2V/3b het rijk tot een verandering op dat punt te bewegen. Ik heb het idee dat men bij het belijden van dit beginsel wel een heel eind wil meegaan, maar dat woorden en daden in dit opzicht niet erg met elkaar kloppen. Ik meen dat dit inderdaad een heel belangrijk punt is en dat de gemeenten ten aanzien hier van blijvend actief moeten zijn. In het antwoord op vraag 362 komt nog niet helemaal duidelijk naar voren de vreemde situatie - de Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft in haar reactie aan de Kamer daarop gewezen - dat het volume-accres voor de gemeenten is gezet op 2,35%, terwijl het rijk zichzelf een hoger volume accres toedenkt. Ook voor de provincie - het Provinciefonds werkt wat anders dan het Gemeente fonds - is de mogelijkheid voor een grotere uitzetting van volume geschapen dan voor de gemeenten. Wij kunnen met elkaar in de kringen van de gemeenten niet vermoeden welke hiervan de reden kan zijn. Wij weten best dat het terugbrengen van de 3,5% naar 2,35% samenhangt met de algemene fi nanciële situatie van het land, maar het is voor ons onbegrijpelijk waarom de gemeenten meer de pas zouden moeten inhouden dan het rijk, temeer daar de gemeenten straks wel voor een aantal problemen komen te staan wanneer het rijk met betrekking tot voorzieningen op plaatselijk niveau stappen terug doet. De gemeente staat dan voor de keuze of zij die voorzieningen wel of niet zal handhaven. Als zij ze wil handhaven, zal zij uitgaven moeten doen die zij vroeger niet deed. Ik moet u zeggen dat daar omtrent bij mij veel aarzeling bestaat. Wanneer op rijksniveau het besluit wordt genomen dat een aan tal voorzieningen moet worden afgebouwd, hetgeen betekent dat daarvoor minder subsidie zal worden gegeven, dienen mijns inziens de gemeenten zich twee- of driemaal te bedenken alvorens zij besluiten de bekostiging daarvan over te nemen. Dat zou een heel gevaarlijke stap zijn, want bij een dergelijke ontwikkeling behoeft er voor het rijk nooit meer een weg terug te zijn. De situatie blijft dan gelijk, en alleen de financiering is anders. (De Voorzitter: We zouden dan dubbel in de tang worden genomen.) Inderdaad. Ik denk dat deze kwestie in de toekomst voor de gemeenten een probleem zal worden. We zien dan voorzieningen, waarvan wij menen dat die voor de burgerij belangrijk zijn, wegkwijnen. In de kringen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is onder meer de klacht geuit dat het verdu veld moeilijk is uit de rijksbegroting te halen welke de verminderingen voor de gemeenten zijn. Wij zijn het er wel allemaal over eens dat er duidelijk sprake is van een grotere teruggang dan van 3,5% naar 2,35%, maar helaas kunnen we er nog niet veel van zeggen. De heer Miedema heeft gewezen op de mogelijkheid dat er weieens een gat in dit beleidsplan kan zitten. Wij hebben voor wat de inkomsten uit Frigas betreft geraamd op grond van de meerjarenraming van Frigas zelf en wij weten uit ervaring dat dit zeer voorzichtige ramingen zijn, want. de laatste jaren waren de overschotten die in de kas van de gemeente Leeuwarden kwamen aanmerkelijk hoger dan het geen wij raamden. Het is te verwachten dat in de toekomst de winsten van de energiebedrijven als ge volg van de energiebesparing geringer zullen zijn, maar hoeveel dat zal zijn weet ik niet. Er zit hierin al enige ruimte en als wij uitkomen op de bedragen die nu zijn geraamd, is er in feite al sprake van een teruggang, aangezien wij daar tot nu toe ver overheen kwamen. Tegenover de bezuinigingen staat natuurlijk altijd nog een toename van het aantal aansluitingen, die in het verleden heel duidelijk de extra winst mede hebben veroorzaakt. Het is niet onmogelijk dat in de toekomst de situatie zich zal stabiliseren. Het lijkt mij wat voorbarig om nu al te zeggen dat er een gat in de begroting zal ontstaan. Ik weet dat men zich in kringen van Frigas al beraadt over een eventuele bijstelling van de meerjaren raming en ook wij zullen ons zeker hierop moeten beraden bij de opstelling van de meerjarenraming 1982-1985. Mevrouw Waalkens heeft zich blijkbaar niet goed gerealiseerd wat wij de laatste maanden met be trekking tot de reinigingsrechten hebben besloten. De kwestie van de reinigingsrechten is in de raad aan de orde geweest en de raad heeft besloten conform hetgeen wij voorstelden, waarbij een uitvoerige discussie is gevoerd. Het lijkt mij weinig zinvol daarop nu terug te komen. Mevrouw Waalkens heeft in verband daarmee ook over het dienstbetoon aan de burgerij gesproken, dat hiermee overigens weinig te maken heeft. Wij hebben onlangs besloten tot een experiment waarvoor de dekking ook heel duidelijk werd aangegeven. Er zijn nog geen voorstellen gedaan - dat zou moei lijk hebben gekund - omtrent hetgeen wij zullen doen wanneer dit experiment slaagt. Ik vind dat in dezen niet kan worden gesproken van een verdergaand dienstbetoon. De redenen waarom wij hiertoe willen overgaan zijn mijns inziens ook duidelijk in de raad besproken. Het is de bedoeling hiermee de werkzaamheden voor het personeel van de dienst ietwat'gemakkelijker te maken, waarvoor zoals u be kend is zeker redenen aanwezig zijn, gelet op de medische klachten welke bij dit personeel nogal veelvuldig voorkomen. Het lijkt me niet nodig hierop nog eens uitvoerig in te gaan, omdat wij hierover al tweemaal hebben gesproken. (Mevrouw Waalkens: Ik heb u ook verzocht ten aanzien hiervan bedra gen te noemen, want ik kan hierover niets terugvinden in het beleidsplan.) In het beleidsplan is ge raamd wat de nieuwbouw zal kosten. (Mevrouw Waalkens: Ik vroeg naar de bedragen voor de contai ners.) Die stonden in het raadsstuk dat wij maandag hebben behandeld. 