16
Vooral bij nieuwbouw en renovatie van de Schil moet hierover overleg plaatsvinden met woningcorpo
raties om de mogelijkheid tot realisering van een aantal bejaardenwoningen te bekijken. Men kan na
tuurlijk ook met andere instellingen, die woningen bouwen, overleggen. Ik wil graag van het college
vernemen of er al stappen zijn gezet. Hoe stelt het college zich voor ter zake van het totstandkomen
van bejaardenwoningen te handelen?
Mevrouw Willemsma—de Jong: De CDA-fractie kan helemaal akkoord gaan met de inhoud van de
raadsbrief. Toch zouden wij hier en daar nog enkele punten nader willen accentueren.
De Leeuwarder situatie verdraagt de toepassing van de 7%-norm absoluut niet. Mijn fractie stemt
met het college in, als gesteld wordt dat de voorstellen in de discussienota onaanvaardbaar zijn. In het
maandelijks bulletin van de Federatie Landelijke Samenwerking Bejaardenorganisaties wordt verslag
gedaan van een gesprek van een delegatie van deze federatie met de staatssecretaris van CRM. Tij
dens dit gesprek is van de zijde van de federatie gepleit voor handhaving van de bestaande capaciteit
en tegen rigoureuze toepassing van de 7%-norm. De staatssecretaris merkte hierbij op dat hij weieens
overwogen heeft om deze norm dynamisch te maken door hem voor een bepaalde regio te enten op de
bevolkingsprognose van bij voorbeeld 1985. Ik hoop dat de overweging nog eens wordt heroverwogen
en dan niet te licht wordt bevonden. Uitgaande van een positief resultaat, zal Leeuwarden met duide
lijk cijfermateriaal op de proppen moeten komen. Dit kan, omdat hier al jarenlang een indicatiecom
missie aan het werk is. Daardoor is ook een vrij duidelijk beeld te geven van de afgelopen periode en
van de huidige situatie.
Het aantal verzorging behoevende bejaarden wordt trouwens door verschillende factoren beïnvloed.
Een van deze factoren is het aantal hoogbejaarden boven 80 jaar. Dit aantal ligt in Leeuwarden boven
het landelijk gemiddelde. Zo is dit cijfer per 1 januari 1978 1,1% hoger dan het landelijk gemiddelde:
Leeuwarden 19,8%, landelijk 18,7%. Hierbij komt nog dat de extramurale voorzieningen zijn ingekort.
Zo schijnt men bij de gezinsverzorging voor het bejaardenwerk 645 uren te kort te komen. Dit volgens
het commentaar op de onderhavige nota van de intramurale zorg.
Vervolgens worden ziekenhuisbedden in aantal verminderd. Dit heeft zijn weerslag op de verpleeg-
en verzorgingstehuizen. Leeuwarden heeft pas de toezegging gekregen om voor 90 geestelijk gestoorde
bejaarden bedden te creè'ren bij het Parkherstellingsoord. Een aanvraag voor 56 van dit soort bedden
in Triotel is in heroverweging genomen. Er blijft desondanks een tekort. Dit werkt weer door in de
plaatsruimte voor de hulpbehoevende bejaarden in de verzorgingstehuizen. Ik kom hier straks in ander
verband op terug.
Ik kom nu echter tot de vraag of het college bereid is in het kader van de planning van bejaarden
oorden de aanvraag van Triotel voor ongeveer 60 bedden voor honorering aan te bevelen bij de provin
ciale en landelijke overheid. In dit kader is een wachtlijst van 135 personen, zoals in de raadsbrief
wordt gesteld, illustratief. Er hebben al 209 mensen een aanvraag ingediend bij de Indicatiecommissie.
Bovendien zijn er al ongeveer 250 personen op meer of minder vrijwillige basis buiten de gemeente Leeu
warden in verzorgingstehuizen opgenomen, zoals in het laatstë jaarverslag, dat de Bejaardenraad uit
gaf, stond. Dit alles laten wij de revue passeren bij een plaatsingscapaciteit van zo'n 8%. Hoe moeten
wij manoeuvreren als wij terug moeten naar 7%? Als de onderwerpelijke nota opneming in een bejaar
denoord gelijk stelt of vergelijkt met opneming in een zieken- of verpleeghuis, dan is deze nota op de
foute toer. Een bejaardenoord heeft als functie om als woonhuis te dienen voor meestal de laatste levens
jaren. Dat is duidelijk heel iets anders.
