18 Sociale Zaken wordt gedaan, namelijk om eerst onderzoek te doen naar de feitelijke behoefte aan be jaardenoorden als eerste stap in de planning van bejaardenoorden. Wel zouden wij graag zien dat bij dit onderzoek ook de feitelijke behoefte wordt onderzocht ten aanzien van de voorzieningen zoals die welke ik daarnet noemde, de voorzieningen aan bejaardenwoningen en extramurale voorzieningen. De ze twee zaken hangen ons inziens nauw samen, het een kan niet zonder het ander. Heeft men tekort aan het een, dan heeft men van het ander meer nodig en omgekeerd. Voor de planning van bejaarden oorden moeten deze twee zaken, intra- en extramurale behoefte, samenhangend worden onderzocht. Ik zou dit dan ook graag toegevoegd willen zien aan het antwoord op de vragen van de provincie. Op bladzijde 16 van het commentaar van de regio staat: "Het college van GS van Friesland zou er goed aan doen om met cijfers in de hand de minister van CRM eens duidelijk voor ogen te houden wat de maatschappelijke gevolgen zullen zijn van het vasthouden aan de 7%-norm. Wat mij betreft zou daar nog bij moeten staan: "en de minister van CRM eens duidelijk voor ogen te houden met cijfers in de hand wat de maatschappelijke gevolgen zullen zijn van een voortgaande bezuiniging op de extra murale voorzieningen voor bejaarden, zoals die nu plaatsvinden." Immers, een beleid dat zich richt op het zo laag mogelijk houden van het aantal bejaarden dat in bejaardenoorden opgenomen moet wor den, veronderstelt een actief beleid gericht op uitbreiding van extramurale voorzieningen voor bejaar den. De provincie is vooruitgelopen op de verplichting een planning van de bejaardenoorden in de pro vincie ter hand te nemen. Dit zou zo gek nog niet zijn, als de provincie dit had aangegrepen om eens op een rij te zetten wat er aan voorzieningen nodig is, om daarmee duidelijk te maken dat planning van bejaardenoorden niet losstaat van planning van huisvesting en extramurale voorzieningen voor be jaarden; om duidelijk te maken dat de behoefte aan bejaardenoorden per gemeente moet worden vast gesteld en niet afhankelijk mag worden gesteld van een landelijke norm; om een eigen visie te geven op de totale problematiek van de huisvesting van bejaarden en daarmee samenhangende aspecten en de plaats van de bejaardenoorden daarin. Maar niets van dit alles. Wij vinden dit een grote misser in de ze nota van de provincie. Mevrouw De Jong: De provinciale nota heeft bij mij verwondering gewekt. In de eerste plaats, om dat deze zo belangrijke nota zo lang in de bureaula opgeborgen is geweest dat de nota, nu die einde lijk voor discussie werd vrijgegeven, verouderd en deels achterhaald bleek te zijn. Voetstoots wordt provinciaal de 7%-norm aanvaard en als uitgangspunt genomen. Deze norm is gebaseerd op een Rotter dams onderzoek, dat naar ik meen in 1968 is afgesloten. Onze gemeentelijke feiten spreken duidelijk een andere taal. Ik ben het daarom volledig eens met het ingenomen gemeentelijk standpunt ten aan zien van de discussienota, zeker wat de onderling te verwisselen fasen betreft. Waar ik minder geluk kig mee ben, is het enkel constateren dat er aan onze extramurale zorg nogal het een en ander schort. Er worden geen suggesties gedaan ter verbetering daarvan. Juist deze extramurale zorg in optimale vorm waarborgt immers het zo lang mogelijk zelfstandig functioneren van de bejaarde. Los van de 7%-norm of welke andere norm ook wil ik dit laatste onderstrepen als uitgangspunt. Een stap in deze richting lijkt mij in deze ons woningbouwbeleid zodanig af te stemmen dat in de sector een- en tweepersoonshuishoudens te bouwen huizen zodanig worden gerealiseerd dat ze drempel - loos zijn en voorzien zijn van bredere deuren, waardoor ze ook geschikt zijn voor de bejaarde