US De Voorzitter: Verder zou ik nog willen constateren dat de informatieve besprekingen die aan deze raadsvergadering vooraf zijn gegaan toch kennelijk hun nut hebben gehad. Namens het colle ge moet mij echt van het hart dat wij met veel genoegen hebben geluisterd naar de reacties van de raad, niet alleen vanwege het feit dat u een en ander zo positief hebt benaderd, maar vooral ook vanwege de inhoud van de toelichting van de raadsleden. Wij hebben daar met grote waardering ken nis van genomen en mede daarom vind ik het zo belangrijk om de tekst van het door u gesprokene toe te sturen aan Gedeputeerde Staten. U heeft in de raadsbrief gelezen dat er ook een zeker overleg plaats heeft gehad met vertegen woordigers van de drie andere grote gemeenten. Wanneer door die gemeenteraden in dezelfde lijn wordt gereageerd als vanavond in deze zaal is gebeurd - dit zou er weieens in kunnen zitten -, dan ligt het in de bedoeling dat wij als vier grote gemeenten gezamenlijk een gesprek zullen trachten te arrangeren met de Commissie Ruimtelijke Ordening uit de Staten. In dat gesprek kunnen wij nog eens duidelijk het standpunt toelichten zoals dat bij de vier grote gemeenten in Friesland leeft. Dit kan natuurlijk alleen als inderdaad blijkt dat in de grote lijn ook de andere drie grote gemeenten een zelfde standpunt innemen. Dan kunnen wij dit standpunt gezamenlijk nog eens toelichten door, los van de stukken die worden verzonden, ook een mondelinge discussie hierover te houden. (De heer Geerts: Zit Drachten op een zeltde lijn als wij?l Wij hebben begrepen dat deze vier gemeenten in grote lijnen gelijk denken over de essentie. Er komen natuurlijk nuanceverschillen, dat is helemaal niet erg. Mag ik dan aannemen dat de raad instemt met het voorstel dat wij in beide raadsbrieven hebben gedaan? Uiteraard had de heer Miedema volkomen gelijk toen hij zei dat elementen uit de Nota Uitgangspunten zeker weer op 2 april ter discussie komen. Daar is het college het ook mee eens. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w. Punt 28 (bijlage no. 78). De heer Meijerhof: Ik wil beginnen met te zeggen dat het de instemming van onze fractie heeft dat de kunstzinnige vorming via het onderwijs gestalte kan krijgen, zoals blijkt uit het voor ons lig gend raadsbesluit. Het voorstel is nogal een lange tijd onderweg geweest. Uit de ter inzage gelegde stukken hebben wij kunnen opmaken dat er nogal veel discussie is geweest over de kretologie en over de structuur. De structuur die gekozen is, lijkt ons een aanvaardbare structuur. Helaas kan ik de principiële benadering, die ten grondslag ligt aan de voorgestelde structuur, niet onderschrijven. Verslagen van de werkgroep Herzieningen leerplan openbare scholen voor gewoon lager onderwijs leren ons dat met name de onderwijsinspectie bezwaar maakt tegen het feit dat mensen van buiten het onderwijs in de school werken. De consequentie van deze stelling zou kunnen zijn dat de ouder participatie wel kan worden vergeten. Mijn vraag is dan: Is dit een juiste interpretatie van mij? Zo nee, hoe moet ik het dan opvatten? Het initiatief is gekomen uit de Culturele Raad en later is de sector onderwijs ingeschakeld, met name de door mij genoemde werkgroep. Uit de ter inzage gelegde stukken bleek niet of er een toet sing heeft plaatsgevonden met het herziene leerplan of het concept herziene leerplan of misschien moet ik zeggen het in ontwerp zijnde concept herziene leerplan. Ook leden van de Commissie On derwijs konden mij niet informeren. Mijn vraag is: Werkt dat nog wat, zo'n werkgroep? Deze materie heeft betrekking op twee sectoren. Men zou kunnen spreken van onderwijskunsten. Mijn vraag is dan: Op welke wijze is de zaak op de secretarie geregeld, zodat de angst voor de competentiestrijd tussen bijvoorbeeld de afdeling Onderwijs en de afdeling S.Z.W. wordt voorko men? Uit een notitie, die ter inzage lag, bleek deze angst. Misschien blijkt uit de beantwoording van het college wel wie deze zaak voor zijn rekening neemt. Een laatste punt betreft het besluit. Daarin wordt gesproken over het bedrag van 147.335, Dit is niet in overeenstemming met het bedrag dat in de raadsbrief wordt genoemd. Ik neem aan dat het bedrag dat in het besluit wordt genoemd onjuist is en dat het 147.235,moet zijn. De heer Visser: De kwestie van de kunstzinnige vorming is een zaak van de lange adem geweest, zo er niet sprake is geweest van moeizaam overleg. Tijdrovend is het in elk geval geweest. Het heeft een heel lange tijd geduurd voordat dit voorstel boven tafel is gekomen. Mijn fractie kan zich met het voorstel verenigen. De fractie had dit overigens vorige week al stilzwijgend gedaan, in verband met de raming in de gemeentebegroting van het bedrag van ongeveer anderhalve ton. Wij hebben dus geen moeite met dit voorstel. Ik zou het college nog op één punt willen wijzen. Ik verzoek het college om toch wel de vinger aan de pols te houden, omdat ik er weieens bang voor ben dat derge T5 lijke dingen de neiging vertonen om uil te dijen. Graag dus