20 ZD in dezen verschillend gehandeld, maar wij hebben de indruk dat er zeker nog mogelijkheden zijn. Ik verzoek u dus op korte termijn over deze kwestie een discussie te entameren. De heer Van der Wal: Ik kan mij voor 100% bij de vorige spreker aansluiten, waarbij ik er nog-op wil wijzen dat een bestemmingsplan volgens de wet een geldingsduur van tien jaar heeft. Gelet op de enorm lange procedure die voor bestemmingsplannen in voorbereiding noodzakelijk schijnt te zijn, is die termijn van tien jaar eigenlijk een beetje een schertstermijn; de bestemmingsplannen kunnen vaak nog niet eens binnen de helft van die termijn gereed komen, zodat er in feite al weer met nieuwe voor bereidingen moet worden begonnen als het bestemmingsplan klaar is. Ik wil daarom nadrukkelijk stel len dat wij mijns inziens een andere weg op moeten gaan, waarbij aan een aantal daarvoor in aan merking komende gebieden op snelle wijze bescherming wordt gegeven. De heer De Jong: Blijkens het antwoord op vraag 80 wordt verwacht dat de Rijksplanologische Dienst binnenkort zal adviseren omtrent het beschermd stadsgezicht. U verwacht dat advies in 1980, maar wellicht kunt u nog aangeven of daarbij aan begin of eind 1980 moet worden gedacht. De heer Rijpma (weth.): Mijns inziens moet het mogelijk zijn op niet al te lange termijn in de Commissie Ruimtelijke Ordening een discussie te voeren over de mogelijkheden en wellicht ook de on mogelijkheden van globale bestemmingsplannen. Wij hebben daar al eens aan gesnuffeld, maar onze werkzaamheden lieten tot dusverre niet toe dat wij er heel diep in doken. Wellicht is het mogelijk dat wij binnen betrekkelijk korte termijn aan de hand van een notitie in de Commissie Ruimtelijke Orde ning hierover van gedachten wisselen. Op de vraag van de heer De Jong kan ik geen concreet antwoord geven, aangezien niet wij hier aan werken, maar de Rijksplanologische Dienst. Zoals voor zo vele zaken geldt ook hiervoor dat het eerder zal tegen- dan meevallen. Punten 81 t.e.m. 89. De heer Geerts: Ik wil iets opmerken naar aanleiding van het gestelde in vraag 82. Onze fractie maakt zich bijzonder veel zorgen over het lange uitblijven van de aanwijzing van een locatie na Cam- minghaburen. Wij hebben in de afgelopen jaren met ons allen gestreden voor Leeuwarden-groeistad en wij hebben in verband met het streekplan de provinciale overheid daarop nog eens nadrukkelijk ge wezen, hetgeen wij ook in de richting van de rijksoverheid hebben gedaan. Het gevaar is aanwezig dat men ons te zijner tijd zal uitlachen, doordat wij, wanneer wij inderdaad de ruimte krijgen om groeistad of groeikern te worden, wellicht niet zullen kunnen waarmaken wat wij zelf willen. Het heeft ons bepaald verwonderd dat het aanwijzen van een locatie na Camminghaburen zo lang heeft moeten duren. Anderhalf jaar geleden kwam een rapport gereed dat op enkele, misschien niet al te belangrijke, punten niet helemaal voldeed, maar dat in elk geval de mogelijkheid bood voor een goe de discussie over een locatie na Camminghaburen. Gelet op het feit dat de hele bestemmingsplanpro cedure, de grondverwerving en alles wat daarbij komt een periode van minstens zes a zeven jaar zai vergen, daarbij bedenkend dat rond 1985 Camminghaburen vol zal zijn, kan nu al worden geconsta teerd dat wij te maken zullen krijgen met een gat van één a anderhalf jaar, zo het al niet meer wordt. Ik geloof dat wij voor wat dit betreft toch niet helemaal de juiste prioriteiten hebben gesteld. Inder daad moesten er ook enkele andere belangrijke dingen gebeuren, maar in het licht van wat wij steeds hebben gezegd meen ik dat er wel een wat onevenwichtige verhouding bestaat tussen daden en be leidsvoornemens. Namens mijn fractie wil ik er dan ook met klem bij u op aandringen te bevorderen dat op werkelijk zeer korte termijn de locatie na Camminghaburen kan worden bepaald. De heer Van der Wal: Het vorig jaar hebben wij, ook in deze afdeling, nogal uitgebreid gespro ken over het vóór en tegen van een structuurplan. Het is niet mijn bedoeling die discussie nu over te doen. Er is toen door de meerderheid van de raad een voorstel afgestemd, welk voorstel inhield het geven van een opdracht aan b. en w. om een nota uit te brengen waarin moest worden aangegeven hoe tot een structuurplan zou kunnen worden gekomen en welke grenzen daaraan zouden moeten worden gesteld. De bepaling van de wijze waarop tot een structuurplan kan worden gekomen is op de lange baan geschoven, hetgeen in feite ook kan worden gelezen in het antwoord op vraag 82. In vraag 83 gaat het om het aanwijzen van een locatie na Hemrik, waarbij eigenlijk wordt uit gegaan van een grootschalige locatie met een volledige scheiding van de functie werken. In dat ver band moet dan ook worden gedacht aan grotere vervoersafstanden binnen de gemeente met als gevolg een toeneming van het verkeer; die aspecten hangen met elkaar samen. Gelet op de teneur van de antwoorden op de vragen 82 en 83 vermoed ik dat ten aanzien van deze zaken weer ad hoc-beslissïn— gen zullen worden genomen, zonder dat daar enig geïntegreerd en afgewogen beleid aan ten grond slag ligt, waarbij is bezien welke consequenties het één voor het ander