Daarom ook nog iets over de plaats van vestiging van deze oorden. In de nota wordt terecht opge
merkt dat de voorzieningen voor bejaarden zo dicht mogelijk bij het oude milieu van de bejaarden moe
ten worden gemaakt. Dit is ook onze mening en hierop stoelt onze wens om in plaats van per regio de
voorzieningen per gemeente te treffen. Misschien of vrijwel zeker zullen er dan meer kleinschalige hui
zen moeten komen, maar naar mijn mening is dit niet alleen de meest juiste, maar ook de meest wense
lijke oplossing.
Verder wordt in de nota de mogelijkheid veronderstelt dat er met betrekking tot in bejaardenoorden
wonende bewoners mensen zijn die nog niet en-of niet meer aan de daarvoor geldende criteria voldoen.
Onder de "nog-niet"-groep zouden dan vallen de bejaarden die nog gezond zijn. Wel, in onze gemeen
te, waarin al jarenlang met een opnamebeleid wordt gewerkt, is dit duidelijk niet het geval. Onder de
"niet meer"-groep vallen die bejaarden, die of lichamelijk of geestelijk verpleging behoeven. Er is dus
hier helaas wel, door de nood gedwongen, sprake van een oneigenlijk gebruik van de bejaardenoorden.
In dit verband raadpleeg ik graag weer de recente cijfers van onze opnamecommissie, waaruit blijkt dat
94 bejaarden eigenlijk in een verpleeghuis en 51 personen in een psycho-geriatrisch instituut zouden
moeten worden opgenomen. Dit zijn in totaal 145 personen ofwel ruim 16% van de nu in deze tehuizen
verblijvende mensen. Directies van twee tehuizen zeiden dat dit percentage veel te laag was en dat in
hun tehuizen zeker wel een percentage van 40 gehanteerd kon worden.
Voor de toepassing van de 7%-norm is de 25%-norm een vereiste. Dit houdt in dat 25% van de
bejaarde inwoners zouden moeten kunnen beschikken over een aangepaste bejaardenwoningDe Raad
voor Bejaardenaangelegenheden merkt terecht op dat dit weinig zin heeft als daarachter de extramura
le dienstverlening niet functioneert en met name de gezinshulp weinig hulp kan bieden.
Concluderend wil ik graag opmerken dat en de Raad voor Bejaardenaangelegenheden en de plaatse
lijke Commissie intramurale gezondheidszorg zulke gedegen argumenten op tafel hebben gelegd dat ik het
college zou willen aanbevelen deze mee te betrekken in het pleit voor uitbreiding van voorzieningen voor
bejaarden in plaats van inkrimping. Het bejaardenbeleid zal worden gebouwd op de bevindingen en ge
gevens van de Indicatiecommissie, dus op hard cijfermateriaal. Leeuwarden is in staat dit te geven.
Onze bejaarde inwoners hebben recht op verdediging van hun belangen en hun rechten.
De heer Schaafsma: Ik kan mij volledig aansluiten bij de woorden van de vorige spreeksters. Ik wil
beginnen met het college en de regioraad te complimenteren met het uitstekende tegenwerk dat zij heb
ben geleverd. Het is uitgebreid, het is duidelijk, het is cijfermatig duidelijk. Naast de cijferbrij, die
ons uit de Nota planning bejaardenoorden in Friesland van de provincie bereikt, komt het menselijke
aspect naar voren, dat aan het papier van het college een extra dimensie geeft; dit in tegenstelling tot
de provinciale nota. Ik heb in een eerder stadium tijdens een commissievergadering al eens gezegd dat
ik de indruk kreeg dat wij de bejaarden aanstonds gaan stempelen en per post afzenden naar de verzor
gingstehuizen waar ze nog terecht kunnen. Eerlijk gezegd lijkt mij vooral de regionale spreiding, waar
van de Nota planning bejaardenoorden van de provincie uitgaat, een zeer kwalijke zaak.
