ver
steld dat de gemeente nu van verkoop aan derden zou afzien.De suggestie wordt gewekt alsof veeleer
de b-contraire-situatie zich voordoet, maar dat is ook niet juist. Er is kennelijk nooit nadrukkelijk met
zoveel woorden tegen de AFUK gezegd: denk erom, wij gaan gewoon verder met dit pand de boer op.
Al met al vinden wij de hele gang van zaken niet overdreven zorgvuldig tegenover de AFUK, maar
zonder meer van verkoop afzien gaat ons ook wat ver. Dit lijkt ons ook niet zo zinvol, want het gaat
hier om een van die verspreide panden, ten aanzien waarvan wij het beleid hebben dat wij die succes
sievelijk zo goed mogelijk gaan verkopen. Met het oog op de belangen van de AFUK echter - die niet
geheel onaanzienlijk zijn -, dringt mijn fractie er bij het college met de meeste klem op aan om in de
onderhandelingen met het kantoor Stoop c.s. te komen tot een contractuele termijn in de overeenkomst,
waarbinnen de AFUK niet op welke manier ook, wettelijk toegestaan, uit het pand kan worden gezet.
Wij willen het college niet vastpinnen op exact zoveel jaar. Als wij praten over een termijn, dan pra
ten wij over een periode van in ieder geval meer dan anderhalf of twee jaar. Wij menen dat de belan
gen van de AFUK op dit punt dat zeker verdienen.
De heer Van der Wal: Ik kan het wel eens zijn met het verhaal van de woordvoerder van het CDA,
wanneer hij erop aandringt om in het contract te zetten dat de AFUK in het pand kan blijven.
De heer De Pree (weth.): Al eerder is geprobeerd de historie met betrekking tot dit punt te reconstru
eren, zoals dat dan heet. De indruk die ik daarvan heb overgehouden, is dat de AFUK tijdig en redelijk
goed op de hoogte was van wat er speelde. Er zijn ook misverstanden geweest. Ik ben het met de heer
Pruiksma eens dat het verstandig is om dit soort gesprekken vast te leggen. Er hoeft dan niet gerecon
strueerd te worden.
De heer Pruiksma stelde voor om in de onderhandelingen met het advocatenkantoor Stoop c.s. een
langere termijn wat de huurovereenkomst betreft te betrekken. In de raadsbrief worden deze termijnen
beschreven. Op 30 juni van het volgend jaar kan de huur worden opgezegd, waarna de huurovereen
komst op 30 juni 1981 beëindigd wordt, omdat een opzegtermijn van één jaar in acht moet worden geno
men. Zoals u weet, is het nog niet zover, want het advocatenkantoor is nog niet ingegaan op de vraag
prijs. Ik zal dit punt echter zeker inbrengen in de eventuele verdere onderhandelingen. Ik kan mij voor
stellen dat van onze kant wordt aangedrongen op een vorm, waarbij nu wordt vastgelegd dat de huur aan
de AFUK een x-aantal jaren zal doorlopen, als het advocatenkantoor de eigenaar van het perceel wordt.
Wij kunnen dat inbrengen, maar veel meer kunnen wij niet. De eventuele consequenties daarvan kan ik
nu niet overzien. Wij krijgen die dan wel te horen. Wanneer de onderhandelingen over de verkoop zich
gunstig ontwikkelen in die zin dat de verkoop doorgaat, zal deze verkoop zeker in de raad aan de orde
worden gesteld. Inmiddels is dan ook duidelijk hoe het is gegaan met het probleem dat hier aan de orde
is gesteld.
