Dan de financiën. De wethouder zegt hierover dat dit een interne afweging van de raad betrof. Dat weet ik ook wei. Ik wil er in dat verband op wijzen dat de financiën ook niet worden genoemd in de motie die ik heb ingediend. Ook deze interne afweging, die zo'n grote rol in de gemeenteraad heeft gespeeld, is echter belangrijk. Voorts zegt de wethouder dat het grote verschil tussen de cal culatie van destijds en de huidige calculatie ontstaan is door de ondergrondvoorzieningen, die een bedrag van meer dan twee miljoen vergen. In de calculatie van destijds werd voor een ondergrondse parkeergarage ongeveer één miljoen gerekend. In eerste instantie heb ik al gezegd dat wij dat des tijds in de Commissie Ruimtelijke Ordening niet wisten. Ik kwam toen tot een bedrag van 1,6 miljoen gulden voor 30 openbare parkeerplaatsen. Als ik de nieuwe cijfers, zoals die in de raadsbrief worden genoemd, gebruik, dan kom ik nog altijd op dik zeven ton. In de commissie heb ik gezegd dat ik best een verkeerde berekening kon hebben opgezet. Ik vroeg dan ook aan het college om een calcu latie te leveren op basis van die zelfde calculatie, om te kijken of men op andere bedragen uitkwam. Dit is echter nooit gebeurd. De wethouder noemt nu als het grote verschil het oorspronkelijke bedrag van één miljoen en het bedrag van twee miljoen voor de ondergrondvoorzieningen. Deze twee. dingen had ik nu graag eens met elkaar willen vergelijken, hetzij in de Commissie Ruimtelijke Ordening het zij in de Commissie voor het Grondbedrijf. Nu komt de wethouder met een onjuiste informatie. Ik kan mij dat best voorstellen, want de cijferberekening is er niet erg geschikt voor om hier behandeld té worden. Ook met 2,3 miljoen maal 30/44 - is 1,6 miljoen - kom ik nog op 734.000,--. Dat is een heel ander bedrag dan dief 76.000, Ik wil alsnog graag weten wat wij met die berekening moeten. Of de berekening is fout of hij wordt niet gebruikt. Hoe moeten wij in de toekomst dit soort berekeningen interpreteren? De heer Miedema zegt dat ik allerlei negatieve dingen heb genoemd. Ik ben blij dat hij deze dingen ook als negatief beschouwt. Helaas trekt het C.D.A. uit al die negatieve dingen de conclu sie dat het maar door moet gaan. Het C.D.A. doet dit op basis van één positief punt, namelijk dat er meer kleine woningen komen. Dat vond ik ook een goed punt. Hoewel het een afwijking van het schetsplan betrof, heb ik daar ook niets van gezegd. Er staan ook een hele hoop stenen opgestapeld en dat is ook in overeenstemming met het schetsplan, dat zijn dus allemaal ook positieve dingen. Zo kan je wel aan de gang blijven, natuurlijk. Wat de oppervlakte en de hoofdfuncties betreft maakt het geen verschil. (De hear Miedema: De forsterking fan de St. Jabiksstrjitte en de Greate Heech- strjitte, dy't ik ek neamd haw, wie ek in posityf punt.) Dat vind ik helemaal niet. Ik grijp dan te rug op een discussie die in een veel eerdere instantie is gevoerd. Deze discussie ging over de uitein den van de winkelbanaan. Daarbij werd gezegd dat men, als men het midden van de banaan zou ver sterken, een verzwakking van de uiteinden zou krijgen. Die aspecten heb ik hier juist niet bij willen betrekken om niet al te veel in herhaling te vallen. Ik wil nog wel een reactie van het college vernemen op mijn opmerkingen over de financiën. Het is inderdaad een interne afweging geweest, maar het heeft niettemin een erg grote rol gespeeld. Ik heb dit aspect niet in mijn motie genoemd. De motie is eigenlijk nog vrij soepel, want de bouwonder neming krijgt hierin de kans om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. Deze verplichtingen is de bouwonderneming volledig vrijwillig aangegaan. Zelfs zijn wij dan nog zo goed om de typefout te vergeten, zou ik willen zeggen. Ik wil de bouwonderneming graag die kans geven, binnen een door het college te stellen termijn. Ook de architect krijgt dan een kans om zich te rehabiliteren. Ik heb de heer Buising nog gevraagd hoe hij kan zeggen dat er geen essentieel verschil tussen schetsplan en bouwplan is. (De heer Buising: Ik heb deze wetenschap uit het midden van bladzijde 2 van de raadsbrief.) Volgens mij is er wel degelijk een essentieel verschil tussen schetsplan en defi nitief plan, de hoofdfuncties zijn namelijk verwisseld. Dat is het meest essentiële wat hier naar mijn mening een rol speelt. Dit speelt ook een rol ten opzichte van onder meer het aantrekken van verkeer. Enfin, dan komt de hele discussie van destijds weer op de proppen. Als de fractievoorzitter van de P.v.d.A. dat geen essentieel verschil vindt - dat zegt hij tenslotte -, dan wil ik daar graag een na dere toelichting op horen. Wat vindt hij dan wel een essentieel verschil, als hij het verwisselen van hoofdfuncties niet eens een essentieel verschil vindt? Het C.D.A. vindt het allemaal wel best dat de gemeente een projectontwikkelaar met één mil joen en nog eens zeven ton subsidieert. De V.V.D. vindt het best en een gedeelte van de P.v.d.A. vindt het helaas ook best dat zulke dingen in Leeuwarden gebeuren. De motie zal het dan ook wel niet halen. Een raad die bedonderd wil worden, zal bedonderd worden. De heer Rijpma (weth.): De heer Van der