en de li chamelijk gehandicapte in onze samenleving. Het is een goede manier om gespreid gebouwd en dus ge- integreerd over onze gemeente aan ons aanbod van 25% bejaardenwoningen te komen. Tot slot wil ik zeggen dat ik het jammer vind dat deze zo belangrijke nota niet in de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden is behandeld. De heer De Vries (weth.): Ik wil graag met de laatste opmerking van mevrouw De Jong beginnen. Wij hebben dit wel besproken in de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden. Wij stonden op dat moment voor de keuze om de commissie opnieuw en op korte termijn weer bijeen te roepen, omdat wij gehou den zijn te reageren voor 15 oktober, of in eerste aanleg de reactie over te laten aan de raadscommis sie die de regiozaken behandelt. Er is gekozen voor het laatste. De Commissie voor Regio-aangelegen heden heeft de vorige week deze nota op haar agenda gehad. Ik veronderstel dat mevrouw De Jong niet in de betreffende vergadering van de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden is geweest, want daarin zijn duidelijke afspraken gemaakt. Terug nu naar de nota als zodanig. Er is geconstateerd dat het rapport - een product van de Com missie voor studie en advies voor planning van bejaardenoorden en verschenen in juni 1977 - in 1979 ter discussie is gesteld. Dit feit op zich zou erop kunnen wijzen dat er iets wonderlijks aan deze zaak is, want men zou zeggen dat hoe eerder zo'n aangelegenheid bespreekbaar wordt gemaakt hoe beter het is. Ken nelijk heeft die commissie op dat moment niet goed geweten hoe men hier verder mee moest handelen. GS hebben in de begeleidende brief met extra veel nadruk gezegd dat dit een discussiestuk is en niet 19 meer dan dat. Desalniettemin zijn die 7%-norm en 25%-norm, nadat een en ander in de Tweede Ka mer is behandeld, een eigen leven gaan leiden. Alle zaken, die betrekking hebben op de planning van bejaardenoorden, worden teruggevoerd tot de betreffende nota van CRM. In aansluiting op die no ta en de planning van de provincie kan ik niet anders zeggen dan dat ik het volledig eens ben met de kritische notities die hier vanuit uw midden zijn gemaakt. U hebt zonder meer gesteld dat dit een on rijpe vrucht is van een studie, dat een en ander van de verkeerde kant is benaderd en dat men helemaal nagelaten heeft om de feitelijke behoeften zowel intra- als extramuraal te peilen. Men is gewoon "af gestoven" op het aantal bejaardenoorden in Friesland. Men heeft die gekwalificeerd en toen heeft men gezegd dat de slechte oorden het eerst moesten verdwijnen en daarna de matige. Ik ben het eens met de spreker die heeft gezegd dat wij ook de kwalitatief slechte plaatsen maar in stand moeten houden, want wij hebben meer aan een "slechte" plaats voor een bejaarde dan aan geen plaats. Met "slecht" bedoel ik dan n iet-adequaat zijn wat de eisen van de tijd betreft. Op het ogenblik zitten wij voor het keiharde feit dat wij in Leeuwarden geen plaats meer hebben voor de geïndiceerde bejaarden. Wij moeten telkens opnieuw bestek opmaken om te kijken hoe het er met de individuele indicatie voorstaat. Wanneer er een plaatsje vrijkomt door overlijden of anderszins, dan moeten de directies van de tehuizen met veel zorg en aandacht uitzoeken welke verzorging behoe vende primair in aanmerking komt voor de opengevallen plaats. Dat is een triest feit en wij kunnen er niets aan doen. Vooral als u bedenkt dat het nog maar 65 jaar geleden is dat wij hier in deze zelfde raad een aanvraag van het NVV om in het Westeinde een bejaardentehuis te bouwen van de agenda heb ben afgevoerd, omdat wij bang waren voor de leegstand die dreigde bij het gereedkomen van Triotel en Erasmushiem. Wij dachten dat wij als gemeente de kans liepen in verband met leegstand