Jèf/OO dat de animo daarvoor veel geringer is dan vroeger. Hieraan zit nog een financiële kant en mede op grond daarvan vragen de eigenaars van kamers zich af waarom zij die nog zouden verhuren. Een andere oorzaak van de volkshuisvestingsproblematiek is gelegen in het toenemend aantal echtscheidingen. Ook op dat punt komen de prognoses niet overeen met de praktijk. Wanneer over de een- en tweepersoons huishoudens wordt gesproken, wordt in de eerste plaats de indruk gewekt alsof dat een minderheidsgroep is en in de tweede plaats alsof het een homogene groep is, maar geen van beide is waar. Zo langza merhand is dit helemaal geen minderheidsgroep meer en het is zeker geen homogene groep. Je kunt daarom op de problematiek van de een- en tweepersoonshuishoudens niet op één manier reageren. Een echtpaar, dat zich een dure bungalow kan veroorloven, valt onder die categorie en een student, die hier komt studeren, valt er eveneens onder, terwijl ook bejaarden tot de een- en tweepersoonshuishou dens moeten worden gerekend. Kortom, het is een geweldig gedifferentieerde groep. Ik verwacht dat wij in de toekomst door de centrale registratie van woningzoekenden - wij zullen daarover wellicht straks nog wel spreken - meer dan tot dusverre mogelijk was meer gedifferentieerd en meer gevarieerd zullen kunnen reageren op de gemêleerde groep van de een- en tweepersoonshuishoudingen. Ik wil hierbij nog iets anders kwijt, hoewel dat wel bekend kan zijn. Je zou verwachten dat het onderzoek van de stuurgroep in Leeuwarden naar de woonwensen van deze categorie heel specifieke woonwensen naar voren zou brengen. Het is echter gebleken düt dit niet het geval is, maar dat een zeer grote groep een eengezinswoning met drie of vier kamers wenst. Dat is heel frappant, want het is iets heel anders dan je zou verwachten. Van de zijde van het ministerie is op het rapport van de stuur groep als reactie naar voren gebracht dat in Leeuwarden de woningbehoefte van de een- en tweeper soonshuishoudingen voor een belangrijk deel moet worden opgevangen met de bestaande woningen. Dit sluit wonderwel aan bij de omstandigheid dat van oudsher het percentage kleine woningen in Leeuwar den ver boven het landelijk gemiddelde ligt. Op dit moment loopt de toewijzing in dit kader nog niet goed, maar wellicht zullen wij in de toekomst met behulp van een toewijzingsbeleid daaraan iets kun nen doen. Hopelijk kunnen wij bereiken dat mensen, die eigenlijk niet in de bestaande woningen moe ten zitten, die woningen ook verlaten, waardoor die woningen vrij komen voor de categorie van de een- en tweepersoonshuishoudingen. De heer Boelens heeft nog gevraagd hoe het college erop denkt te reageren wanneer er een groter aantal studenten naar Leeuwarden zal komen. Ik neem aan dat wij daarop zullen reageren op de wijze die in de antwoorden is aangegeven. Landelijk speelt evenwel ook de gedachte - ik plaats daar wel meteen vraagtekens bij - dat onder de categorie van de studenten wellicht meer de geneigdheid aan wezig zal zijn om genoegen te nemen met een kamer in plaats van met een flat. Dit hangt mede samen met de differentiatie die wij zullen moeten gaan aanbrengen. Misschien zal deze categorie er ook ge makkelijker dan andere categorieën uit de groep van de een- en tweepersoonshuishoudens toe bereid zijn met zijn drieën of vieren een flat te huren. In dat geval wordt met één woninkje de problematiek van meer dan één persoon opgelost. De heer Boelens: Ik wil daar graag even op inhaken. Wat de wethouder aankondigt, zal eigenlijk nu al moeten gebeuren. Het college onderneemt stappen waardoor in feite de problematiek voor de aan de orde zijnde categorie wordt vergroot. Ik ben daarom van mening dat het in het kader van dat beleid ook rekening moet houden met het creëren van extra woonruimte. Er is momenteel sprake van woning nood en de antwoorden die de wethouder thans geeft moeten in feite worden geplaatst in het licht van de huidige problematiek. Ik wil het college dan ook vragen of het ertoe bereid is, zodra de gemeente een toezegging bereikt inzake uitbreiding van de onderwijsvoorzieningen, met een voorstel naar de raad te komen tot het realiseren van extra woningen, welke in verband met die toezegging nodig zijn. Het college van Groningen vindt het niet zo erg als bepaalde onderwijsvoorzieningen naar Leeuwarden gaan, omdat men toch niet voldoende huisvesting kan bieden. Misschien zal dit college moeten zeggen dat de omliggende gemeenten voor de benodigde huisvesting zullen moeten zorgen. De heer De Pree (weth.): Ik moet erop wijzen dat de situatie in Groningen niet vergelijkbaar is met de situatie in Leeuwarden; de aantallen zijn daar nog wel wat ongunstiger dan bij ons. Het zou mij dan ook veel te ver gaan om te zeggen dat wij bepaalde voorzieningen moeten afwijzen vanwege de hier bestaande woningnood. De heer Boelens heeft concreet gevraagd wat het college