2137 Mevrouw De Haan—Laagland: Mevrouw Waalkens bedoelt te vragen welke bedragen hiermee ge moeid zullen zijn als deze maatregel wordt voortgezet. De Voorzitter: Daarop zullen wij ons gaan bezinnen wanneer vaststaat dat hiermee wordt doorge gaan. De heer Ten Brug (weth.): Ik blijf erbij dat dit experiment geen vergroting van het dienstbetoon betekent. De Voorzitter: De bedragen staan in de raadsbrief met de dekking erbij. Mevrouw Waalkens: Die bedragen zijn mij ook bekend, maar die betreffen alleen de proef. Wan neer je een proef neemt, betrek je bij je overwegingen toch de mogelijkheid dat de proef zal slagen? De heer Ten Brug (weth.): Bij het volgende beleidsplan zal dat dan wel aan de orde komen. Wij zullen dan bekijken hoe de kaarten liggen, leder jaar stelt de raad de hoogte van de reinigingsrechten vast en daarbij is discussie over dit soort zaken mogelijk. Dit ligt allemaal vrij eenvoudig en er gebeurt ook niets buiten de raad om; de bedragen en kosten komen automatisch bij de raad op tafel. (Mevrouw Waalkens: Nu heb ik dus nog geen cijfers gehoord, maar goed.) (De Voorzitter: Die zijn er ook niet.) Mevrouw Waalkens vraagt van mij iets onmogelijks. Ik wil vervolgens ingaan op wat de heer Visser heeft gezegd met betrekking tot vraag 364. Ik ben het daarmee volledig eens en ik vind het alleen maar jammer dat er nu geen vertegenwoordigers zijn van de fractie die de vraag heeft gesteld. Ik denk namelijk dat er een gruwelijk misverstand aan de or de is. Wellicht heeft men gedacht aan het feit dat het rijk met een niet-sluitende begroting werkt, dat er altijd tekorten zijn en dat steeds de vraag bij het rijk aan de orde is of het tekort nog wel als aan vaardbaar kan worden beschouwd. De opzet van de rijksbegroting is echter een beetje anders dan de opzet van de gemeentebegroting. Het rijk heeft geen kapitaaldienst en het zet de kapitaalwerken dan ook meteen in de begroting. Dit levert tekorten op en voor die tekorten worden leningen gesloten om het geheel sluitend te maken. In de tweede plaats voert het rijk met de opzet van de begroting ook een stuk financieel-economi- sche politiek. In de ene financieel-economische situatie is een groter tekort meer aanvaardbaar dan in de andere. In dat verband kunnen allerlei stimulerende maatregelen worden genomen, maar ook ver keerde maatregelen, waarover voortdurend discussie wordt gevoerd met de president van de Nederland se Bank, waarbij de vraag aan de orde komt in hoeverre iets nog aanvaardbaar is en welke de gevolgen daarvan zijn. Bij de gemeente is dat niet mogelijk en wij zullen dan ook moeten komen met een reëel sluitende begroting, want anders wordt de begroting niet goedgekeurd. Terecht heeft de heer Visser op gemerkt dat bij een niet-sluitende begroting inderdaad maatregelen moeten worden genomen om de be groting sluitend te maken. Dit betekent dan een verhoging van de belastingdruk op de burgerij of schrapping van inkomsten 6f een menging van beide. Dit wil echter niet zeggen dat je in het kader van een meerjarenraming niet voor één jaar een niet-sluitende begroting kunt aanvaarden. Je moet dan echter wel kunnen aantonen dat de totale ontwikkeling leidt tot een sluitend geheel. Het is dan aan vaardbaar om uit de reserves te putten teneinde de begroting voor dat jaar te kunnen dekken. Overi gens vindt men dat ook in dit beleidsplan. (De heer Visser: Het gaat duidelijk om het principe.) We zijn het met dat principe eens. Overigens mag je niet in alle omstandigheden last hebben van je eigen prin cipes, want dan kom je er ook niet. (De Voorzitter: Dat is een heel gevaarlijk onderwerp, waar wij het nu maar niet meer over zullen hebben.) (Gelach) B. Diversen. De heer Pruiksma: Ik wil enkele vragen stellen met betrekking tot de vragen 369 en 370. Ten aan zien van de rekeningoverschotten is thans een onderzoekje door een werkgroep aan de gang. Kan daar bij de vraag worden meegenomen of een van de oorzaken van die rekeningoverschotten wellicht is ge legen in het ontbreken van samenhang tussen bij voorbeeld de afschrijvingssystemen van de verschillen de bedrijven binnen de eigen gemeentelijke rekening? In vraag 370 gaat het over het feit dat het investeringsvolume in de overheidssector afneemt. In het antwoord staat dat het Instituut voor het onderzoek van Overheidsuitgaven momenteel druk bezig is met het instellen van een onderzoek daarnaar, maar eigenlijk wordt met dat antwoord wat verhuld meegedeeld dat u het ook niet weet, wat overigens niet zo'n wonder is. Ik vraag mij wel af in hoeverre wij in dezen de hand in eigen boezem moeten steken. Wanneer namelijk het investeringsvolume blij-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 70