2 de tijd en het lijkt mij dat er nu toch eens zaken moeten worden gedaan. Ik verzoek u dan ook daar toe een voorstel te doen. De Voorzitter: Voor wat uw eerste vraag betreft kan ik zeggen dat ik het wel met u eens ben dat de afhandeling van de zaken waarop u doelt niet op het eindrapport behoeft te wachten, welk rapport gelukkig meer principiële dingen zal betreffen. Graag zeg ik u toe dat wij in de eerstvolgende verga dering van deze commissie een aantal praktische punten eruit zullen lichten, met de bedoeling daar over tussentijds een standpunt in te nemen. Wij zullen zo spoedig als mogelijk is tot een eindbeslissing trachten te komen. Naar aanleiding van uw tweede vraag moet ik u zeggen dat ik het niet zo gemakkelijk vind een datum te noemen. In het antwoord op de vragen 1 tot en met 5 leest u de woorden "nog dit jaar" en om ieder misverstand te voorkomen wil ik daarbij opmerken dat u dit moet lezen als: "nog dit zittingsjaar". Een aantal uwer weet dat een eerste concept is uitgebracht over enige van de meest wezenlijke punten, waaraan een eerste gesprek is gewijd in de Commissie Een goede raad. Op grond van de discussie zal in dat concept een aantal wijzigingen moeten worden aangebracht, maar ik heb de hoop dat wij daar in twee vergaderingen uit kunnen komen. Het is daarom reëel ervan uit te gaan dat het eerste rapport van de Commissie Een goede raad, waarin de twee onderwerpen zijn opgenomen die onder 7 zijn ver meld, in elk geval voor de zomervakantie, in mei of juni, aan de orde kan worden gesteld. De heer Van den Eist: U wilt de commissie een uitspraak laten doen, maar in feite kan het college zelf binnen een week beslissen over hetgeen onder punt 3 bij het eerste en tweede liggende streepje staat; daarover behoeft de commissie niet te worden gehoord. De Voorzitter: Ik geef toe dat er ten aanzien van sommige zaken heel snel kan worden beslist, maar dat kan niet altijd. Er is nu eenmaal afgesproken dat dit soort dingen de commissie zullen passeren. Ik zeg evenwel nogmaals toe dat dit punt in de eerstvolgende vergadering aan de orde zal worden gesteld. Punten 8 t.e.m. 14. Mevrouw Brandenburg—Sjoerdsma: Ik wil iets opmerken over vraag 10, dat ook samenhangt met vraag 37, en dat het instellen van een gemeentelijke rekenkamer betreft. U hebt geantwoord dat andere za ken een hogere prioriteit hebben. Deze kwestie is evenwel een jaar geleden door de heer Knol in de Commissie Financiën aangekaart en ik moet u nu zeggen dat onze fractie het toch wel van groot belang vindt dat zoiets van de grond komt. Met name heeft dit te maken met beleidsplanning, doelmatigheid; in het gemeentelijk bestel hangt in feite alles met alles samen. In onze algemene beschouwing komen wij hierop in elk geval terug, en ik zeg dit opdat ook anderen daarmee rekening kunnen houden. De hear Miedema: Fraech 13 giet der oer dat brieven faek in lange tiid nei't se skreaun binne bi- antwurde wurde. Yn it antwurd stiet dat it lang net altyd maklik earder kin. Ik haw der alle bigryp foar. In oantal jierren lyn hawwe wy lykwols ofpraet dat eltse briefskriuwer in briefke krijt dêr't yn stiet dat syn brief untfongen is, dat der stüdzje fan makke wurdt en dat hy sa gau mooglik in "echt" antwurd krijt. Dit wurdt op guon ofdielingen fan it gemeentlik apparaet al dien. It is my ek bikend dat der ofdielingen binne dy't probearje fuortendaelks in antwurd to jaen. De tiid foar de stüdzje, dy't nedich is, fait dan faek of en dan duorret it wer lang foar't der in antwurd jown wurde kin. Torjocht binne der dan wer untofreden boargers dy't sizze: de gemeente docht neat. Ik soe der op oanstean wolle dat dit nochris yntern bisjoen wurdt en dat eltse brief dy't op it stêdhus binnenkomt binnen in wike bi- antwurde wurdt, mei in briefke dêr't yn stiet dat it brief to plak kommen is en dat der oandacht oan bistege wurdt. Dat is yn elts gefal better as neat to hearren, hwant dat bart noch to faek. De heer Schaafsma: Ik wil ook nog een opmerking maken in verband met vraag 10. In uw antwoord op die vraag hebt u het woord "helaas" gebruikt en onzes inziens betekent dit wellicht dat ook u hier aan een hoge prioriteit toekent. In het afgelopen jaar hebben wij in noeste samenwerking met elkaar een prioriteitenlijst samengesteld, maar ik heb daar nog niet zo veel uit zien komen. Ik dring er daar om met klem bij u op aan aan het woord "helaas" consequenties te verbinden en in 1980 in elk gevai met een studie te komen, waarin de mogelijkheden en onmogelijkheden van een zogenaamde gemeen telijke rekenkamer op een rijtje zijn gezet. De heer Buising: In uw antwoord op vraag 14 lees ik dat u van plan bent in een bijeenkomst van in Leeuwarden wonende statenleden deze statenleden van de Leeuwarder problemen op de hoogte te bren gen. De strekking van onze vraag gaat echter veel verder. Zowel binnen onze fractie als daarbuiten merken wij, met name de laatste tijd, duidelijk dat men in het algemeen in de staten erg slecht op de hoogte is van de ontwikkelingen die zich in de stad afspelen en van onze wensen ten aanzien van ontwikkelingen die wij hier graag zouden zien afspelen. Men