10
hoofdpunten onderscheiden. Het zijn hoofdpunten die mijn fractie aanspreken. In de eerste plaats - ik
kan het niet voldoende benadrukken - is de basis van vele van de beleidspunten de zorg om de werk
gelegenheid. Wij hopen dat dit ook zo blijft. In ieder geval staat in de thans gehanteerde kantoren
nota de gedachte hieromtrent centraal. Naar onze mening kan de belangrijkheid van dit aspect niet
vaak genoeg naar voren worden gebracht. Zonder welvaart geen welzijn. Het uitgangspunt is naar on
ze mening in het belang van alle inwoners der gemeente Leeuwarden. Dit totale belang mag derhalve
best offers vragen. Dat dit een spanningsveld doet ontstaan tussen algemene belangen en deelbelangen
van wijkbewoners mag duidelijk zijn. Wij dienen er echter voor te waken dat door te veel toe te ge
ven op het gebied van deelbelangen zeker het probleem der werkgelegenheid niet zal worden opge
lost. Even juist is het dat een hernieuwde afweging een vertraging met zich mee zal brengen. Een ver
traging die, naast onzekerheid voor de bewoners van Huizum-Bornia, ook nadelig zal werken op het
gebied van de werkloosheidsbestrijding op langere en kortere termijn in deze stad. Zeer duidelijk
valt ook te onderkennen dat herziening van de plannen een belangrijke nadelige financiële consequen
tie heeft. Bedragen en tekorten van tussen de één a twee miljoen liegen er niet om. De waarde van
onderzoeken door projectontwikkelaars moet natuurlijk wel worden bekeken in en met het kader van
de eigen belangen van deze instituten. De oproep van de Commissie voor het Grondbedrijf - a.s.
woensdag - om te spreken over een optie aan provinciale staten mag ook voor zichzelf spreken. Als
het college aan het slot van de raadsbrief aankondigt dat regelmatige evaluatie van de kantorennota
een noodzakelijkheid is, dan beamen wij dit. Wel dient deze evaluatie erop te zijn gericht dat de
onvolkomenheden eruit worden gehaald en dat daar waar het tijdsgebeuren dit vraagt een bijsturing
plaatsvindt. Als u echter met de herziening bedoelt dat het uitgangspunt werkgelegenheid minder
zwaar zal wegen en dat er een grotere waarde zal worden gegeven aan andere belangen, dan wensen
wij daar voorshands niet positief op te reageren. De slotconclusie van het college dat er onvoldoende
aanleiding is om op dit moment het beleid om te buigen, onderschrijven wij. Hetzelfde geldt voor
uw standpunt inzake de berichtgeving aan het wijkcomité.
De heer Van dér Wal: Uit de mede-ondertekening van de motie die zojuist door de heer Geerts
namens de P.v.d.A.-fractie is ingediend, blijkt al dat wij het in grote lijnen eens zijn met de moti
vering die hij naar aanleiding van de indiening van de motie heeft gegeven. Ik zal dan ook niet alle
punten die de heer Geerts heeft genoemd gaan herhalen.
Ik ben het slechts op één punt met de heer Miedema eens. Ik kan het mij net als hij levendig
voorstellen dat het wijkcomité en het Oude Stadswijken Overleg een dergelijke brief schrijven.
Het zal je ook maar gebeuren, keer op keer word je van de zijde van de gemeente opgezadeld
met kantoren, wat je hele inspraak en planvorming bepaalt, en achteraf blijkt dat het allemaal
niet zo'n vaart loopt. (De hear Miedema: Ik haw noch nea witten dat jimme safolie bitrouwen yn in
brief fan in projektuntwikkeIder stelden.) Ik heb het ook niet over een brief van een projectontwik
kelaar, ik heb het over een stuk of twaalf reacties van projectontwikkelaars. Van de zijde van de
gemeente is altijd geschermd met de opvatting dat er zoveel behoefte aan kantoren was en dat er zat
projectontwikkelaars waren die het gebied wel even vol zouden bouwen. Die indruk leeft ook heel
sterk bij de wijken, maar die indruk is ontkracht. (De heer Miedema: Door wie?) Door die zelfde pro
jectontwikkelaars. Zij zeggen dat zij wel mondjesmaat het Lijempf-terrein willen ontwikkelen, maar
dat dan op andere plaatsen in de stad per se geen kantorenbouw mag worden ontwikkeld. Zij noemen
dan met name Huizum-Bornia.