De heer Pruiksma: Het doet mij deugd dat sommige kritische opmerkingen toch wel bij de wethouder
aanslaan. Wat het meenemen van mijn voorstel in de onderhandelingen betreft, het volgende. Wij heb
ben gesproken over een termijn. Daarmee bedoelen wij een redelijke, fatsoenlijke termijn, waarbij ik
met nadruk zeg dat wat door wet, gewoonte en gebruik wordt bepaald onder omstandigheden van het ge
val niet altijd redelijk en fatsoenlijk hoeft te zijn. Nu deze zaak, als alles goed gaat, straks definitief
in de raad terugkomt, is er wellicht dan aanleiding het verhaal te vervolgen. Voorlopig wil ik het hier
bij laten. In die zin ben ik tevreden met de toezegging van de wethouder.
De heer Van der Wal: Nog een aanvullende vraag. In de brief van de AFUK aan het gemeentebe
stuur wordt vermeld dat de subsidiëring, die nu nog via rijk en provincie loopt, uiteindelijk bij de ge
meente terechtkomt via de rijksbijdrageregeling. Een nieuwe huisvesting, met de daaraan ongetwijfeld
verbonden kosten, komt dan op rekening van de gemeente. Is dat verhaal juist? Ik vind dat nog wel be
langrijk. Wij moeten ons zelf uiteindelijk niet in de vingers gaan snijden.
De heer De Pree (weth.): Ik zal niet zeggen dat het verhaal helemaal onjuist is, maar het is zeker
ook niet helemaal juist. Het antwoord is namelijk niet te geven. In het kader van de rijksbijdragerege
lingen is vanuit het rijk een soort taakverdeling gemaakt met betrekking tot functies die locaal - deze
worden dan ondergebracht bij de gemeenten - en boven-locaal of zelfs provinciaal zijn. Men krijgt dan
de bekende uitspraken dat het pure uitvoerende werk locaal is en dat alles, wat meer de tweede lijn is
of een steunfunctie enz. heeft, naar de provincies wordt overgeheveld. Dit geldt overigens ook voor de
andere instellingen van welzijnswerk. Er zijn nog geen richtlijnen van de rijksoverheid over deze mate
rie bekend. U weet dat het begrip steunfunctie ook bij het rijk nog niet duidelijk is. Pas als dit alles
duidelijk is, kan men nagaan welk deel van de AFUK-activiteiten eventueel als uitvoerend werk kan
worden beschouwd en dus voor rekening komt van de gemeente Leeuwarden en welke activiteiten onder
steunend zijn en dus niet voor rekening komen van de gemeente Leeuwarden. Ik ontken dus dat de AFUK
in de toekomst volgens de rijksbijdrageregeling voor rekening van de gemeente Leeuwarden komt.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met inachtneming van de toezeg
ging van wethouder De Pree.
Punten 16 t.e.m. 23 (bijlagen nos. 452 461, 459 441, 440, 437 446 en 447).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Punt 24 (bijlage no. 456).
De heer De Jong: Op pagina 2 van de raadsbrief over de wijziging van de Verordening op de hef
fing en invordering van reinigingsrechten staat: "Onder mededeling dat de Commissie voor de Dienst
Reiniging en Brandweer is gehoord ."Ik had het prettig gevonden, als daar meer had gestaan dan
alleen dat de commissie was gehoord. Het is al jaren zo dat deze commissie van advies en bijstand pleit
voor een hoger dekkingspercentage van de huisvuiIrechten dan de nu al bijna gebruikelijke 60%. De
commissie behandelt deze materie altijd zeer serieus. Het doel dat de commissie daarbij voor ogen staat,
is de bescherming van het milieu en de volksgezondheid. Onlangs is de commissieleden een film ver
toond, waarin men kon bekijken hoe de reinigingsdienst functioneert. Als men dan ziet hoe het huisvuil
door de bewoners op de rand van de stoep wordt gedeponeerd en dat de bewoners daarbij gevoeglijk aan
nemen dat de reinigingsdienst het wel zal meenemen, dan vind ik het treurig dat wij de vervuiler niet
meer laten betalen. Als u ziet wat er volgens de film op de stoeprand staat, dan is dat gewoon onbe
hoorlijk. Op de vraag aan de directie waarom men een dergelijke troep dan niet laat staan, komt het
antwoord: "Als wij dat niet meenemen, krijgen wij binnen een paar uur telefoontjes van mensen die ons
erop attenderen dat wij het vergeten hebben." Dan blijkt het huisvuil van een particulier opeens ge-
meenschaps-vuil te zijn en komt de hele buurt er onder te zitten, als de mensen van de reinigingsdienst
het niet meenemen. De film gaat niet over een verschijnsel in een bepaalde buurt maar over een alge
meen verschijnsel: plaats het huisvuil maar op de stoeprand, de reinigingsmensen nemen het wel mee.
