ven onderling te bewerkstelligen, hebben wij er bezwaar tegen dat daarbij een coöperatie min of meer een monopoliepositie krijgt, die wordt gewaarborgd door het college van b. en w. Immers, de gemeen te heeft nauwelijks iets te zeggen over het beleid van dit coöperatief bedrijf. Onze fractie is van me ning dat het niet in het algemeen vervoersbelang is, wanneer één bedrijf een monopoliepositie heeft en andere levensvatbare bedrijven niet worden toegelaten. De afgelopen jaren heeft de LTC in totaal tien vergunningen erbij gekregen, terwijl de heer Drent in 1977 nog geen bedrijfsvergunning voor drie taxi's kreeg. Naar onze mening heeft het college met dit vergunningenbeleid de situatie trachten te creëren dat het een nieuwe aanvraag om een bedrijfsvergunning van de heer Drent zou moeten afwijzen. Op de ze manier kan er alleen nog een taxibedrijf bijkomen, wanneer de betreffende ondernemer zich inkoopt in de Leeuwarder Taxicentrale. Wij zijn van mening dat het college van b. en w. met een dergelijk be leid zijn bevoegdheden overschrijdt. Wij zijn het dan ook niet eens met het gestelde in de raadsbrief, die wij bovendien op een aantal punten ongebruikelijk en al te laatdunkend vinden geformuleerd. Wi'j hebben de motie niet mee ondertekend, maar wij willen de motie wel ondersteunen. Mevrouw De Jong: Het mede-ondertekenen van de motie geeft al aan dat ik het niet eens ben met het preadvies. Ik vind namelijk dat een andere vestigingsmogelijkheid naast de Leeuwarder Taxicentra le niet uitgesloten moet worden. Uiteraard zijn er voorwaarden voor een nieuw te vestigen bedrijf. Om een paar te noemen: de wagens moeten aan de normen voldoen, er moet een taximeter in worden ge plaatst en men mag vooral niet onder de door de centrale gehanteerde prijs rijden. Als aan die eisen wordt voldaan, kan alleen maar worden geconcurreerd door het geven van service. Dat lijkt mij voor de klant een erg goede zaak. De monopoliepositie van de Leeuwarder Taxicentrale vind ik geen goede zaak. Ik meen dat een klant het keuzerecht niet mag worden ontzegd. Ik ben dan ook van mening dat aan de heer Drent een bedrijfsvergunning moet worden verleend. De Voorzitter: Ik zal niet vragen om uw oordeel over de laatste zin in de raadsbrief. Wij hebben de raad gehoord. Het college zal zich nu opnieuw op de situatie beraden. Het is onze bevoegdheid om al of niet vergunningen af te geven, maar naar mijn mening doen wij er bij het voeren van ons beleid goed aan om duidelijk datgene, wat in de raad naar voren is gekomen, in te calculeren. Wij wikken en wegen deze opmerkingen. U hoort dan vanzelf wat er verder is gebeurd. Zouden wij iets hebben gedaan, dat u niet zint, dan kunt u er bij de begrotingszitting nog weer nader op terugkomen. Deze handelwijze lijkt mij op het moment de meest verstandige. (De heer Van der Wal: Ik neem aan dat dit wel op redelijk korte termijn zal gebeuren.) Wij doen alles op redelijk korte termijn. Kan de raad met deze door mij voorgestel de handelwijze instemmen? De Raad stemt hiermee in. Punten 21 en 21a (bijlagen nos. 395 en 410). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w. Punt 22 (bijlage no. 406). De heer De Vries (weth.): De situatie met betrekking tot de reparatie van de beweegbare vloer van het zwembad Kalverdijkje is aanmerkelijk ongunstiger dan in het raadsvoorstel is meegedeeld. Wij kon den dit op het moment dat de raadsbrief werd geredigeerd ook niet weten. Wij hebben vanmorgen met een aantal medewerkers en externe adviseurs een gesprek gehad. Dit gesprek heeft ertoe geleid dat wij opnieuw een beroep gaan doen op TNO-Delft. Wij willen een en ander morgen eerst nog in het colle ge met elkaar bespreken. TNO kan pas vandaag over een week hier aanwezig zijn. Op dat moment zul len wij definitief een keuze moeten maken uit de beperkte mogelijkheden die er zijn om het zwembad binnen redelijke termijn, zij het wellicht met beperkingen, gebruiksklaar te maken. Wij zitten in een akelige positie, wij staan met de rug tegen de muur. Vooral waar het gaat om technische ontwikkelin gen, die bij het aanbrengen van deze vloer in geen enkel opzicht konden worden overzien, hebben wij op het ogenblik geen handvat om voor de toekomst een beleid uit te stippelen. Wij zullen eerst de ad viezen moeten hebben van fen onze adviseurs in Leeuwarden èn de adviseurs van TNO. Zodra deze ad viezen er zijn, hopen wij deze zaak opnieuw aan u voor te leggen. Wel hebben wij behoefte aan dit krediet, omdat het hiermee mogelijk is de kosten voor adviseurs te betalen. Bovendien kunnen wij met dit krediet op snelle wijze inspelen op mogelijkheden van reparatie, wanneer die situatie zich voordoet. 