de vinger aan de pois, na de evaluatie periode. De heer Ten Brug (weth.): Het feit dat zowel de heer De Pree, als wethouder van Welzijnsaan- celegeriheden, als ik, als wethouder van Onderwijs, hierover spreken, lost het probleem dat de heer Meijerhof heeft aangeroerd niet op. Het is duidelijk dat de gemeente van tweeërlei kant bij deze zaak is betrokken. Het is een project in het onderwijs, maar er geschiedt een aanbieding van bui ten het onderwijs. Dat is ook de reden waarom het zo lang geduurd heeften waarom het op zich erg moeilijk was om een structuur te vinden waarbinnen zou kunnen worden gewerkt. Dit was met name het geval, omdat het onderwijs heel sterk gebonden is aan de rijksregelingen. Dit is niets oijzonders, de verbinding tussen andere sectoren van het welzijn en ihet onderwijs ligt ook niet gemakkelijk. Het is niet alleen op plaatselijk niveau niet gemakkelijk maar hetzelfde geldt op rijksniveau. Ik denk dat met name het onderwijs er wat aan moet wennen dat er ook van buiten heel duidelijk in vloed op het onderwijs kan worden uitgeoefend. Buiten het onderwijs moet men wat wennen aan de structuur waarbinnen het onderwijs nu eenmaal werkt. De conclusie van mijnheer Meijerhof dat de inspecteur, door te zeggen dat "vreemden" - zo staat het in het verslag van de bespreking van de werkgroep - zich niet met het onderwijs mogen be moeien, tegen de ouderparticipatie zou zijn, is niet juist. U moet niet vergeten dat ouderparticipa tie een veel breder begrip is dan alleen het werken met "lees-moeders"Als dat het enige zou zijn, dan kwam er wel heel weinig van terecht. In het kader van de wetgeving op het gebied van het on derwijs is alleen een onderwijskracht gerechtigd tot het geven van onderwijs. Dat is de achterliggen de gedachte bij de opmerking van de inspecteur. Verder moet voorkomen worden dat dit een aanbie ding ad hoc is, zoals ook duidelijk in de eindrapporten is verwoord. In dat geval zou naast het ge wone leerplan van lezen, rekenen en taal door artistieke mensen een uurtje creatieve zaken binnen de school worden gebracht. (De heer Ten Hoeve: Zijn er nu dan geen artistieke en creatieve mensen in de school?) Ik zou daar gemakkelijk op kunnen antwoorden, als het niet de heer Ten Hoeve was geweest die deze vraag had gesteld. Nu wordt het wat moeilijker. Hij begrijpt echter vast wel wat ik bedoel. Het gaat er natuurlijk om dat de kunstzinnige vorming een integrerend onderdeel moet vor men van het schoolwerkplan, zoals dat in de toekomstige Wet op het Basisonderwijs heet. Dit streven zal ook vanuit het onderwijs worden gevoed. De heer Meijerhof heeft uit de stukken kunnen opmaken dat wij bezig zijn te werken aan een vernieuwing van het leerplan. In de wet worden daaraan allerlei voorschriften gesteld. Wij hebben een heel oud leerplan voor de scholen. Er staat ook vrij weinig in. Dat is nog een groot geluk, want als er hoofdzaken worden genoemd, dan is het mogelijk om via invulling de ontwikkeling van de mo derne tijd binnen de scholen te halen, ondanks het leerplan. Deze twee dingen botsten wat met el kaar. Men had zich bij de betreffende commissie op de bekende vakken geworpen. Men stelde de vraag hoe daarin het een en ander kon worden verbeterd en hoe daarin enige structuur kon worden gebracht. Toen kwam van buitenaf dit voorstel tot kunstzinnige vorming en het zal ook inderdaad nodig zijn dat dit bij het opstellen van het schoolwerkplan een rol speelt. Men was het er uiteinde lijk allen over eens dat de begeleidende taak van de Schooladviesdienst juist in dit soort begeleiding lag. Ik wil onderstrepen dat het niet de bedoeling is om een consulent voor kunstzinnige vorming bij de Schooladviesdienst te stationeren in een soort éénmanspost. Het is veeleer de bedoeling dat het een begeleider wordt in de totaliteit van het schoolbegeleidingswerk, die echter aan dit punt bijzon dere aandacht schenkt. In het totale teamwork van de begeleiding vanuit de Schooladviesdienst kan dit dan een integrerend onderdeel worden. Het gaat hierbij natuurlijk om een aanbieding. De scho en zullen geprikkeld moeten worden om hierop in te spelen, maar ook de structuur van de School adviesdienst laat niet toe dat dit aan de scholen wordt voorgeschreven. Nu hebben de scholen op dit punt gelukkig enige ervaring door de kunstmarkt die is uitgegroeid tot een kunstkwartaal en de aanbieding van diverse projecten. Dat zal niet meteen ophouden, maar wij zullen met elkaar moe ten zoeken naar een geleidelijke overgang. De heer Visser heeft gezegd dat het een zaak van de lange adem is. Dit soort zaken kunnen boven dien de neiging hebben om financieel uit te dijen. In de Onderwijscommissie is daar ook over gespro ken en ik ben ervan overtuigd dat de wethouder van Onderwijs ook naar de wethouder van Financiën moet gaan luisteren om de zaak goed in de gaten te houden. De heer De Pree (weth.): Ook vanuit de welzijnshoek kan ik mij volledig aansluiten bij de op merkingen van de wethouder van Onderwijs.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 24