Wal heeft een aantal argumenten genoemd die niet nieuw zijn in deze zaal. Ik wil nogmaals wijzen op de raadsbrief, waarin de plussen en de minnen van procedure en ingediend bouwplan worden opgesomd. Alles afwegende, is het college tot een be paalde aanbeveling aan de raad gekomen. De financiën zijn bij deze beslissing niet relevant, maar 21 ik ben bereid om met de heer Van der Wal eri een van onze deskundigen ter zake om de tafel te gaan zitten om voor zijn persoonlijke satisfactie na te rekenen of hij wel of niet gelijk heeft. Voor hem persoonlijk zou dit een zaak kunnen zijn die erg belangrijk is. (De heer Van der Wal: Dan is de be slissing al genomen en heeft het geen zin meer. Ik heb keer op keer gevraagd of u voor de beslissing valt een en ander eens met mij wilde narekenen. Waarom waren de stukken niet volledig aanwezig, waardoor een toetsing kon plaatsvinden?) De stukken die indertijd bij de gemeente zijn ingediend om het bouwplan te beoordelen, zijn door onze mensen in de beoordeling betrokken en deze stukken lagen ter inzage. (De heer Van der Wal: Die stukken waren niet alleen onzorgvuldig en onjuist maar ook nog onvolledig.) De Voorzitter: Deze conclusie laten wij dan maar voor de heer Van der Wal. De heer Geerts: Ik wil graag een stemverklaring afleggen. Het is mij niet helemaal duidelijk wat wij gaan besluiten en of wij iets besluiten. Er zit namelijk ook geen besluit bij de raadsbrief. Er staat alleen dat het college de raad in overweging geeft om Bouwonderneming Noord-Nederland B.V. in deze zin te berichten. Gaat u dat in stemming brengen? Als u dat doet, dan is mijn vraag beantwoord en heb ik geen behoefte aan de motie van de heer Van der Wal. Deze motie gaat mij namelijk niet ver genoeg. Ik heb u al eens eerder gezegd dat ik op grond van een aantal motieven van stedebouw- kundige aard, die in deze raad al uitgebreid aan de orde zijn geweest, niet voor deze ontwikkeling ben en ook niet voor een gedeeltelijke ontwikkeling. Als dit plan doorgaat - wat ook gebeurt in het voorstel dat de heer Van der Wal heeft gedaan -, dan druist het in tegen iets wat wij vroeger heb ben beslist. Dat vind ik belangrijker. (De heer Van der Wal: Ik had u dat liever in eerste instantie horen zeggen, ik kan nu niet meer op uw opmerkingen reageren.) De motie van de heer Van der Wal en mevrouw Van der Werf wordt bij handopsteken verworpen met 32 tegen 3 stemmen. De Voorzitter: Dan breng ik nu het voorstel van b. en w. in stemming. Het voorstel is dus om de Bouwonderneming Noord-Nederland B.V. niet in gebreke te stellen en nu verder te werken. Dit zal aan adressant worden meegedeeld als de raad in die zin beslist. Het voorstel van b. en w. wordt bij handopsteken aangenomen met 28 tegen 7 stemmen. Punt 18 (bijlage no. 76). Mevrouw Brandenburg—Sjoerdsma: Dit punt gaat over de aanpak voorbereiding tweede fase van het bestemmingsplan Camminghaburen en betreft het noordwestelijk deel van het noordelijk plandeel. Wat wij vanavond met elkaar afspreken, moet leiden tot het opstellen van randvoorwaarden en richt lijnen voor de deelgebieden VI en VII. Het gaat om twee punten. Het eerste punt is: handhaving van de bestaande organisatiewijze. Wij zijn het eens met het voorbehoud wat betreft inschakeling van de D.S.O.; dat was ook het geval in de vorige deelplannen. Wij zijn met u van mening dat de stads vernieuwing niet in de knel mag komen als er extra werk op ons af zou komen in Camminghaburen. De wethouder heeft in de Commissie R.O. gezegd dat hij alleen extra externe hulp zou inroepen als er bij de D.S.O. mensen zouden uitvallen. Het tweede punt is: wijziging van de tot nu toe gehan teerde projectindeling per deelgebied, in de eerste fase was de afspraak: niet meer dan 50 woningen per architect. U komt daarop terug en zegt: niet meer dan 50 identieke woningen. In de praktijk zal dat ertoe leiden dat wij in de deelgebieden VI en VII 190 woningen per deelgebied van één architect krijgen. Over de wat kleinere tweede bouwstroom per gebied wordt wat de architect betreft geen uit spraak gedaan. Ik begrijp dat het dezelfde architect kan zijn, maar ook wel een andere, afhankelijk van de projectontwikkelaar. De argumenten die u gebruikt voor het aantrekken van één architect voor maximaal 50 identieke woningen zijn de financiën en het feit dat de vroegere werkwijze leidde tot een enorme mengeling van stijlen. Dat laatste argument vind ik niet sterk. Het zijn tenslotte alle maal mensen van deze tijd. Altijd zal iets daarvan naar voren komen en misschien is dat wel het chao tische. Mijn vraag is: Wordt er ook afgestapt van de verwevenheid die wij in de vorige plannen had den tussen de verschillende woningtypes, onafhankelijk van de financieringssectoren? Dat lijkt mij namelijk niet zo gewenst. Verder willen wij wel akkoord gaan met deze twee veranderingen. Dan de verhouding tussen de typen woningen: woningwet, premie en vrije sector. Die verhouding was voor de eerste fase vastgesteld op 40-40-20. Nu wordt in de nota genoemd: 35-45-20, tenminste als je de woningen in de beschutte sfeer als woningwetwoningen meetelt. In de raadsbrief staat dat

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 11