Op bladzijde 10 van de brief van de regioraad is zeer duidelijk aangegeven wat er gaat gebeuren
als wij de cijfers van de Indicatiecommissie, zoals die nu tot ons komen, voor waar mogen aannemen.
Ik zou de provincie deze cijfers weieens op waarheid willen horen bestrijden. Als wij enerzijds deze
percentages acceptabel zouden vinden en anderzijds de 7%-norm zouden hanteren, dan betekent dit
dat de bejaarden gedwongen zijn om na een verblijf van twee of tweeëneenhalf jaar in de verzorgings
tehuizen door te stromen, omdat anders de zaak volledig klem komt te zitten. Hier zit een contradictie
in die uitermate schrijnend is. De 7%-norm is in feite ingegeven door een situatie in Rotterdam. De
norm is indertijd als tijdelijke indicatie door de Kamer geaccepteerd, maar is nu een eigen leven gaan
leiden. Zeven procent, het klinkt mooi, maar men kan de norm niet hard maken als men alleen al de
cijfers van Leeuwarden zou bekijken. De wachtlijsten vertellen iets anders.
Een andere tegenstrijdigheid is het feit dat men in de eerste fase kwalitatief slechte plaatsen wil op
ruimen en pas in de tweede fase wil overwegen of het nu misschien ook eens tijd wordt om de verminde
ring van plaatsen te temporiseren. Ik begrijp dat niet. Als men overal goed functionerende indicatie
commissies heeft, zou men op grond van de door deze commissies verstrekte cijfers eerder hebben moe
ten vaststellen dat het raadzaam is om de plaatsen, ook al zijn ze kwalitatief slecht, toch maar open
te houden. Dit geldt te meer, omdat men in andere streken van het land niet aan die 7%-norm toekomt,
waardoor de mensen, die op de wachtlijsten zullen staan, door de nood gedwongen misschien het opge
nomen worden in Friesland verkiezen boven het staan op de grote wachtlijsten van de grote steden, hoe
schrijnend dit alles ook zou zijn. Ik ben nog steeds van mening dat deze Nota planning bejaardenoor
den in de Friese situatie gewoon te vroeg komt. Men had rustig kunnen afwachten tot men meer cijfers
had gehad van de zijde van de regionale Indicatiecommissie. Men had dan met een meer bezonken iets
kunnen komen dan wat nu als een discussienota op ons afkomt. Als het mogelijk is om in een korte span
ne tijds vanuit de regio met zulk gedegen tegenwerk te komen, dan ben ik van mening dat de nota van
de provincie kwalitatief dermate ongunstig afsteekt ten opzichte van wat hier ter tafel ligt dat men een
en ander maar eens totaal in heroverweging moet nemen, alvorens men bejaarden gaat opofferen aan dit
soort regionalisatiedwang.
Mevrouw Van der Werf: Deze nota is door de vorige spreeksters en spreker al uitvoerig becommen
tarieerd. Ik kan mij daar volledig bij aansluiten evenals bij datgene wat in de raadsbrief en in de nota
van de Commissie Sociale Zaken van de regio staat. Toch nog een enkele opmerking. In de regerings
nota voor het bejaardenbeleid staat als streven genoemd het zo lang mogelijk zelfstandig laten wonen
van de bejaarde in zijn eigen omgeving. Tegen de achtergrond van deze doelstelling zou het beleid
zich moeten richten op het treffen van voorzieningen, die opname van bejaarden in bejaardenoorden
zo lang mogelijk voorkomen. Het gaat dan om voorzieningen betreffende aangepaste huisvesting en een
goede extramurale zorg. Nu weet iedereen dat er van die mooie voornemens weinig terechtkomt. Inte
gendeel, laatstgenoemde voorzieningen worden juist ingekrompen en er wordt op bezuinigd. In plaats
daarvan hebben wij nu de 7%-norm, die kennelijk hetzelfde doel moet dienen. Nu is deze norm op
zich al een aanvechtbare norm, maar dat staat allemaal al in deze nota. Ik zal de argumenten tegen de
ze norm dus niet allemaal herhalen. Wij zijn het dan ook eens met het voorstel dat door de Commissie