heeft. Ik ben bang dat er, als wij op deze manier doorgaan, ook geen principiële discussie zal kunnen worden gehouden over de vraag hoe wij de stad met woon- en werkgebieden willen uitbreiden. Ik zie eigenlijk maar één weg om toch tot zo'n discussie te komen, namelijk het maken van een structuurplan, welk structuurplan bepaalde grenzen moet aangeven, opdat het op korte termijn inderdaad operationeel zal kunnen zijn. Het zal geen ontzettend wijdlopig rapport moeten worden, maar wel zullen daarin duidelijk de doel stellingen en de mogelijkheden tot verwezenlijking moeten worden aangegeven. Nogmaals spreek ik mijn zorg uit over het feit dat met name door het ontbreken van zo'n structuurplan moet worden ge vreesd dat honderden miljoenen guldens op basis van ad hoc-beslissingen zullen worden geïnvesteerd. Naar mijn smaak - als de wethouder daarover anders denkt hoor ik dat graag - bestaat er dan een gro tere kans op het maken van vergissingen voor de langere termijn, die heel moeilijk ongedaan zullen kunnen worden gemaakt. In vraag 84 gaat het over de herziening van de kantorennota. In het antwoord wordt wederom de nadruk gelegd op de kwantitatieve kant van de prognose. Er is al eens eerder een kantorennota uitge bracht waarop, zoals u zich wellicht zult herinneren, van de kant van de fractie waarvan ik toen deel uitmaakte nogal wat kritiek is gekomen, met name omdat naar onze mening de nota vrij kortzichtig was. Ten aanzien van de huisvestingsplaatsen voor de dienstverlenende sector is erop aangedrongen dat in elk geval zou worden geprobeerd in te schatten welke de effecten zouden zijn van bijvoorbeeld de automatisering op de dienstensector en het daarvoor vereiste vloeroppervlak. Uit de beantwoording kan ik niet opmaken of daaraan aandacht is besteed. Wij mogen niet de conclusie trekken dat de vo rige nota niet zo best was, maar wei zal aan de hand van meer gedifferentieerde gegevens beter op de Leeuwarder situatie moeten worden ingespeeld. Er worden dan vervolgens enkele aspecten genoemd, maar dat zijn louter kwantitatieve aspecten. Ik wil erop aandringen dat althans een poging wordt ge daan de situatie op iets langere termijn te bezien. Inmiddels zijn door de vakbeweging en andere in stanties al enige macro-economische verkenningen op dat gebied gepleegd en ik zal graag zien dat die worden meegenomen. De vragen 86 en 87 betreffen het beleid ten aanzien van woonschepen. In uw antwoord zegt u een nota over deze problematiek toe, maar ik zal graag horen of het een beleidsnota of meer een in ventariserende nota zal worden. Wordt alleen aangegeven hoe de situatie op dit moment is of zult u in die nota een visie geven op deze alternatieve vorm van huisvesting? Ik betreur het uiteraard als de nota niet meer dan een inventarisatie zal inhouden. Ik keek wat op van de beantwoording van vraag 88. U stelt daarin dat het terrein waarom het gaat een hoge economische waarde heeft. Aangezien het Ministerie van Onderwijs niet méér dan een be paalde vierkante meterprijs wil betalen, wordt kennelijk onderwijs niet als een hoogwaardige functie gezien. Ik vind dat een eigenaardige benadering, want mijns inziens moeten wij als gemeentebestuur een functie in de eerste plaats op haar maatschappelijke relevantie bezien en haar op grond daarvan een hoge of lage waarde toekennen. Daarbij mag niet worden uitgegaan van het feit dat het Ministe rie van Onderwijs toevallig lage grondprijsnormen hanteert. Naar mijn mening is een onderwijsfunc tie een hoogwaardige functie en ik vind het niet juist om op basis van het door u aangegeven argu ment te stellen dat het betreffende gebied die functie niet kan krijgen. De hear Miedema: Ik woe graech in pear opmerkingen meitsje oer de lokaesje nei Camminghabuor- ren. It hat us fraksje west dy't trije jier forl/n op oanwizing dêrfan oantrune hat. Doe is der hwat glim- ke en hat men him óffrege oft dat nou wol moast. Nou hat men yniens haest en dat is torjocht. It is ek wol hwat fortrietlik. As ried hawwe wy nei ik mien oardel jier forlyn in foorstel fan it kolleezje goed- kard om in kredyt ut to luken foar it halden fan in neijer undersyk. Op dat stuit wie de ried der wier- skynlik net mei op'e hichte dat der al in rapport fan de DSO lei, mar wy hawwe wol it - greate - kredyt goedkard. Ik bin nou nijsgjirrich to hearen hwerom't it sa lang duorret foar't dy opdracht óf is. Ik mien dat der doe tocht waerd dat it undersyk yn ridlike termyn dien wurde koe. Elke kear as dit yn de stikken opdukt, skouwe wy it wer in fearnsjier op. Ik bin it folslein mei de hear Geerts iens dat hjir dochs ris in ein oan komme moat, binnen hiel koarte termyn. De heer Rijpma (weth.): Ik begrijp de zorgen omtrent de locatie na Camminghaburen en ik deel die zorgen ook. Ik heb goede hoop dat de dienst in de eerste twee weken van december zijn studie kan afronden en zijn rapport aan b. en w. kan uitbrengen. Dit betekent dat het mogelijk moet zijn in elk geval in het eerste kwartaal van het volgend jaar - ik neem het maar even ruim - deze aangele genheid in commissies en raad ter discussie te stellen. Zo mogelijk zal dan, als het de raad conve-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 11