27 De heer Pruiksma: Toen het nog over 23.000,— ging, had men misschien nog een badinerende opmerking kunnen maken in de sfeer van trim u fit en sterkte met de jeuk. Het blijkt nu echter alle- Imaa! wat ernstiger te zijn. Er komen dan ook wat vragen boven wellen. Er vooralsnog van uitgaande dat dit probleem bij het bouwen van het zwembad niet was te voorzien, was ten aanzien van deze vloer wellicht sprake van een experiment. In die zin z'rjn wij nu het slachtoffer van excercities van anderen buiten het gemeentelijk verband. Een tweede vraag is deze. Aannemende dat de Dienst Stadsontwikkeling de directie heeft gevoerd over deze bouw, had de DSO dan ervaring met de bouwkundige verwerking van dit soort materiaal? Zo niet, heeft men wellicht bij de aanneming een nadrukkelijk garantie-voorbehoud gemaakt? Een derde vraag, waarvan ik overigens denk dat die al te laat wordt gesteld, is deze. Heeft de i tweede oplevering al plaatsgevonden? Kunnen wij nog iets doen met de laatste termijn? Mijn fractie wil met de meeste klem aandringen op juridische stappen tegen de bouwer, omdat het nu wel een beet je de spuigaten gaat uitlopen. De wethouder merkte zojuist op dat de situatie nog ongunstiger is dan wij al hadden gedacht. Wellicht verdient het aanbeveling om de bouwer direct in gebreke te stellen. De manier, waarop dit dreigt uit te lopen, kan naar ons gevoel niet op de gemeente worden verhaald. Ik zeg niet dat de gemeente maar rauwelings moet gaan dagvaarden. Wij willen echter wel met de mees te klem aandringen op juridische stappen tegen de bouwer. De Voorzitter: Kan de raad ermee instemmen dat wij dit voorstel terugnemen? (De heer De Vries (weth.): Maar wij hebben geen geld.) Het voorstel moet worden teruggenomen, want u kunt niet met een heel andere motivering om een krediet vragen. Na wat u nu heeft gezegd, kunnen wij niet anders deen dan het voorstel terugnemen. Wij komen er nog weieens mee in de raad terug. Punten 22a en 23 (bijlagen nos. 409 en 382). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w. Punt 24 (bijlage no. 398) De heer Van der Wal: Dit punt omvat het distributie-planologisch onderzoek. Dit onderzoek moet er om allerlei redenen komen. Om er echter voetstoots vier ton aan te besteden, lijkt mijn fractie iets waaraan meer aandacht moet worden geschonken. Wij kunnen ons herinneren dat een tijd geleden een soortgelijk onderzoek in Leeuwarden is gedaan door de Rijksuniversiteit van Groningen. Uit bevoegde bron hebben wij vernomen dat dit onderzoek, aangevuld met het deelonderzoek, best voor een distribu tie-planologisch onderzoek zou kunnen doorgaan. Ik kan dit niet zo goed beoordelen, maar deze oplos sing zou aanmerkelijk minder kosten dan vier ton. Ik wil graag van het college weten of dit onderzoek, dat ook bij de gemeente bekend moet zijn, voldoende is onderbouwd om het wat uit te bouwen. Het kost dan in ieder geval minder geld. Een volgende vraag is hoe men de uitkomsten van dit te houden onderzoek inpast in het beleid ten aanzien van de binnenstad. Het onderzoek behelst een deelaspect van het totale beleid ten aanzien van de binnenstad. Men zou een en ander moeten inpassen in het Structuurplan voor de Binnenstad en eventueel, later, in een totaal structuurplan, maar dan wel afgewogen tegen andere belangen. Ik noem hiervan een voorbeeld. Een uitkomst van het distributie—planologisch onderzoek kan best zijn dat de binnenstad veel bereikbaarder moet zijn voor automobilisten. In dat geval kunnen wij natuurlijk niet voetstoots zeggen dat wij daarvoor dan ook zullen zorgen. Nee, wij moeten dit afwegen ten opzichte van een totaal plan. Onze fractie is bezorgd dat andere deelaspecten van een beleving van een bin nenstad onder de tafel verdwijnen, wanneer zo'n zwaarwegend onderzoek naast een verkeersonderzoek wordt gedaan. Wij vragen het college dan ook hoe straks de uitkomsten van dit onderzoek worden af gewogen tegen de andere deelaspecten, die ook zwaarwegend zijn. Mevrouw Visscher—Bouwer heeft inmiddels de vergadering verlaten. De heer Eijgelaar (weth.): De resultaten van het onderzoek van Bosman en Van Goor van de Rijks universiteit van Groningen zijn niet voldoende, omdat er op het moment van het onderzoek alleen spra ke was van een beperkte ondernemers-enquête. De consument is niet in dat onderzoek betrokken. Boven dien waren de resultaten niet helemaal representatief. Het was een steekproef. Het zal veel uitgebrei der moeten gebeuren, wil men een goed inzicht krijgen. Ook was het onderzoek niet uitgesplitst naar wijken. De heer Van der Wal zegt dat wij dit nu, aan de hand van die gegevens, wel kunnen doen. Ik heb echter al gezegd dat ook dit een steekproef betrof en daarom kon het niet alleen wijksgewijs gebeu-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 14