denkt te gaan doen. Ik verwijs hem naar de lange lijst die hij aantreft in het antwoord op de vragen 207 tot en met 209. De heer Rijpma kan bevestigen dat wij gezamenlijk naarstig naar mogelijkheden zoeken. Wij wil len dolgraag met voorstellen komen, maar daarvoor moeten dan wel mogelijkheden aanwezig zijn. Er moet grond voorhanden zijn en de woningen mogen, gelet op de richtlijnen op dit punt, niet te duur zijn. Met ons tweeën vechten wij zo hard wij kunnen tegen de realiteit zoals die vaak is. Ik kan op dit moment niet toezeggen dat wij, wanneer er nog een grote groep studenten bij komt, twee weken later 7 /O met een voorstel naar de raad kunnen komen. Als de situatie zo zou liggen, zouden wij natuurlijk al lang met dergelijke voorstellen zijn gekomen. De heer Boelens: Er hoeft voor mij niet twee weken nadien al een voorstel aan de raad te worden voorgelegd, maar ik wil wel horen of het college ertoe bereid is iets extra's te doen als hier weer een groep studenten naartoe komt. De Voorzitter: U moet zich wel realiseren dat het natuurlijk uitgesloten is op dat punt direct tot een bepaalde samenhang te komen. Er is op dit moment sprake van schaarste en wij trachten die op te lossen. Het is irreëel om te veronderstellen dat wij, wanneer hier een nieuwe onderwijsinstelling komt, direct in samenhang daarmee woningen kunnen creëren; het is een illusie om te.denken dat dat mogelijk is. Wij zijn constant met deze problematiek bezig en wij zullen er ook mee bezig blijven. Wel zijn wij het ermee eens dat door de komst van onderwijsvoorzieningen naar onze stad de problematiek op dit punt kan worden geaccentueerd. De heer Boelens: Ik wil dit punt dan graag claimen. Wanneer ons een toezegging inzake onderwijs voorzieningen wordt gedaan, dient naar mijn oordeel het college met een voorstel bij de raad te ko men, waarin het duidelijk tot uitdrukking brengt hoe zijn beleid zal zijn ten aanzien van de huisves ting van de studenten. De Voorzitter: Het staat nu al vast dat u dan precies hetzelfde antwoord zult krijgen. Er is geen sprake van onwil; integendeel. Wij willen alles wel en wij doen voortdurend ons best tegemoet te ko men aan de behoefte die vandaag de dag al aanwezig is. Het is evenwel irreëel te veronderstellen dat wij, wanneer morgen een nieuwe onderwijsinstelling in Leeuwarden wordt gevestigd, direct daaraan gekoppeld maatregelen zullen kunnen nemen. (De heer Boelens: Ik vraag u met name of u ertoe bereid bent met een voorstel te komen.) De bereidheid daartoe is voor 100% aanwezig, waar u overigens niet zo veel voor koopt. De heer Rijpma (weth.): Ik wil hier ook nog graag iets over zeggen. Het zou natuurlijk onbillijk zijn om, wanneer er een nieuwe vestiging zou komen, met name aan die vestiging een speciale voor ziening te koppelen. In de sfeer van het onderwijs, waarbij ik met name doel op het middelbaar onder wijs en het hoger beroepsonderwijs aan meisjes, komen er namelijk op iedere school jaarlijks studie richtingen bij, zonder dat u daar iets van merkt. Deze nieuwe studierichtingen zouden dan worden achtergesteld bij een school waarmee pas nu wordt gestart en die pas langzaam opkomt. In de krant hebt u kunnen lezen dat aan een school als Ubbo Emmius en ook aan scholen voor middelbaar en ho ger huishoudonderwijs van jaar tot jaar nieuwe afdelingen worden toegevoegd. Daarbij komt dat ver schillende afdelingen extra snel groeien. Ten aanzien van die nieuwe afdelingen gelden precies de zelfde verplichtingen als voor welke nieuwe school dan ook die wordt gesticht. Het realiseren van ex tra woningen moet dus nooit worden gekoppeld aan een nieuwe onderwijsinstelling, want dat zou een onverantwoorde bevoordeling betekenen. De heer Boelens: Naar aanleiding van dit antwoord zal ik mijn claim laten varen, al moet ik wel constateren dat het college in de situatie berust. De heer Rijpma (weth.): Dat is dan wel een typisch soort berusting, gelet op de lijst met achttien punten die wij in het antwoord hebben opgenomen. De Voorzitter: Ik geloof ook niet dat dat een goede conclusie is. U moet van mij aannemen dat dat niet het geval is. C. Centrale woningregistratie en —toewijzing. De heer Schagen: In het antwoord op de vragen 217 tot en met 219 wordt gesteld dat per 1 januari 1980 met de centrale inschrijving en toewijzing zal worden gestart. Is die datum nog reëel en zijn alle besprekingen al zo ver afgerond dat inderdaad op die datum daarmee kan worden begonnen? Vraag 222 betreft de toewijzingsnormen en op die vraag antwoordt het college dat de toewijzings normen openbaar zullen zijn. Naar ik meen zullen met de vaststelling van deze toewijzingsnormen ook de toewijzingsnormen van het Gemeentel!jk Woningbedrijf zijn gemoeid. Het lijkt mij wenselijk - ik weet niet of het formeel ook noodzakelijk is - dat deze kwestie ook nog in de gemeenteraad aan de or-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 52