In de kantorennota wordt duidelijk gespeculeerd op die grote behoefte. Dit alles gebeurt dan in
het kader van de bevordering van de werkgelegenheid. Namens een andere groepering heb ik des
tijds al mijn grote twijfel uitgesproken over zowel de kwalitatieve als de kwantitatieve uitgangspun
ten van de kantorennota.
Ik ga even in op zo'n kwalitatief uitgangspunt, namelijk het werkgelegenheidsaspect in de dien
stensector. De raadsbrief noemt dit aspect en ook de heer Miedema legde hier de nadruk op. Hij zei
dat dit de belangrijkste poot was waarop de werkgelegenheid steunt. Op bladzijde 4 van de raads
brief staat: dat de geraamde totale behoefte in de kantorennota niet als onwaarschijnlijk
hoog mag worden betiteld, aangezien er op dit moment geen duidelijke ontwikkelingen aan te wij
zen zijn, die leiden tot een wezenlijk andere, minder gunstige, situatie in de nabije toekomst." Dit
gaat dus over de werkgelegenheid in de dienstensector. Ik hoef dan maar te denken aan het feit dat
nog maar een paar weken geleden de pers vol stond met berichten over de effecten die de mini-com
puters - de "chips" - op de werkgelegenheid zouden hebben, juist in die dienstensector. In deze ar
tikelen worden percentages genoemd van een vermindering van de werkgelegenheid van 30% of meer.
Ik vraag mij dan af hoe een college, waarvan men mag verwachten dat het op de hoogte blijft van
deze ontwikkeling, met betrekking tot een sector waarin het zoveel belang zegt te hebben rustig
11
durft te schrijven dat er op dit moment geen duidelijke ontwikkelingen zijn aan te wijzen die minder
gunstig zijn. Ik snap zoiets niet en ik kan het ook niet aanvaarden. De minder gunstige ontwikkelin
gen ten aanzien van de werkgelegenheid in die sector zijn wel degelijk aan te wijzen.
Het cijfermateriaal is destijds ook al uitvoerig aan de orde gekomen. Als ik de beschikbare ruim
te aan kantoren optel van Huizum-Sixma, Klanderij, Tulpenburg, het terrein van de D.R.B., Oude
Veemarkt en Lange Marktstraat, dan kom ik al uit op een oppervlakte van meer dan 100.000 m2. Ik
tel daar dan nog niet eens bij de Tesselschadestraat, het terrein van de gevangenis, Cambuur, Hemrik
en Camminghaburen; daar waren geen cijfers voor beschikbaar. Ik geef toe dat dit laatste iets voor de
langere termijn is, men zou dan ook de 9.000 m2 van Huizum-Bornia erbij op kunnen tellen. Kortom,
ook kwantitatief is er een enorme overcapaciteit.
