V? /3S
V8 /3y
Mevrouw Waalkens: Ik wil nog even opmerken dat de Fenix als mogelijkheid is aangeboden, maar
dat de MPA die heeft geweigerd.
De heer Ten Brug (weth.): Het is net andersom. De MPA gaf ook les in de Fenix, maar vanwege de
dislocatie gaf dit ontzettend grote problemen en daarom hebben wij de lessen die daar werden gegeven
naar de Noorderkerk overgeplaatst. De Fenix is ongeschikt als kantoorruimte. Je kunt daarvan alleen
als medehuurder gebruik maken, want het gebouw moet 'savonds voor andere doeleinden kunnen worden
gebruikt. Bovendien ligt de Fenix veel te excentrisch om als administratief centrum voor de MPA te
kunnen fungeren, die, overigens zeer beroerd, geheel rond de Grote Kerk is geconcentreerd.
Mevrouw Waalkens: Mag ik uit uw woorden wel begrijpen dat u binnen een halfjaar met voorsteilen
zult komen?
De heer Ten Brug (weth.): Nee, dat begrijpt u verkeerd. Liefst komen wij binnen twee maanden
met voorstellen, maar als zich geen goede mogelijkheden voordoen zal het langer duren. Wij zoeken
naar mogelijkheden en dan kan men toch moeilijk stellen dat binnen een bepaalde termijn wel moge
lijkheden zullen zijn gevonden. Zij zijn zeer schaars, maar ik hoop dat datgene waarmee wij nu bezig
zijn een oplossing zal kunnen betekenen. Ik ben daarvan echter niet voor 100% zeker.
Mevrouw Waalkens: Ik kan mij toch niet aan de indruk onttrekken dat de MPA ook niet zo'n ge
makkelijke partner is om mee samen te werken. Misschien moet er van deze kant wat meer druk worden
uitgeoefend.
De heer Ten Brug (weth.): In verband met de eigen opzet en organisatie heeft de MPA er zeker be
hoefte aan het administratief centrum dichter bij de vestigingen rond de Grote Kerk te brengen. Ik heb
zojuist al gezegd dat wij thans onderhandelingen voeren over een gebouw. De inspecteur en de MPA
zullen graag van die mogelijkheid gebruik maken wanneer die zich reëel voordoet.
PAR. 15. BELEIDSSECTOR OVERIGE UITGAVEN EN INKOMSTEN.
A. Algemene financiële aspecten van het beleid.
De heer Pruiksma: Ik wil iets opmerken naar aanleiding van het antwoord op vraag 362, waarbij het
gaat om de invloed van Bestek '81 op onze begroting. Uit het antwoord blijkt dat die invloed nauwe
lijks van dag tot dag in concrete cijfers kan worden vertaald; zeker per beleidssector geeft dat nogal
wat problemen. In het algemeen kun je zeggen dat het meer meevalt dan wij anderhalf jaar geleden
dachten. Ook zonder Bestek '81 word je natuurlijk bij het voeren van financieel beleid voor het stellen
van prioriteiten geplaatst.
Een ander, naar mijn gevoel meer principieel probleem, is het aloude geschilpunt tussen enerzijds
de rijksoverheid en anderzijds de lagere overheden, in dit geval de Raad voor de Gemeentefinanciën
en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, over de financiering van de gemeentelijke uitgaven.
Het probleem komt er in het kort op neer dat het rijk het liefst zou zien dat de inkomsten voor een
groot gedeelte worden verstrekt in de vorm van doeluitkeringen, hetgeen tot consequentie heeft dat
ombuigingen, zoals men bezuinigingen vriendelijk pleegt aan te duiden, op landelijk niveau recht
streeks evenredig doorwerken naar corresponderende begrotingsposten in onze eigen begroting. De Ver
eniging van Nederlandse Gemeenten en met name de Raad voor de Gemeentefinanciën hebben in het
verleden altijd een grotere financiële beleidsvrijheid voor ons als locale overheid bepleit. Ik wil u
vragen of op dit moment door de Raad voor de Gemeentefinanciën nog actie wordt gevoerd en of er nog
initiatieven op landelijk niveau worden ontplooid om te proberen dit starre beleid, dat overigens sinds
jaar en dag onder alle soorten van kabinetten wordt gevoerd, te doorbreken. De gevolgtrekking is na
melijk niet zo gewaagd dat doortrekking van dit beleid, dus het overbrengen van uitgaven in de doel
uitkeringensector - in feite houdt dat een heel oud centralistisch trekje in -, uiteindelijk leidt tot een
vrij strakke beperking van onze mogelijkheden per beleidssector.
De hear Miedema: Ik haw in fraech steld dy't opnommen is under numer 244, Biliedssektor Nutsbi-
driuwen. Dizze fraech hie lykwols to meitsjen mei de dekking fan de gemeentebigreating. Dêrom mien
ik dat ik dizze fraech by dit Onderwerp oan de oarder stelle kin.