De film toont ook duidelijk aan op welk een goede wijze de medewerkers van de reinigingsdienst
hun taak vervullen. Vanaf deze plaats wil ik daarvoor een woord van waardering spreken aan het adres
van deze mensen. Er is een onderzoek ingesteld naar de vraag waarom het ziekteverzuim onder deze
mensen zo hoog is, maar naar mijn mening toont de film duidelijk de redenen daarvan aan.
Tot nu toe sprak ik namens de commissie. Namens mijn fractie kan ik u zeggen dat de grote meer
derheid daarvan het voorstel van het college wel wil volgen. (De heer Ten Brug (weth.): Ach, dat valt
mee.) Ik zag u al zo druk aan het noteren en daarom dacht ik, laat ik hem maar even uit de zorgen ha
len. (De Voorzitter: Bovendien kunt u hier niet namens de commissie spreken, maar alleen namens u zelf
of namens de fractie.) Ik meen begrepen te hebben dat de commissieleden mij hadden verzocht om deze
woorden van dank aan de medewerkers van de reiniging te uiten.
De fractie wil zich wel het recht voorbehouden om tot wijziging van het systeem over te gaan, in
dien wij tot verhoging van de lasten genoodzaakt zijn. Blijft het dekkingspercentage van huisvuilrechten
gehandhaafd op 60, het bedrijfsvuil kent al jaren een dekkingspercentage van 100. Het dekkingspercen
tage in het bedrag van 8,60, dat genoemd wordt in het besluit onder artikel II, punt A, blijkt hoger
te zijn dan dit dekkingspercentage van 100, namelijk 102. Berust dit op een abuis? (De Voorzitter: Hebt
u dat uitgerekend?) Andere mensen hebben het uitgerekend.
Mevrouw Waalkens: Voor ons ligt een wijzigingsvoorstel betreffende de reinigingsrechten over het
jaar 1980. Het voornaamste punt is onzes inziens echter niet het wijzigen van de tarieven voor 1980,
maar het met dit voorstel mede invoeren van een geheel ander beleid ten aanzien van de opbouw van
de tarieven voor de reiniging. Juist daarin schijnen het CDA en de PvdA elkaar te hebben gevonden en
meent de VVD een ander geluid te moeten laten horen. De zorg voor het milieu in het algemeen is steeds
een onderwerp van onze zorg en inspanning geweest de afgelopen jaren. Zeker dient dan ook het milieu
direct om ons heen een onderwerp te zijn voor ons aller inzet en misstaat het niemand om zijn of haar
steen bij te dragen aan het rein houden van onze stad.
In dat kader is het wenselijk dat de dekking van de kosten voor de reiniging zal groeien en niet
een onberekenbare post wordt in de gemeentebegroting. Zoals reeds in deze raadsbrief wordt gememo
reerd, adviseert de staatssecretaris voor Binnenlandse Zaken hetzelfde. In 1979 werd een dekkingsper
centage van 65 voorgesteld en voor 1980 wordt de norm van 70% dekking aangegeven. Deze lijn werd
tot het beleidsplan 1980-1984 ook door dit college aangehangen. Een dekking van 60% zou geleidelijk
worden opgetrokken via 61% in 1980 en 63% in 1981 tot 65% in 1982. Een beleid dus, waarin middels
de weg der geleidelijkheid het doel werd nagestreefd. Grote verschillen in de tarieven waren op deze