Ik weet eigenlijk niet goed wat ik met die kantorennota aan moet. Voor mij is deze nota niet
zo'n betrouwbaar stuk om er voor honderd procent je beleid op te bouwen. Het moet mij ook van het
hart dat het cijfermateriaal dat bij deze zaak aan ons als raadsleden is geleverd op zijn minst niet
al te zorgvuldig is samengesteld. Eerst is al via de projectontwikkelaars een oppervlakte van Huizum-
Sixma aan de raadsleden in de Commissie voor het Grondbedrijf opgegeven, als zou er in dat gebied
70.000 m2 grond beschikbaar zijn. Dit getal bleek later 54.000 m2 te moeten zijn. Het zal dan wel
een rekenfoutje zijn geweest - b.v. weggetjes vergeten in de berekening mee te nemen -, maar deze
cijfers zijn ook naar de projectontwikkelaars gegaan. Een en ander is dus niet al te zorgvuldig ge
beurd, om het maar voorzichtig uit te drukken. Bij de stukken lag nu een grond-exploitatie van Hui
zum-Bornia. Daarin werd beargumenteerd dat het nakomen van de inhoud van de motie - 3.000 m2
voor kantoren ten oosten van de toekomstige Oostergoweg veranderen in een bestemming tot wonen -
een nadelig saldo zou opleveren van 1 .300.000,—. Na veel moeizame uitpluizerij blijkt dat dit
een getal is dat vergeleken is met een rapport uit 1975, met een totale kantooroppervlakte van rond de
20.000 m2. De raadsbeslissing van mei had betrekking op in totaal 12.000 m2. De heer Miedema spreekt
over een miljoen, de heer Geerts spreekt over 366.000,—. (De hear Miedema: Ik prate net oer in
miljoen.) (De heer Knol: De heer Miedema zei dat hij niet op een miljoen keek.) Kennelijk erg laat
is er nog een herberekening ter inzage gelegd, waarin staat dat het reeds geraamde tekort "derhalve"
met 450.000,— zou worden verhoogd. (De heer Geerts: Daarbij werd niet rekening gehouden met
een eventueel lokatiesubsidie. Doe je dat wel dan kom je op het bedrag dat ik net noemde.) Verge
leken met de totale kosten is het verschil tussen deze bedragen marginaal. Het is trouwens wel eigen
aardig dat je door het ambtelijk apparaat wordt opgebeld met de vraag: Wat moeten wij eigenlijk uit
rekenen, want dat weten wij niet. Ook dat geeft te denken.
Dan de optie van de provincie. In de vergadering van de Commissie Ruimtelijke Ordening werd
dit als mededeling vooraf aangekondigd. De wethouder stelde daarbij met nogal veel aplomb: Kijk
eens hoeveel behoefte er is, want de provincie wil in één keer een optie op het hele Li jempf-terrein
Daar word je dan op de vergadering mee geconfronteerd. Je kan ook helemaal niets natrekken. Later
blijkt deze optie nogal te zijn gerelativeerd door de voorzitter van het college van gedeputeerde
staten. Hij zei namelijk: Wij hopen dat het niet doorgaat, wij hopen te kunnen blijven zitten waar
wij zitten. Kortom, in het kader van dit punt is het ook niet een al te sterk argument gebleken. Over
de optie op zich krijgen wij in de Commissie voor het Grondbedrijf en daarna in de raad nog wel een
discussie. Dat wij nu mee voorstellen om de 3.000 m2 kantorenbouw ten oosten van de Oostergoweg
weg te halen, is een voor mij heel logisch gevolg van deze ontwikkelingen. Men zou kunnen zeggen
dat de kantoren aan de oostkant weg kunnen, want destijds zijn de kantoren over de oost- en de
westkant verdeeld om een betere integratie van de wijk te krijgen. Doordat de raad de voetbrug,
die logischerwijze bij deze integratie hoorde, uit de plannen heeft gehaald, heb ik nu geen enkele
moeite om de 3.000 m2 voor kantoren ten oosten van de Oostergoweg weg te halen.
Mevrouw De Jong: Het uitgangspunt van het college dat Leeuwarden gezien haar centrumfunctie
moet kunnen inspelen op de vraag naar kantoorterreinen kan ik onderschrijven. Het gaat hier immers
om een schone industrie en bovendien verschaffen kantoren relatief veel werk aan onder andere jonge
schoolverlaters. Om op de vraag in te kunnen spelen, vind ik echter wel dat de behoefte en zeker
ook de al beschikbare ruimte voor kantorenbouw bekend moeten zijn. Die gegevens vind ik niet te
rug in deze raadsbrief. Integendeel, ik proef alleen maar tegenstellingen en vaagheden. Immers, ener
zijds stelt het college dat een veldonderzoek onder de betreffende bedrijven noodzakelijk is om tot
een betrouwbare behoefteraming te komen, terwijl het college anderzijds al vooruitloopt op het re
sultaat van een dergelijk onderzoek door te concluderen dat er onvoldoende reden aanwezig is om
het beleid ten aanzien van Huizum-Bornia om te buigen. Ik kan door de bomen het bos moeilijk meer
zien, of, beter gezegd, door de holle kraters van Huizum-Bornia de kantoorbehoefte niet peilen. Ik
ben dan ook van mening dat aan de oostelijke kant van de Oostergoweg van kantorenbouw kan worden