aangesproken te worden voor de garanties van de geldleningen voor het bedrijf dat wij zelf exploiteren, maar ook voor het Erasmushiem. Men ziet hoe vlug het tij kan keren. Op het ogenblik zullen wij een oplossing moe ten zoeken voor de problemen die op ons afkomen. Ik weet niet of wij met de bouw van bejaardenhuizen sec uit de brand zouden zijn. Men heeft al het feit genoemd dat 250 bejaarde mensen buiten Leeuwarden zijn geplaatst, maar wij hebben ook nog ongeveer 140 geïndiceerde bejaarden, die wachten. Praktisch gesproken gaat het dan om twee bejaar denhuizen vol. Ook wanneer wij die twee bejaardenhuizen eenmaal vol hadden, zouden wij niet eens uit de problemen zijn, want iedere dag opnieuw blijkt dat de vraag naar plaatsing groter is dan het aan tal plaatsen dat vrijkomt. Wij hebben nooit kunnen voorzien dat de gemiddelde leeftijd dermate zou stijgen, wij hadden nooit kunnen voorzien dat wij voor dit probleem zouden komen te staan. Het presidium van de Raad voor Bejaardenaangelegenheden heeft onlangs dit hele probleem nog eens extra onder de loep genomen. Samen met nog een ander lid uit deze raad ben ik hierbij aanwezig ge weest. Wij hebben suggesties op tafel gelegd om te proberen na te gaan of wellicht ook in onze stad nog tussenvoorzieningen tot stand zouden kunnen worden gebracht. Wij staan voor het punt dat de NCHB in Camminghaburen een bejaardencentrum met adequate voorzieningen wil gaan bouwen. Misschien moe ten wij ook op andere plaatsen in Leeuwarden proberen zo'n tussenvoorziening tot stand te brengen om daardoor de druk op de verzorgingstehuizen te doen afnemen. Wij zijn permanent bezig met deze pro blematiek, het heeft de volledige aandacht. Wij zullen op het ogenblik moeten roeien met de riemen die wij hebben. Die riemen zijn op zich niet zo bijzonder lang, hoewel wij aan de andere kant ook weer blij mogen zijn met de initiatieven die hier met name de laatste jaren op het terrein van de ex tramurale bejaardenzorg zijn ontwikkeld. Wij kennen onze dienstencentra, wij kennen de wijksteunpun- ten, wij kennen erg veel vrijwilligerswerk en dat zijn allemaal zaken in de extramurale sfeer, die het mogelijk maken bejaarden op een gegeven moment wat de zorg voor deze mensen betreft tegemoet te komen. Het is op zichzelf niet voldoende. Als mevrouw Van der Werf dan ook constateert dat het een wonderlijke zaak is dat ook de extramurale voorzieningen worden bedreigd door het beknotten in de ge zinszorg, dan is hier inderdaad sprake van een situatie die vloekt met de realiteit. Wij zouden er met elkaar iets aan moeten doen. Het gaat hier om een beheersing van kosten die wij eigenlijk niet kun nen gebruiken, want naarmate wij meer in deze sector gaan snoeien, wordt de druk aan de andere kant steeds heviger. Vandaar dat wij tegenover een vertegenwoordiger van het Ministerie van CRM vorige week nog eens hebben beklemtoond hoe zeer wij behoefte hebben aan extra middelen in de extramurale sfeer. Hij zat met het hoofd te schudden en zei dat de begroting het niet toeliet. Welnu, wij zullen bij de behandeling van onze eigen begroting met elkaar bestek op moeten maken over de vraag hoe wij met eigen middelen binnen de Stichting Bejaardenwerk Leeuwarden hulp kunnen effectueren, om van daar uit te komen tot een vermindering van de nood in deze sector. Er zijn heel wat opmerkingen en kritische notities gemaakt bij deze nota van de planningscommissie van de provincie. Als raad heeft u zich hieraan geconformeerd. Ik wil mij graag aansluiten bij de waar dering, die de heer Schaafsma heeft uitgesproken aan het adres van de Commissie Sociale Zaken van de regio, die in eerste aanleg een duidelijke reactie heeft opgesteld. Met andere sprekers ben ik van me-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 10