegeven waar het niet mogelijk is. M.i. wordt een dergelijk beleid gevoerd op grond van het door de raad vastgestelde structuurplan voor de binnenstad en door de aanwijzing van horeca- vrije gebieden in het kader van de Drank- en Horecawet. Ook met het verlenen van nachtvergunningen wordt hierop ingespeeld. Overigens wil ik nogmaals bevestigen hetgeen ook enkele sprekers hebben gesteld, n.l. dat de functies wonen en horeca- of aanverwante bedrijven elkaar heel moeilijk of soms zelfs totaal niet verdragen. Tot slot wil ik nog graag dank zeggen aan die raadsleden die in hun beschouwingen dank hebben gebracht voor de inzet van onze medewerkers. De h eer Ten Brug (weth.): Ik wil beg innen met de opmerki ngen die zijn gemaakt over het fi na n— ciële beleid, op de andere opmerkingen waarop ik wil reageren zal ik dan daarna antwoorden. Ik leg mijn horloge voor mij neer want ik heb gehoord dat ik vorig jaar 70 minuten aan het woord ben geweest om het financiële beleid van Leeuwarden te verklaren en dat lijkt mij rijkelijk veel, ik zal proberen of het nu iets korter om de hoek kan. De algemene indruk die het college m.i. mag hebben is dat de raad akkoord gaat met het tot nu toe gevoerde financiële beleid en m.n. ook met het financiële beleid zoals dat tot uitdrukking komt in de voorstellen m.b.t. het beleidsplan 1978-1982 en de begroting 1978. Vooral de politiek van ex tra afschrijvingen en het zo mogelijk doen van extra stortingen in het Stadsvernieuwingsfonds - dat blijkt nu 3 jaar achter elkaar mogelijk te zijn geweest - blijkt de volle instemming van de raad te hebben. Het gevoelen van de raad is ook algemeen dat de zaak wel florissant lijkt op het ogenblik maar dat wij toch duidelijk het oog moeten houden op de ontwikkeling die in het beleidsplan zit. Voor 1982 wordt wel een klein overschot geraamd maar het is zeker niet zo dat wij in een situatie verkeren dat wij maar kunnen doen wat wij willen, omdat wij niet weten wat ons precies aan uitgaven en aan veranderd financieel beleid van de rijksoverheid staat te wachten. Wij zullen heel duidelijk af moeten wegen en prioriteiten moeten stellen. Ik ben het van harte eens met degenen die nog eens de opmerkin-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1977 | | pagina 17