It giet my om de stiging fan de totale ütjeften fan de gemeente. Doe't wy fan't winter de hier fan
de kantoaren yn de St. Jabiksstrjitte yn de ried bihannelen, wie derby in opset fan de groei fan it per-
sonielsbistan yn de kommende jierren. Dêrüt waerd ek de bihoefte oan kantoarromte helle. Doe wie al
de fraech hoe't wy dit finansieel fortale koenen. Der waerd mei bilangstelling utsjoen nei it dekkings
plan. Op side 1-6 fan it oanbiedingsbrief stiet in opstelling fan sifers. Dêrüt blykt dat de forwachting
is dat de ütjeften fan de oerheitssektor de kommende fif jier mei twa miljoen omheech geane. As dek
king wurdt oanjown de ynkomsten üt de bidriuwssektor, dy't ek mei twa miljoen omheech geane. Dat
liket der dus op, wurdt der sein. Ut de spesifikaesje docht bliken dat dy twa miljoen mearopbringst yn
de kommende jierren foar in hiel great part üt de elektrisiteits- en gasbidriuwen komt. Wy hawwe wol
in forheging fan de priis en fan de totale omset by dizze bidriuwen, mar dêr krijt de gemeente Ljouwert
syn ynkomsten net wei. Wy hawwe in frij fêste winst per kubike meter en per kilowatt ure. Sjoen alle
dingen dy't dien wurde op it mêd fan energybiperking, haw ik greate twifels dat dizze stiging fan twa
miljoen yn fiif jier üt ditsoarte bidriuwen to réalisearjen is. As dat net foar wis oannommen wurde kin,
dan haw ik muoite mei de dekking dy't yn dit biliedsplan op dit punt oanjown wurdt. Nou kin men fan-
seis sizze dat dit oer fiif jier spilet en dat it dan op'e nij bisjoen wurde moat. Us ütjeften geane lyk
wols wol omheech, hwat ynhalde kin dat wy by in kommend biliedsplan yn earnstige swierrichheden
komme kinne. Ik haw muoite mei de dekking sa't dy hjir oanjown wurdt en ik soe dan ek graech in
eksplikaesje fan de "minister" fan Finansjes hawwe wol Ie.
De heer Ten Brug (weth.): Het lijkt de Nacht van Schmelzer wel; die begon ook zo! (De Voorzitter:
Hij komt toch niet uit de club van Schmelzer!)
Mevrouw Waalkens: Vraag 365 handelt over de huisvuilrechten en het niet meer vasthouden aan de
beleidslijn van het vorige beleidsplan inzake het vaststellen van een dekkingspercentage. In het ant
woord is gesteld dat vanwege de nieuwbouw voor de Dienst Reiniging de huisvuilrechten zo hoog zou
den oplopen dat het geen aanbeveling verdient aan een bepaald dekkingspercentage vast te houden,
met name omdat deze investering slechts een zeer beperkte invloed zal hebben op het dienstbetoon.aan
de burgerij. De raad heeft echter nog niet besloten tot het niet meer vasthouden aan het dekkingsper
centage. Er zal een voorstel komen om te experimenteren met nieuwe kleine containers. Wanneer deze
proef slaagt, wat zal dan die investering, die naar mijn mening wel grote invloed zal hebben op het
dienstbetoon aan de burgerij, kosten? Ik doel dan dus op de aanschaf van containers en wagens.
De heer Visser: Ik wil iets opmerken naar aanleiding van vraag 364. Deze vraag suggereert eigen
lijk een beleid, gericht op een niet-sluitende begroting. Het is anders verwoord, maar daarop komt het
toch wel neer. Ik ben het volledig eens met het antwoord van het college, dat mijns inziens niet voor
tweeërlei uitleg vatbaar is. Aan het slot stelt u dat u het werken met niet-sluitende begrotingen prin
cipieel onjuist acht, nog afgezien van de moeilijkheden welke dan ten aanzien van de goedkeuring van
de begroting zullen rijzen. Ik deel die mening. Wanneer het beleid zou zijn gericht op een niet-slui
tende begroting, zoals in de vraag wordt gesuggereerd, zouden de eigen middelen moeten worden ver
groot door verhoging van de heffingen voor zover daarvoor geen toestemming van Binnenlandse Zaken
vereist is; er zijn er nog enkele waarbij daarvoor geen toestemming nodig is. Voorts zouden wij moeten
snijden - ik vind dat nogal belangrijk en ik meen dat dat ook wel eens mag worden gezegd - in één of
meer sectoren van de gemeentehuishouding. U zou mij daarbij als tegenstander ontmoeten.
De heer Ten Brug (weth.): De heer Pruiksma heeft een aantal opmerkingen gemaakt met betrekking
tot vraag 362 over de algemene uitkering aan de gemeenten via het Gemeentefonds. Hij geeft daaraan
duidelijk de voorkeur boven doeluitkeringen. Ik ben dat volledig met hem eens en dit standpunt wordt
door de Raad voor de Gemeentefinanciën en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ook al lang
gehuldigd, zoals de heer Pruiksma al heeft gezegd. Met doeluitkeringen wordt duidelijk tot een cen
tralistisch beleid gekomen. Dat dit ten aanzien van het onderwijs gebeurt, kan ik mij in zekere zin nog
wel voorstellen, zij het dat de doeluitkering dan niet aanmerkelijk lager mag zijn dan de werkelijke
uitgaven van de gemeenten. In het onderwijs zit evenwel heel duidelijk een stuk centralistisch beleid;
in de Grondwet wordt al gesteld dat het onderwijs een voorwerp of een onderwerp - ik kan dat nooit
onthouden - van aanhoudende zorg van de regering is. Ik weet dat in de Grondwet voor het onderwijs
en de armenzorg twee verschillende termen worden gehanteerd, maar van de gemeente uit bezien maakt
het gelet op de uitkeringen niets uit welk woord wordt gebruikt, aangezien de zorg voor het onderwijs
van de zijde van de gemeente eigenlijk een soort van armenzorg is. De Raad voor de Gemeentefinan
ciën en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten hebben op dit punt niet het hoofd In de schoot ge
legd. In vrijwel iedere jaarlijkse reactie waarin de Raad voor de Gemeentefinanciën zich tot de rege
ring wendt en ook in de reacties van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten met betrekking tot de
begroting voor het Gemeentefonds kom je deze opvattingen tegen. Het is echter blijkbaar erg moeilijk