geeft in het algemeen blijk - ik zeg dat overigens niet om onvriendelijk te zijn - van een vrij grote mate van onwetendheid omtrent de toestand in Leeuwarden. Wij hebben onze vraag 14 met name gesteld omdat wij graag zien dat in die situatie verandering komt. De statenleden zullen over het algemeen veel beter op de hoogte moeten raken van de ontwikkelingen hier en als raad en als gemeente zullen wij daarvoor het nodige moeten doen. Ik vind daarom uw antwoord, inhoudend dat u alleen de in Leeuwarden woonachtige statenleden wilt be naderen, eigenlijk veel te mager. Mevrouw Brandenburg—Sjoerdsma: Ik wil ook nog even iets zeggen over het gestelde onder punt 12. ld, waarin het gaat over de 22 regionale klachtencommissies. U geeft als antwoord dat u wacht op een reactie van de VNG. Dat antwoord is inmiddels binnen en het lijkt mij daarom zinnig dat u in de ze vergadering daarover wat inlichtingen verstrekt. De heer Van den Eist: Wat ik wil zeggen betreft voor een deel ook vraag 12, maar dan meer in al gemene zin. In wezen gaat het daarbij om de vraag wat wij wel of niet doen, of de burger op de hoog te is van de wijze waarop hij moet reageren, of hij weet bij wie hij moet reageren, welke rechten en verplichtingen hij heeft en welke verplichtingen de gemeentelijke overheid heeft. Deze vraagstelling is onderverdeeld in een aantal deelvragen. Het zou wat onrecht aan het geheel doen als wij alle aan dacht zouden concentreren op de klachten met betrekking tot de politionele praktijk. In uw antwoord op lb spreidt u een redelijke tevredenheid ten toon voor wat betreft de bekendheid ten aanzien van de ze materie onder de burgers. Het lijkt mij goed dat u omtrent klachten over de sociale dienst en andere zaken die het gemeentelijk beleid betreffen een aantal algemene uitgangspunten formuleert en meedeelt wat u als college van b. en w. daarvan vindt. In dit kader past ook de vraagstelling van mevrouw Bran denburg met betrekking tot de mening van de VNG over de regionale klachtencommissie. Wij behoeven niet altijd op de reactie van onze vakbond te wachten alvorens wij zelf een mening bepalen. De Voorzitter: Ik wil in de eerste plaats iets zeggen over vraag 10 en het antwoord daarop, waaraan zowel door mevrouw Brandenburg als door de heer Schaafsma aandacht is besteed. Er is een vrij groot aantal problemen ten aanzien waarvan wij steeds opnieuw vaststellen welke tot de eerste groep urgente gevallen moeten worden gerekend. Het vorig jaar hebben wij in de afdelingen en naar ik meen later zelfs ook in de raad afspraken gemaakt, waarbij niet alleen wij maar ook de fracties zich hebben ge bogen over de urgente zaken. Met veel nadruk stel ik in dit verband voorop dat je moet kiezen als er sprake is van een lange lijst van urgente zaken. Niemand mag zich de illusie maken dat wij ertoe in staat zijn alle zaken die wij met elkaar urgent vinden af te werken in het tijdsbestek waarvan individu ele raads- of collegeleden menen dat het daarin zou moeten gebeuren; dat kan gewoon niet. Als colle ge zijn wij de mening toegedaan dat wij dienen aan te geven wat prioriteit moet hebben, dit pas nadat wij daarover overleg hebben gepleegd met de fractievoorzitters, die deze kwestie op hun beurt in hun fracties aan de orde hebben gesteld, zoals mij bekend is. Ik heb een lijst voor mij liggen met de urgen te punten welke van de zijde van de fracties zijn aangegeven en het is mij opgevallen dat geen der fracties het punt dat nu is aangesneden heeft genoemd als punt dat een hoge urgentie zou hebben. Dit vormt geen motief om daaraan niet te gaan werken, maar het heeft er wei toe geleid dat wij er niet de hoogste urgentie aan hebben toegekend. Ik meen dat de gedachte bestond dat deze kwestie wat meer integraal zou moeten worden aangepakt. Als college zijn wij er met onze naaste medewerkers voort durend mee bezig na te gaan hoe wij onze gelden zo goed mogelijk kunnen besteden en aanwenden. Overigens geef ik toe dat wij met elkaar van mening zijn dat dit punt eens wat grondiger zal moeten worden aangepakt. Dit is echter duidelijk geen kwestie die door één ambtenaar op twee achternamid dagen tot een goed einde kan worden gebracht. Ik zeg wel graag toe dat wij hierover in b. en w. nog zullen spreken, maar ik wil er nu al op wijzen dat wij, wanneer wij dit punt naar voren halen, andere dingen moeten laten liggen. Naar onze mening gaat het hierbij wel om een belangrijk punt, maar wij vinden beslist niet dat er een zeer hoge urgentie aan moet worden toegekend wanneer wij het vergelij ken met vele andere die op de lijst staan. De heer Miedema heeft nogmaals aangedrongen op een spoedige beantwoording van brieven. Wij volgen reeds een bepaald systeem, maar misschien niet voldoende consequent. Ook daarover willen wij ons nog wel eens buigen, maar ik wil er nu al op wijzen dat in het gemeentelijk bestel de termijn van een week te kort is voor het beantwoorden van brieven. Wij volgen een systeem, waarbij wij, wan neer wij menen dat wij een kwestie niet binnen een redelijke termijn kunnen afhandelen, de schrijver

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 2